ECLI:NL:RBMNE:2016:530

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
4656371 ME VERZ 15-310
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit van het ROC van Flevoland over de startdatum van schooljaren en de instemmingsplicht van de ondernemingsraad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Ondernemingsraad (OR) van het ROC van Flevoland en de Stichting Regionaal Opleidingen Centrum van Flevoland (ROC). De OR verzocht de rechter om te verklaren dat het besluit van het ROC, dat elk schooljaar start op de laatste maandag van augustus, nietig is. De OR stelde dat dit besluit onder het instemmingsrecht valt zoals vastgelegd in artikel 27 lid 1 sub b van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De OR voerde aan dat het besluit in strijd is met de bestaande vakantieregeling en dat het personeel feitelijk gedwongen wordt om in de studentenvakanties vakantie op te nemen.

De kantonrechter heeft de procedure gestart met een mondelinge behandeling op 5 januari 2016, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechter heeft vastgesteld dat het ROC een regionaal opleidingencentrum is dat middelbaar beroepsonderwijs verzorgt en dat de CAO MBO van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten van het personeel. De rechter heeft de argumenten van de OR en het ROC zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat het besluit van het ROC niet valt onder het instemmingsrecht van de OR. De kantonrechter oordeelde dat het besluit geen wijziging aanbrengt in de wijze waarop of de periode waarin personeel vakantie kan opnemen, en dat het besluit derhalve rechtsgeldig is.

De rechter heeft het verzoek van de OR afgewezen en het verzoek van het ROC toegewezen. Tevens is de OR veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 400,00 voor het salaris van de gemachtigde. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Zaak- en rekestnummer: 4656371 / ME VERZ 15-310
Datum beslissing: 2 februari 2016
Beschikking in de zaak van
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 4656371 / ME VERZ 15-310 van
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET ROC VAN FLEVOLAND,
kantoorhoudende te Almere,
verzoekster, hierna ook te noemen: de OR,
gemachtigde mr. A.W.H. Joosten,
en
de stichting
STICHTING REGIONAAL OPLEIDINGEN CENTRUM VAN FLEVOLAND,
gevestigd te Almere,
verweerster, hierna ook te noemen: het ROC,
gemachtigde mr. R.J. Wiebosch.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 5 januari 2016. Namens de OR is de heer [A] (voorzitter) verschenen, bijgestaan door mr. Joosten. Namens het ROC is de heer
[B] (voorzitter van het College van Bestuur) verschenen, bijgestaan door mr. Wiebosch. Partijen hebben ter zitting, mede aan de hand van pleitaantekeningen, hun standpunten toegelicht.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Het ROC is een regionaal opleidingencentrum en verzorgt middelbaar beroepsonderwijs.
2.2.
In de CAO MBO, welke van toepassing is verklaard op alle arbeidsovereenkomsten tussen het ROC en haar docerend en ondersteunend personeel, staat, voor zover hier van belang, het navolgende:
Artikel 8.1
Vakantie
1. De werknemer heeft recht op 30 dagen vakantie per kalenderjaar, op grond van artikel 7:634 BW bestaande uit 20 wettelijke vakantiedagen en 10 bovenwettelijke vakantiedagen.
(…)
5. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Daarbij geldt dat de werknemer die betrokken is bij het primaire proces en die benoemd is een functie met carrièrepatroon 9 of hoger zijn vakantiedagen opneemt in de periodes waarin voor hem geen directe onderwijstaken zijn ingeroosterd.
2.3.
Naast vakantiedagen heeft een werknemer van het ROC verlofdagen. Verlofdagen zijn dagen, niet zijnde vakantiedagen, feestdagen of bestuursdagen, waarop de werknemer verlof heeft op grond van de werkverdeling in zijn team, de opdragen werkzaamheden en werktijd waarmee hij per dag/week/jaar wordt belast.
2.4.
De Vakantieregeling ROCvA-ROCvF, die met instemming van de OR, op
17 juli 2012 is vastgesteld, luidt als volgt:
5. Planning vakantiedagen
De planning van de (vakantie-)verlofdagen vindt plaats per kalenderjaar.
Zowel de regeling vrije opneembaarheid als de regeling opschortende werking noodzaken ons om voor de start van ieder kalenderjaar afspraken te maken met alle werknemers over de planning van de vakantiedagen.
Dit gebeurt decentraal. De direct leidinggevende legt in overleg met zijn werknemers de 30 vakantiedagen over het kalenderjaar vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar vast. Dit geldt voor alle werknemers.
Voor werknemers die direct verbonden zijn aan het primaire proces worden naast de vakantiedagen ook de verlofdagen al vóór de aanvang van het kalenderjaar ingepland.Het team hanteert daarvoor als uitgangspunt de door de Raad van Bestuur vastgestelde schoolvakanties voor studenten MBO. De Raad van Bestuur volgt daarbij in principe de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap vastgestelde adviesdata voor de schoolvakanties in het voortgezet onderwijs. Deze adviesdata zijn te vinden op internet: (…)
Indien wordt afgeweken van de schoolvakantie van studenten, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de bepalingen van artikel F-5 en F-6 van de CAO-BVE;
- de 850-uur norm die voor de student tellen als vereiste onderwijsuren komt niet in het gedrang;
- de afwijking gaat niet ten koste van de programmering van de lessen.
Het staat iedere individuele werknemer vrij om andere dagen aan te merken als vakantieverlof. De wens van de werknemer wordt gehonoreerd tenzij het belang van de organisatie zich hiertegen verzet. De werknemer moet dan vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar schriftelijk aan zijn leidinggevende kenbaar maken welke andere planning hij/zij wenst voor alle 30 vakantiedagen over het gehele kalenderjaar. (…)
2.5.
Op 10 november 2015 heeft het ROC besloten dat ieder schooljaar start op de laatste maandag van augustus (hierna: het Besluit). De ratio achter het Besluit is het creëren van rust en regelmaat in het studiejaar, waardoor in ieder studiejaar een onderwijsprogramma van gelijke duur kan worden aangeboden en steeds kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting van een onderwijsaanbod van ten minste 1600 studiebelastingsuren, verdeeld over 200 schooldagen per jaar.
2.6.
Op 24 november 2015 heeft mr. Joosten namens de OR een beroep gedaan op de nietigheid van het Besluit op grond van artikel 27 lid 5 Wet op de ondernemingsraden (WOR).

3.Het verzoek van de OR en het tegenverzoek van het ROC

3.1.
De OR verzoekt de kantonrechter:
a. voor recht te verklaren dat het Besluit nietig is;
b. het ROC te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het Besluit.
3.2.
Het ROC verzoekt de vorderingen van de OR af te wijzen en voor recht te verklaren:
a. dat het Besluit niet valt onder het instemmingsrecht van de OR op grond van artikel 27 WOR;
b. dat het beroep van de OR op de nietigheid van het Besluit ongegrond is;
c. dat het Besluit mitsdien rechtsgeldig is genomen;
d. kosten rechtens.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Besluit een instemmingsplichtig besluit in de zin van artikel 27 lid 1 sub b WOR betreft.
4.2.
Artikel 27 lid 1 sub b WOR geeft de OR het instemmingsrecht bij de vaststelling of wijziging van een vakantieregeling. De Hoge Raad heeft beslist dat onder een vakantieregeling als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub b WOR moet worden verstaan een regeling die betrekking heeft op de wijze waarop of de periode waarin vakantie kan of moet worden opgenomen (HR 11 februari 2002, ECLI:NL:HR:2000:AA4770).
4.3.
De OR betoogt dat met het Besluit het in de Vakantieregeling genoemde uitgangspunt, om de adviesdata van het Ministerie van OC&W te volgen, wordt verlaten en de studentenvakantie voortaan wordt vastgezet. Gelet op de CAO, die bepaalt dat het onderwijzend personeel vakantie moet opnemen in de periode dat zij niet zijn ingeroosterd, wordt volgens de OR met het Besluit de periode gewijzigd waarin de bij het ROC werkzame personen hun vakantie kunnen opnemen. De OR erkent dat er mogelijkheden bestaan om vakantie op te nemen buiten de studentenvakantie, maar stelt dat dit nauwelijks kan en ook zelden gebeurt.
4.4.
Het ROC betwist de stellingen van de OR. Het ROC voert (onder meer) aan dat het Besluit louter strekt tot uitvoering van de Vakantieregeling. Bovendien richt het Besluit zich volgens het ROC op de studenten en wordt met het Besluit de (grote) studentenvakantie niet eens vastgesteld. Die vaststelling is volgens het ROC ingevolge de Vakantieregeling volledig overgelaten aan de individuele schoolteams. Zij zijn vrij om de aanvang en het einde daarvan zelf te bepalen, mits het schooljaar maar begint op de laatste maandag van augustus en het wettelijk verplichte minimum onderwijsaanbod wordt gerealiseerd. Voorts voert het ROC aan dat er geen rechtstreeks en automatisch verband bestaat tussen de studentenvakantie en de opneembaarheid van vakantie door het personeel. De vaststelling van de vakantie van het personeel wordt ook overgelaten aan de teams, aldus het ROC.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat in de Vakantieregeling, die met instemming van de OR in 17 juli 2012 is vastgesteld, is bepaald dat de planning van de vakantie van de werknemers van het ROC decentraal (door de leidinggevende in overleg met de individuele werknemers) wordt vastgesteld. In de Vakantieregeling is voorgeschreven dat als
uitgangspuntde door de Raad van Bestuur vastgestelde studentenvakanties wordt gehanteerd. De Vakantieregeling biedt naar het oordeel van de kantonrechter ruimte aan de teams om bij de planning van vakantiedagen van het personeel, zoals ook expliciet in de Vakantieregeling staat genoemd, af te wijken van de schoolvakantie van studenten. De stelling van de OR dat dit nauwelijks mogelijk is en dat het personeel feitelijk gedwongen is om in de studentenvakanties vakantie op te nemen, heeft zij onvoldoende onderbouwd.
4.6.
Bovendien is in de Vakantieregeling bepaald dat de Raad van Bestuur bij de vaststelling van de studentenvakanties (waarvan het ROC - zij het overigens niet geheel eenduidig - stelt dat zij die niet (of niet langer) centraal regelt maar aan de teams overlaat)
in principede door het Ministerie van OC&W afgegeven adviesdata volgt. Het laatste betreft naar het oordeel van de kantonrechter ook weer een uitgangspunt waarvan kan worden afgeweken. Als al moet worden aangenomen dat het Besluit de zomervakantie van studenten regelt, betekent dat naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet dat het ROC daarmee in strijd met de Vakantieregeling handelt.
4.7.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat het Besluit de regeling die betrekking heeft op de wijze waarop of de periode waarin door het personeel vakantie kan of moet worden opgenomen niet wijzigt en dat het Besluit derhalve niet valt onder het instemmingsrecht van de OR op grond van artikel 27 WOR. Het beroep van de OR op de nietigheid van het Besluit is dan ook ongegrond. Het verzoek van de OR zal worden afgewezen en het verzoek van het ROC worden toegewezen.
4.8.
De kantonrechter overweegt nog dat de vergelijking van de OR van de onderhavige kwestie met de Deltion-zaak (ECLI:NL:RBOVE:2015:830) niet opgaat, nu het College van Bestuur in die zaak had bepaald dat de studentenvakantie werd gefixeerd op een vast aantal weken in het jaar en van een vakantieregeling voor het personeel zoals in de onderhavige situatie geen sprake was.
4.9.
De OR zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
inzake het verzoek van de OR:
5.1.
wijst deze af;
inzake het tegenverzoek van het ROC:
5.2.
verklaart voor recht dat het Besluit niet valt onder het instemmingsrecht van de OR op grond van artikel 27 WOR;
5.3.
verklaart voor recht dat het beroep van de OR op de nietigheid van het Besluit
ongegrond is;
5.4.
verklaart voor recht dat het Besluit mitsdien rechtsgeldig is genomen;
inzake de proceskosten:
5.5.
veroordeelt de OR in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde
van het ROC vastgesteld op € 400,00 voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.