Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser sub 2],
[eiseres sub 3],
bijgestaan door de heer [B] , adviseur en oud-werknemer
1.De procedure
- de dagvaarding in kort geding van 20 mei 2016, met de producties 1 t/m 15;
- het e-mailbericht van 24 mei 2016 van [B] waarbij de producties 16 en 17 zijn toegezonden;
- de mondelinge behandeling op 24 mei 2016, waarvan aantekening is gehouden;
- een kleurenafdruk op A3-formaat van de actuele situatie ter plaatse, overgelegd ter zitting door [B] ;
- de pleitnotitie van [B] .
2.De feiten
- het bouwen van een bouwwerk (Wabo, artikel 2.1, lid 1 onder a)
- het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (Wabo, artikel 2.1, lid 1 onder c)
onder 2.9. vermelde besluit van de gemeente.
3.Het geschil
4.De beoordeling
- mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
toegestanebouwmogelijkheden is het belang van het voorkomen van onrechtmatige hinder door het gebruik maken van een omgevingsvergunning niet een belang dat door de wettelijke regeling van het bestemmingsplan wordt nagestreefd. In die situatie kunnen dergelijke belangen onder omstandigheden nog worden onderworpen aan een toetsing of sprake is van onrechtmatig hinder.
het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (Wabo, artikel 2.1, lid 1 onder c)” in het besluit (zie 2.9). Uit de inhoud van het besluit volgt dus dat de gemeente toestemming heeft verleend om af te wijken van de voorschriften van het bestemmingsplan om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Bij het al dan niet verlenen van die toestemming moet volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken een bestuursorgaan, anders dan bij de toetsing van bouwmogelijkheden aan het bestemmingsplan, alle relevante belangen afwegen, waaronder ook de belangen van de direct omwonenden. In de fase voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning door [gedaagden] heeft [B] reeds aan de gemeente zijn belangen kenbaar gemaakt en aangegeven dat het geluidsscherm geen afdoende maatregel is tegen de geluidsoverlast. Ook in de bezwaarfase heeft [B] aandacht gevraagd voor zijn belangen en daarbij heeft hij nogmaals gewezen op het feit dat het geluidsscherm volgens hem geen afdoende maatregel is tegen de geluidsoverlast en daarnaast heeft hij ook het aspect van het daglicht genoemd. De voorzieningenrechter moet er daarom dus van uitgaan dat de gemeente, bij het verstrekken van de onderhavige vergunning aan [gedaagden] , ook de belangen van [B] (als belanghebbende in de zin van de Awb) heeft betrokken en afgewogen. Gelet op de in punt 4.4. vermelde rechtspraak moet [B] , indien hij het niet eens is met het (voor bezwaar en beroep vatbare) besluit van de gemeente waarin zijn belangen zijn betrokken in de afweging om de vergunning al dan niet te verlenen daartegen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aanwenden. Nadat de gemeente het door [B] ingediende bezwaar tegen het besluit ongegrond had verklaard, heeft [B] daartegen geen rechtsmiddelen meer aangewend. De bouwvergunning is daardoor onherroepelijk geworden en heeft formele rechtskracht verkregen. Hoewel die beslissing op bezwaar niet is overgelegd, moet de civiele rechter het er voor houden dat de gemeente zo’n belangenafweging heeft gemaakt, en dat de belangen van [B] dus zijn meegewogen. Echter ook indien de gemeente die afweging niet heeft gemaakt of indien [B] het met de uitkomst van die afweging oneens was, had hij tegen dat besluit in beroep moeten gaan. Door dat na te laten betekent dat dat de burgerlijke rechter er van uit moet gaan dat het besluit zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als wat betreft de inhoud in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Een en ander leidt tot de conclusie dat [B] zijn argumenten die pleiten tegen het geluidsscherm aan de orde had kunnen en moeten stellen door bij de bestuursrechter in beroep te gaan tegen de beslissing op bezwaar. In deze procedure voor de civiele rechter kan er geen beroep op worden gedaan dat overeenkomstig de wet in aanmerking komende belangen op een onjuiste wijze zijn afgewogen in de bestuursrechtelijke procedure.