201002702/1/H2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Bewonersvereniging Johannes Geradtsweg, gevestigd te Hilversum,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2010 in zaak nr. 08/5098 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Bij brief van 26 augustus 2008 heeft het college de bewoners van de Johannes Gerardtsweg in Hilversum die om schadevergoeding hebben gevraagd, bericht dat dit verzoek is afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht, vergezeld door [lid] van de vereniging, en het college, vertegenwoordigd door K.R. Kooistra, E.M. Mos en F.G. van Kooten, werkzaam bij de gemeente Hilversum, zijn verschenen.
2.1. De raad van de gemeente Hilversum heeft op 7 december 2005 het Integraal Bereikbaarheidsplan Hilversum e.o. (hierna: het IBP) vastgesteld. Het doel van het IBP is de verbetering van de bereikbaarheid van Hilversum en van het Media Park in het bijzonder. In het IBP zijn onder meer maatregelen voorzien die betrekking hebben op de Johannes Gerardtsweg. De uitvoering van het IBP heeft de raad opgedragen aan het college.
Het verzoek om schadevergoeding van bewoners van de Johannes Gerardtsweg heeft betrekking op schade die zij stellen te lijden ten gevolge van de herinrichtingswerkzaamheden ter uitvoering van het IBP. Bij het besluit op bezwaar van 4 november 2008 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de weigering om die schade te vergoeden geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
2.2. De vereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verzoek om schadevergoeding niet alleen betrekking heeft op de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden. Het IBP leidt volgens de vereniging ook tot maatregelen die bijvoorbeeld erop zijn gericht toename van luchtverontreiniging in de toekomst te laten afnemen en waarvoor diverse besluiten nodig zijn, zoals bijvoorbeeld verkeersbesluiten. Verder betoogt de vereniging dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zijn toezegging om een actieplan op te stellen voor verbetering van de luchtkwaliteit niet is nagekomen waardoor inbreuk is gemaakt op het vertrouwensbeginsel. Tot slot kan van de bewoners niet worden verlangd dat zij zich tot de civiele rechter moeten wenden om vergoeding te krijgen van schade ten gevolge van nalatigheid van de gemeente ten aanzien van de milieuproblematiek, aldus de vereniging.
2.2.1. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2010 in zaak nr. 201001145/1/H2) is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een zogeheten zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien het beroep is gericht tegen een besluit op bezwaar van een bestuursorgaan, is de bestuursrechter wel bevoegd van het beroep kennis te nemen, maar is het bezwaar slechts ontvankelijk indien tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf ook bezwaar en beroep openstond.
2.2.2. Het verzoek om schadevergoeding is gebaseerd op de herinrichtingswerkzaamheden die voortvloeien uit het IBP. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat tegen het IBP en de daaruit voortvloeiende herinrichtingswerkzaamheden geen bezwaar en beroep openstond. Daartoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat het IBP geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, omdat het niet op extern rechtsgevolg is gericht. Met het herinrichtingsbesluit is niet meer beoogd dan het vaststellen van het ontwerp dat het college als uitgangspunt dient te nemen bij de verdere besluitvorming over de feitelijke herinrichting. Die verdere besluitvorming kan op extern rechtsgevolg zijn gericht indien voor de uitvoering van het IBP bijvoorbeeld een verkeersbesluit noodzakelijk is, maar dit maakt niet dat het IBP zelf op extern rechtsgevolg is gericht. De uit het IBP voortvloeiende herinrichtingswerkzaamheden kunnen evenmin worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb nu die werkzaamheden feitelijk handelen inhouden.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat de beslissing over het opstellen van een actieplan evenmin is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ook van een actieplan kan niet worden gezegd dat het is gericht op rechtsgevolg.
2.2.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat tegen de brief van het college van 26 augustus 2008 geen bezwaar openstond en dat het college het bezwaar van de vereniging terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de vereniging zich met de schadeclaim tot de burgerlijke rechter dient te wenden. De voorkeur van de vereniging voor een bestuursrechtelijke procedure doet daar niet aan af. De rechtsgang naar de burgerlijke rechter biedt de vereniging effectieve rechtsbescherming.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011