Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseressen hebben zich op 26 januari 2015 gezamenlijk tot verweerder gewend met het verzoek om toekenning van nadeelcompensatie. Eiseressen menen dat zij bij de exploitatie van de snackbar/het petit restaurant aan de Biezenkamp 4a en 4b te Leusden financiële schade in de vorm van gederfde winst hebben geleden door het uitblijven van de beoogde ontwikkeling van winkelcentrum de Biezenkamp, waarin de snackbar ligt, en het tijdsverloop dat daarmee gepaard is gegaan.
Eiseressen stellen aanmerkelijke financiële inspanningen te hebben geleverd om de liquiditeit op peil te houden. Eiseressen hebben het verlies laten berekenen door een onafhankelijk adviesbureau dat aan de hand van de (verwachte) omzetgegevens de omvang van de schade heeft bepaald. De schade over de periode 2008 tot 2013 is daarbij begroot op
€ 352.117,- en over de periode van 2014 tot 2016 op € 309.331,-.
2. Bij besluit van 8 april 2015 heeft verweerder het verzoek om toekenning van nadeelcompensatie afgewezen. Het door eiseressen tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Eiseressen hebben primair aangevoerd dat zij schade hebben geleden omdat zij op grond van het bestemmingsplan Biezenkamp, dat op 29 september 2011 is vastgesteld, de verwachting hadden dat de ontwikkeling van het winkelcentrum Biezenkamp voortvarend ter hand zou worden genomen. Het winkelcentrum had rond 2008 al volledig verbouwd/uitgebreid moeten zijn. Omdat verweerder dan wel de gemeente Leusden getalmd heeft met de vaststelling van het bestemmingsplan en met de uitvoering van de werkzaamheden, heeft het winkelcentrum naar de mening van eiseressen langdurig de aanblik van een bouwput geboden ten gevolge waarvan de beoogde klandizie wegbleef.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder geen verordening nadeelcompensatie heeft op grond waarvan eiseressen aanspraak zouden kunnen maken op nadeelcompensatie. Nu een dergelijke verordening/schaderegeling ontbreekt, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiseressen aanspraak hebben op nadeelcompensatie aan de hand van het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (het zogenoemde égalitébeginsel).
5. In de rechtspraak is de regel ontwikkeld dat de onevenredig nadelige - dat wil zeggen buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende, en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende - gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap moeten worden verdeeld. Uit deze regel vloeit een tweetal, naast elkaar bestaande, vereisten voort: er moet sprake zijn van een abnormale last in de zin dat de schade buiten het normale maatschappelijke of normale ondernemersrisico moet vallen. Daarnaast moet sprake zijn van een speciale last, wat tot uitdrukking brengt dat een specifieke burger of beperkte groep burgers in vergelijking tot anderen onevenredig zwaar door een overheidshandeling moet zijn getroffen.
6. De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandeling buiten het normale maatschappelijke risico of het normale ondernemersrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang kan hierbij onder meer zijn enerzijds de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang alsmede in hoeverre die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar zijn voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade.
Met betrekking tot het verzoek om nadeelcompensatie van eiseressen sub 1 en 2.
7. In het verzoek om nadeelcompensatie claimen alle eiseressen financiële schade te hebben geleden in de vorm van gederfde winst. Uit de stukken en ter zitting van de rechtbank is gebleken dat eiseres sub 3 vanaf 1 oktober 2011 de feitelijke exploitant is geweest van de snackbar en haar als zodanig ook de uit die onderneming voortvloeiende winst toekwam. Eiseressen sub 1 en 2 waren niet de exploitant van de snackbar, maar respectievelijk leverancier/aandeelhouder en franchisenemer. Laatstgenoemde eiseressen zijn tot 1 oktober 2011 ook geen huurder geweest van het winkelpand waarin de snackbar werd geëxploiteerd. In dit verband merkt de rechtbank op dat zij voorbij gaat aan de door eiseres sub 2 pas ter zitting opgeworpen stelling dat zij vóór 2011 exploitant was van de snackbar, omdat deze stelling op geen enkele wijze nader is onderbouwd. Uit het vorenstaande vloeit voort dat bij eiseressen sub 1 en 2 geen sprake kan zijn van gederfde winst als gevolg van het gestelde talmen van de (raad van de) gemeente Leusden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder reeds om die reden op goede gronden eiseressen sub 1 en 2 geweigerd heeft in aanmerking te brengen voor nadeelcompensatie.
Met betrekking tot het verzoek om nadeelcompensatie van eiseres sub 3.
8. Eiseres sub 3 betoogt schade door het bestemmingsplan Biezenkamp te hebben geleden omdat zij op grond van dat bestemmingsplan de verwachting had dat het betreffende winkelcentrum eerder zou worden gerealiseerd. Door te talmen met de vaststelling van het bestemmingsplan, is sprake geweest van winstderving, aldus eiseres. Verweerder heeft ten onrechte geen deskundige benoemd om de schade vast te stellen.
9. Het bestemmingsplan Biezenkamp bevat, kort gezegd, een juridisch planologische regeling voor onder meer de ontwikkeling van het winkelcentrum De Biezenkamp en omgeving tot een duurzaam buurtwinkel-, zorg- en dienstencentrum. Dit bestemmingsplan is op 29 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Met andere woorden, het bestemmingsplan geeft de mogelijkheden weer voor de ruimtelijke ordening van het betreffende plangebied, maar impliceert niet de verplichting om de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ook daadwerkelijk uit te voeren. Aan de vaststelling van het bestemmingsplan Biezenkamp kon eiseres dan ook niet de garantie ontlenen dat het beoogde winkelcentrum ook daadwerkelijk zou worden gerealiseerd. Dat betekent tevens dat eiseres ook aan het beweerdelijk talmen van de gemeenteraad met het vaststellen van dat bestemmingsplan, niet de conclusie kan verbinden dat zij als gevolg daarvan inkomsten heeft gederfd en daardoor schade lijdt die voor vergoeding op grond van het égalitébeginsel in aanmerking komt.
Daar komt bij dat eiseres sub 3 eerst vanaf 1 oktober 2011 de snackbar is gaan exploiteren, dus slechts 2 dagen na de vaststelling van het bestemmingsplan op 29 september 2011. Gelet op dat tijdsverloop èn op de situatie waarin het winkelcentrum op dat moment verkeerde, kon bij eiseres sub 3 bezwaarlijk de gerechtvaardigde verwachting leven dat de ontwikkeling van het winkelcentrum bij aanvang van de exploitatie van de snackbar al zou zijn afgerond, althans binnen afzienbare tijd zou zijn afgerond.
10. Voor zover eiseres sub 3 betoogt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het op 22 december 2005 vastgestelde Masterplan De Biezenkamp, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken blijkt dat het Masterplan de visie omvat op en het beleidskader is voor de integrale ontwikkeling van het gebied De Biezenkamp. Het Masterplan vormt daarmee het uitgangspunt voor de ontwikkeling van het betreffende gebied, dat nader uitgewerkt diende te worden in onder meer het inmiddels op 29 september 2011 vastgestelde bestemmingsplan Biezenkamp.
11.1Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 26 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2062) is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien het beroep is gericht tegen het besluit op bezwaar van een bestuursorgaan, is de bestuursrechter wel bevoegd van het beroep kennis te nemen, maar is het bezwaar slechts ontvankelijk indien tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf ook bezwaar en beroep openstond. 11.2De rechtbank is van oordeel dat tegen het Masterplan en de (wellicht) daaruit voortvloeiende werkzaamheden geen bezwaar en beroep openstond. Het Masterplan kan immers niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet op rechtsgevolg is gericht. Met het Masterplan is immers niet meer beoogd dan het vaststellen van een plan dat verweerder als uitgangspunt heeft genomen bij de verdere besluitvorming over de feitelijke ontwikkeling van De Biezenkamp. De verdere besluitvorming kan wel op rechtsgevolg zijn gericht indien voor de uitvoering van het Masterplan besluiten noodzakelijk zijn, maar dit maakt niet dat het Masterplan zelf op rechtsgevolg is gericht. De uit het Masterplan (mogelijk) voortvloeiende werkzaamheden kunnen evenmin worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu die werkzaamheden feitelijk handelen inhouden.
De beoordeling van de door eiseres sub 3 gestelde schade, voortvloeiend uit het Masterplan dan wel uit de nalatige uitvoering van het Masterplan, is dan ook voorbehouden aan de civiele rechter. Desgewenst zou eiseres sub 3 zich dan ook met haar verzoek om schadevergoeding kunnen wenden tot die rechter.
12. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het verzoek om nadeelcompensatie terecht afgewezen. Nu de door eiseressen gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, kan ook niet gezegd worden dat verweerder gehouden was om een deskundigenrapport te laten opmaken over de hoogte van de schade. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.