ECLI:NL:RBMNE:2016:7721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
16.228054-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouders die kinderen meenemen op wereldreis en onderwijs van de Wereldschool ontvangen, in strijd met de Leerplichtwet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn kinderen tijdens een wereldreis onderwijs liet volgen via de Wereldschool. De verdachte werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969, omdat zijn kinderen niet regelmatig hun school bezochten. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2016, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. Schneider. De officier van justitie, mr. J. Lahr, stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, aangezien de leerplichtambtenaar het verzuim niet had goedgekeurd en er geen gewichtige redenen waren voor de afwezigheid van de kinderen.

De verdediging voerde aan dat de kinderen onderwijs ontvingen van de Wereldschool en dat er geen materiële wederrechtelijkheid was, omdat de kinderen goed voorbereid waren op hun terugkeer naar school. De kantonrechter oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, ondanks het verweer van de verdediging. De kantonrechter verwierp het verweer dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden voor een van de minderjarigen, omdat er geen onduidelijkheid bestond over het verwijt. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan de verplichtingen van de Leerplichtwet, maar besloot uiteindelijk om geen straf of maatregel op te leggen, onder verwijzing naar artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gezien de omstandigheden waaronder het feit was begaan.

De beslissing van de kantonrechter was gebaseerd op de feiten dat de kinderen onderwijs hadden ontvangen, dat er contact was geweest met de scholen en dat de kinderen geen onderwijsachterstand hadden opgelopen. De kantonrechter oordeelde dat de verdachte zich voldoende had ingespannen om het gemiste schoolbezoek te compenseren, wat leidde tot de beslissing om de verdachte vrij te spreken van straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Straf- familie- en jeugdrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.228054-16
Vonnis van de kantonrechter van 9 december 2016
in de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats] (Canada),
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Schneider, advocaat te Bussum.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Lahr en van de standpunten zoals door de raadsman van verdachte naar voren zijn gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 4 januari 2016 tot en met 15 juli 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongeren [minderjarige 1] , geboren op [2005] en [minderjarige 2] , geboren op [2003] en [minderjarige 3] , geboren op [2001] , niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongeren, die als leerlingen van een school, te weten [school X] ( [voornaam van minderjarige 1] ) en [school Y] ( [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 2] ), stonden ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezochten.

3.DE VOORVRAGEN

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De leerplichtambtenaar had het verzuim niet goedgekeurd. Desondanks zijn zij wel op reis gegaan. Er bestond geen gewichtige reden voor de afwezigheid. Het hof in Den Bosch heeft in mei 2012 bepaald dat het volgen van onderwijs aan de wereldschool niet af doet aan de overtreding.
Ten aanzien van [voornaam van minderjarige 2] is er sprake van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging, zodat de tenlastelegging ook ten aanzien van haar wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van [voornaam van minderjarige 2] niet bewezen kan worden, omdat zij ten tijde van de tenlastegelegde periode niet op [school Y] stond ingeschreven. Ten aanzien van de andere kinderen is de tenlastelegging in de kern bewijsbaar.
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Het verweer van de verdediging dat het tenlastegelegde ten aanzien van [voornaam van minderjarige 2] niet bewezen kan worden wordt door de kantonrechter verworpen. Dat de naam van [voornaam van minderjarige 2] in de tenlastelegging kennelijk abusievelijk tussen haakjes achter [school Y] is geplaatst en niet achter [school X] maakt niet dat er voor verdachte onduidelijkheid bestond over het verwijt wat hem gemaakt werd ten aanzien van [voornaam van minderjarige 2] .
Ingevolge art. 11, aanhef en onder g Leerplichtwet 1969 (hierna: LPW), is degene die het gezag over een jongere uitoefent van die verplichting vrijgesteld indien de jongere door "andere gewichtige omstandigheden" verhinderd is de school te bezoeken. Een zodanig beroep op vrijstelling kan ingevolge art. 14, eerste lid LPW, slechts worden gedaan indien (in casu) de leerplichtambtenaar van de woongemeente verlof heeft verleend. Dit verlof is niet verleend. Tegen deze beslissing van de leerplichtambtenaar staat een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open. De kantonrechter heeft daarin geen eigen afwegingsbevoegdheid, zo volgt ook uit Hoge Raad 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5254.
De kantonrechter overweegt dat uit het proces-verbaal leerplicht nummer 2016-60 van het Regionaal Bureau Leerplichtzaken Gooi- en Vechtstreek en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat de kinderen gedurende een periode van 121 dagen weliswaar stonden ingeschreven bij een school, maar dat deze school niet regelmatig werd bezocht. Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 4 januari 2016 tot en met 15 juli 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren,althans in Nederlandals degene die het gezag uitoefende over de jongeren [minderjarige 1] , geboren op [2005] en [minderjarige 2] , geboren op [2003] en [minderjarige 3] , geboren op [2001] , niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongeren, die als leerlingen van een school, te weten [school X] ([voornaam van minderjarige 1]) en [school Y] ([voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 2]), stonden ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezochten.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de kantonrechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Als persoon bedoeld in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid van die wet opgelegde verplichting niet nakomen

7.STRAFBAARHEID

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De kinderen hebben les gehad via de Wereldschool en hebben daarnaast de eigen scholen actief gevolgd middels het leerlingvolgsysteem, zodat zij wisten waar de klas was met de lesstof. Er is voortdurend contact geweest tussen de beide scholen en de Wereldschool. De scholen hadden geen moeite met de wereldreis. De kinderen konden na terugkomst uitstekend aansluiten op hun scholen en de ervaring van de reis heeft hen juist een vooruitgang gebracht.
De ouders hebben met de keuze gehandeld in de geest van de Leerplichtwet 1969. Zij hebben oog gehad voor de proportionaliteit van hun keuze en hebben bij de uitvoering daarvan gehandeld met inachtneming van het subsidiariteitsvereiste. Daarmee is de strafbaarheid van de gedraging ontvallen.
Voorts heeft de raadsman aangegeven dat het enige voor deze kwestie aan de Wereldschool klevende probleem van formele aard is. De Wereldschool valt ondanks de erkeninningen uitsluitend niet direct onder definitie van school in de zin van artikel 1 sub b 1 Leerplichtwet 1969, omdat het geen door de overheid bekostigde school is, maar een onderwijsinstelling bekostigd op grond van de Wet overige OC en W-studies. De Leerplichtwet 1969 houdt met deze school geen rekening omdat de school destijds nog niet bestond. In een andere regio (regio Rivierenland) is beleid vastgesteld dat toestemming voor een wereldreis door de leerplichtambtenaar wordt gegeven indien de ouders de leerling inschrijven aan de Wereldschool. Er is dus geen eenduidig beleid, wat in strijd is met de rechtszekerheid.
Ten slotte heeft de raadsman gewezen op een arrest van het Hof Arnhem van 8 september 2008 (ECLI:NL:GHARN:2008:BF0496), waarin het hof oordeelde dat voor een succesvolle vervolging bewezen zal moeten worden dat de betrokken instelling geen school is als bedoeld in de wet.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter niet tot ontslag van alle rechtsvervolging kan komen. De aanvraag tot verlof is al getoetst door de leerplichtambtenaar. Dat in andere regio’s anders wordt gedacht over de Wereldschool maakt dat niet anders. De leerplichtambtenaar heeft immers het verzoek tot verlof al afgewezen. Dit was bij verdachte bekend. Dat de kinderen later les kregen van de Wereldschool doet niet ter zake.
Het oordeel van de kantonrechter
Vooropgesteld dient te worden dat uit het hiervoor geciteerde arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2011 volgt dat - zoals in elke strafzaak – geldt dat met het oog op de beoordeling van de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de dader de verdachte zich op een strafuitsluitingsgrond kan beroepen. Dit dient door de rechter te worden getoetst.
De verdachte heeft een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid gedaan. Kortweg behelst het verweer dat weliswaar de Leerplichtwet naar de letter is overtreden, maar niet naar de ratio. Dit is één van de twee onderscheiden vormen van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Vaste jurisprudentie is echter (onder meer Hoge Raad 9 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1721) dat als de verdachte nog wegen of middelen openstonden om de beslissing van (in dit geval) de leerplichtambtenaar aan te vechten een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid niet aan de orde kan zijn. Er is door verdachte geen - bij de kantonrechter bekend - bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de leerplichtambtenaar. Dit moet dan ook, gezien het voorgaande, leiden tot verwerping van het verweer.
Derhalve zijn het feit en verdachte strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.250,-, subsidiair 45 dagen hechtenis en een hechtenis voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf gesteld dat, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, toepassing zou moeten worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de kantonrechter
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de kantonrechter de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft (samen met zijn echtgenote) zijn kinderen gedurende de wereldreis onderwijs laten volgen aan de Wereldschool. Een school die onder toezicht van de Onderwijsinspectie staat. De resultaten van de kinderen zijn uitstekend geweest. Ook met de scholen waar de kinderen ingeschreven stonden is gedurende de periode van het verblijf contact gehouden. Voorts is er contact tussen de scholen en de Wereldschool geweest. Ten slotte is bepaald niet gebleken dat de kinderen, teruggekomen in Nederland, een onderwijsachterstand hadden opgelopen. De conclusie kan dan ook worden getrokken dat de verdachte zich meer dan voldoende hebben ingespannen om het misgelopen schoolbezoek gedurende de ondernomen wereldreis te compenseren.
Dit maakt dat de kantonrechter in de voornoemde omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De kantonrechter zal aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De kantonrechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte geen straf of maatregel op.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van S. Lodewijks, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2016.