ECLI:NL:RBOVE:2015:830

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
3604264 HA VERZ 14-190
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van besluit inzake jaarplanning onderwijs en instemmingsplicht van de ondernemingsraad

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Deltion College en de Ondernemingsraad van Deltion. Het College van Bestuur van Deltion had op 28 augustus 2014 een jaarplanning voor het onderwijs vastgesteld voor de schooljaren 2015-2016 tot en met 2018-2019. De Ondernemingsraad (OR) was van mening dat dit besluit instemmingsplichtig was volgens artikel 27 lid 1 onder b van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en heeft een beroep gedaan op de nietigheid van het besluit. Deltion verzocht de rechtbank om te verklaren dat het besluit geen instemming van de OR behoeft. De OR verzocht de rechtbank om te verklaren dat het besluit nietig is en dat Deltion zich moet onthouden van verdere uitvoering van het besluit.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek van Deltion moest worden afgewezen. De kantonrechter stelde vast dat het besluit van Deltion wel degelijk betrekking had op een instemmingsplichtig onderwerp, namelijk de vakantieregeling voor het onderwijzend personeel. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie, waaronder het 'Holland Casino'-arrest, en concludeerde dat het besluit van Deltion niet alleen de jaarplanning voor studenten betrof, maar ook implicaties had voor de vakanties van het personeel. De rechtbank verklaarde het besluit van 28 augustus 2014 nietig en verplichtte Deltion om zich te onthouden van verdere handelingen die strekken tot uitvoering van dit besluit. Tevens werd Deltion veroordeeld in de proceskosten van de OR.

Uitspraak

Rechtbank OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 3604264 HA VERZ 14-190
Datum : 16 februari 2015
Beschikking van de kantonrechter op een verzoek ex artikel 27 lid 6 jo artikel 36 WOR
inzake
de stichting
STICHTING DELTION COLLEGE,
gevestigd te Zwolle,
verzoekster, hierna te noemen Deltion,
gemachtigde mr. F.J. Bloem-Timmermans, advocaat te Zwolle,
tegen
ONDERNEMINGSRAAD VAN DELTION
gevestigd te Zwolle,
verweerder, hierna te noemen OR,
gemachtigde mr. A. Joosten, advocaat te Utrecht.

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • Het verzoekschrift met bijlagen, ingediend op 19 november 2014
  • Het verweerschrift met bijlage
  • De aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 januari 2015, met daarbij de pleitnota van mr. Bloem-Timmermans en een nadere productie, overgelegd door de OR.
1.2
Ter zitting zijn verschenen:
  • verzoekster, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door
  • verweerder, vertegenwoordigd door [naam 3], bijgestaan door mr. Joosten.

2.De feiten

2.1
Op 28 augustus 2014 heeft het College van Bestuur van Deltion de jaarplanning voor het onderwijs van de studenten vastgesteld voor de schooljaren 2015-2016 tot en met 2018-2019 (hierna aangeduid als ‘het Besluit’). Daarbij heeft zij besloten
de jaarplanning van het onderwijs met ingang van het schooljaar 2015-2016 te verdelen in twee semesters van elk 20 weken, zodat het onderwijs gelijkmatiger over het schooljaar en kwantitatief (1000 urennorm) gepland kan worden. Het tweede semester start altijd op of vlak voor 1 februari, waardoor het voor studenten mogelijk is om over te stappen naar een andere opleiding. Deze onderwijsplanning heeft tot gevolg dat de studentenvakantie in de zomer wordt gefixeerd op de weken 27 t/m 33.
Tot op heden werd voor de studentenvakanties in de jaarplanning aangesloten bij de door het Ministerie van OC&W voorgeschreven schoolvakanties voor het voortgezet onderwijs in de regio Noord-Nederland.
2.2
Op grond van de toepasselijke CAO geldt dat het onderwijzend personeel gehouden is vakantieverlof op te nemen in periodes waarin voor hen geen directe onderwijstaken staan ingeroosterd.
2.3
Bij brief van 8 september 2014 aan het College van Bestuur van Deltion heeft de Ondernemingsraad kenbaar gemaakt dat sprake is van een instemmingsplichtig besluit als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder b WOR en dat door de Ondernemingsraad op grond van artikel 27 lid 5 WOR een beroep wordt gedaan op de nietigheid van het Besluit.

3.Het verzoek

3.1
Deltion verzoekt de kantonrechter – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – voor recht te verklaren dat het Besluit van Deltion van 28 augustus 2014 geen instemming behoeft van de OR zoals bedoeld in artikel 27 lid 1 WOR.
3.2
Deltion legt aan haar verzoek ten grondslag dat (1) de OR in het verleden zich heeft neergelegd bij het standpunt van Deltion dat de vaststelling van het onderwijsjaarplan niet instemmingsplichtig is, (2) het genomen Besluit niet tot doel had een vakantieregeling voor docenten vast te stellen en (3) de vakantieregeling van docenten niet voortvloeit uit het Besluit maar uit hun arbeidsovereenkomst en de van toepassing zijnde cao.
3.3
De OR voert aan dat sprake is van een instemmingsplichtig besluit in de zin van artikel 27 lid 1 onder b WOR. De OR concludeert tot afwijzing van het verzoek van Deltion en verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat de OR terecht een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het Besluit en Deltion te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het Besluit. Het verweer van de OR zal hierna worden besproken.

4.De beoordeling

4.1
Het standpunt van Deltion dat de OR zijn rechten heeft verspeeld, kan geen stand kan houden. Het mag zo zijn dat de OR in het verleden geen werk heeft gemaakt van de instemmingsplicht met het onderwijsjaarplan, maar dat heeft niet tot gevolg dat daarmee dat recht voor de toekomst is prijsgegeven.
4.2
Onder verwijzing naar het “Holland Casino”-arrest (HR 20-12-2002, ECLI:HR:2002:AF0155) betoogt Deltion voorts dat het in geval van een instemmings-plichtig besluit moet gaan om regelingen die bedoeld zijn om de in art 27 lid 1 WOR limitatief opgesomde onderwerpen te regelen. Volgens Deltion gaat het bij haar Besluit om de vaststelling van de onderwijsjaarplanning en niet om het vaststellen van de vakanties van de docenten, zodat haar besluit niet valt onder de instemmingsplicht van artikel 27 lid 1 WOR.
4.3
In het geval van het “Holland Casino”-arrest ging het om een besluit dat gericht was tot het personeel van Holland Casino, maar betrof het onderwerp van het besluit niet, althans niet rechtstreeks, één van de onderwerpen die zijn opgesomd in artikel 27 lid 1 WOR en had het besluit evenmin de strekking om een dergelijk onderwerp te regelen. Vergelijking van de onderhavige zaak met de situatie in het geval van het “Holland Casino”-arrest gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.4
In het onderhavige geval heeft Deltion middels haar Besluit de onderwijsplanning voor studenten vastgesteld en daarmee samenhangend heeft zij bepaald dat, in afwijking van de voorheen geldende situatie waarin de regionale vakantiespreiding van het Ministerie van OC&W werd gevolgd, de studentenvakantie in de zomer voortaan wordt gefixeerd op de weken 27 t/m 33. Het Besluit heeft derhalve, anders dan het geval was in het “Holland Casino”-arrest, rechtstreeks betrekking op de vaststelling dan wel wijziging van een onder artikel 27 lid 1 WOR genoemd onderwerp, meer in het bijzonder het onder sub b genoemde onderwerp van de vakantieregeling. Weliswaar ziet het Besluit op de jaarplanning (waaronder begrepen de vakantieregeling) voor studenten maar vanwege de geldende CAO stelt Deltion daarmee tevens een vakantieregeling voor een groot deel van haar personeel vast, aangezien het onderwijzend personeel gehouden is vakantie op te nemen op momenten dat zij niet voor onderwijstaken zijn ingeroosterd. Daarmee strekt het Besluit wel degelijk
tot vaststelling dan wel wijziging van een vakantieregeling van het bij Deltion werkzame personeel en betreft het een instemmingsplichtig besluit als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder b WOR.
4.5
Voor deze beoordeling valt tevens steun te vinden in het “Bijenkorf”-arrest waarop de OR haar verweer heeft gebaseerd (ECLI:NL:HR:2000:AA4770). In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder een vakantieregeling als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder b WOR moet worden verstaan een regeling die betrekking heeft op de wijze waarop of de periode waarin vakantiedagen kunnen worden opgenomen. De OR voert terecht aan dat Deltion met het thans genomen Besluit de periode wijzigt waarin door de docenten vakantie kan of moet worden opgenomen, hetgeen onder het begrip vakantieregeling valt.
4.6
Het voorgaande laat onverlet dat de van toepassing zijnde CAO iets regelt over vakanties van docenten. Daarin is immers vastgelegd dat van docenten wordt verwacht dat zij hun vakantieverlof opnemen in de periode dat zij niet voor directe onderwijstaken staan ingeroosterd. De CAO legt daarmee dus een koppeling tussen de vastgestelde studentenvakantie(s) en de vakantieperiode van een bepaalde groep van het personeel, namelijk het onderwijzend personeel, de docenten. De studentenvakantie in de zomer kan dus niet los worden gezien van de zomervakantieperiode voor de docenten en die periode is vastgesteld in het door Deltion genomen Besluit.
4.7
Voorgaande overweging leidt tot de slotsom dat het verzoek van Deltion moet worden afgewezen, dat het verzoek van de OR toewijsbaar is en dat Deltion wordt veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1
wijst het verzoek van Deltion af;
5.2
verklaart voor recht dat het besluit van 28 augustus 2014 nietig is;
5.3
bepaalt dat Deltion zich dient te onthouden van (verdere) handelingen die strekken tot uitvoering van het onder 5.2 genoemde besluit;
5.2
veroordeelt Deltion in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de OR begroot op € 500,= voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door mr. M. Willemse, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2015. (ap)