Overwegingen
1. Eiseres heeft op 16 november 2009 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een subsidie in verband met agrarisch natuur- en landschapsbeheer ingevolge de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer provincie Utrecht (SNL). Bij besluit van 12 april 2010 heeft verweerder deze subsidieaanvraag gedeeltelijk goedgekeurd. De subsidie wordt verleend voor individueel agrarisch natuurbeheer, individueel landschapsbeheer en voor collectief agrarisch natuurbeheer, verhoogd met een toeslag voor het uitrijden van ruige mest. Deelname aan collectief agrarisch natuurbeheer wordt goedgekeurd op basis van een minimumoppervlakte van 1 hectare en een maximum van 73 hectare(s) in het gebied [...] . De subsidie heeft betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015. Bij dit besluit heeft verweerder er onder meer op gewezen dat in de SNL is bepaald dat jaarlijks via de GO om uitbetaling van de subsidie verzocht dient te worden. Uit de SNL volgt dat de beheerder van landbouwgrond in aanmerking kan komen voor subsidie in het kader van de SNL indien hij zijn gronden aanwendt voor agrarisch natuurbeheer. In beginsel vindt agrarisch natuurbeheer op individuele basis plaats, maar verweerder kan ook als voorwaarde stellen dat deelname in collectief verband, vastgelegd in een collectief beheerplan, plaatsvindt. In de situatie van eiseres is zowel sprake van individueel agrarisch natuurbeheer als van collectief agrarisch natuurbeheer.
2. Gedurende het jaar 2013 past eiseres op de beheereenheden 3 tot en met 65 individueel beheer toe en op de beheereenheden 1000 tot en met 1057 is sprake van collectief beheer. Op 12 mei 2013 heeft eiseres de GO 2013 bij verweerder ingediend. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 31 maart 2014 waarin subsidie voor individueel beheer is toegekend. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat ten onrechte voor 2013 geen ophoging van de subsidie heeft plaatsgevonden voor de botanische weideranden, terwijl verweerder zijn standpunt op dit punt heeft gewijzigd voor alle overige jaren (2010 tot en met 2012). In reactie daarop heeft verweerder ter zitting toegezegd ook voor het jaar 2013 de botanische weideranden uit te zullen betalen net als voor de overige jaren. Gelet op die toezegging heeft eiseres haar beroepsgrond ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen uitspraak zal doen.
4. Over de verrekenbrief van 23 mei 2014 is tijdens de zitting de afspraak gemaakt dat door verweerder wordt nagegaan in hoeverre wel of niet verrekening kan plaatsvinden op grond van het daarvoor geldende beleid. De uitkomst hiervan zal door verweerder worden teruggekoppeld aan eiseres. Gelet op deze afspraken en met instemming van partijen doet de rechtbank geen uitspraak over de vraag of de verrekenbrief al dan niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of daartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend en door eiseres zijn aangewend.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet op welke wijze de oppervlaktes voor de gevraagde subsidie worden berekend. Ten aanzien van de oppervlaktes voor individueel en collectief agrarisch natuurbeheer is toegelicht dat, ter vaststelling van subsidiabele perceeloppervlaktes, in 2009 het nieuwe systeem ‘Agrarisch Areaal Nederland’ (AAN) is opgezet. Elke oppervlakte gebonden steunaanvraag, zoals een aanvraag in het kader van de SNL, wordt administratief getoetst aan de referentiepercelen in de AAN en geregistreerd in de Basisregistratie percelen (BRP). De landbouwer geeft jaarlijks in de GO zijn gewaspercelen, de bijbehorende oppervlaktes en het grondgebruik door. De gewaspercelen worden door verweerder beoordeeld, getoetst aan het referentieperceel in de AAN en geregistreerd in de BRP. Naast de oppervlakte die is geregistreerd in de AAN/BRP kan een extra oppervlakte worden aangevraagd in de vorm van de zogenaamde slotenmarge. De topografische oppervlakte wordt bepaald door de som van de AAN en de slotenmarge minus de aanwezige weiderand, waarbij van belang is dat in beginsel niet voor méér oppervlakte subsidie kan worden uitbetaald dan in het betaalverzoek is gevraagd. Bij de subsidieverlening voor de collectieve beheereenheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met de aanvraag zoals deze is goedgekeurd binnen het collectief beheerplan. De landbouwers moeten jaarlijks bij de gebiedscoördinator aangeven voor welke percelen zij voor het collectief agrarisch natuurbeheer willen meedoen. De gebiedscoördinator zet dan jaarlijks de aangewezen percelen in de zogeheten Toolkit, waarin landbouwers hun beheereenheid kunnen inzien. Verweerder bepaalt jaarlijks of de in de Toolkit aangevraagde percelen worden goedgekeurd binnen het collectief beheerplan. Voor de bepaling van de subsidiabele oppervlakte van de percelen voor collectief beheer is de maximaal opgegeven oppervlakte in het collectief beheerplan/de Toolkit leidend. Er kan voor collectief beheer niet voor meer oppervlakte subsidie worden uitbetaald dan de maximum oppervlakte die per beheereenheid vermeld is in de Toolkit, aldus verweerder.
6. Naar aanleiding van de bezwaren en het mediationgesprek dat in oktober 2013 heeft plaatsgevonden heeft verweerder de oppervlaktes van de collectieve beheereenheden allemaal opnieuw beoordeeld. Voor een aantal beheereenheden heeft dit een gewijzigde oppervlakte tot gevolg gehad. Het totale subsidiabele oppervlakte van de percelen is daarbij afgenomen. Verweerder heeft het bezwaar tegen de besluiten van 10 april 2014 en 9 mei 2014 ongegrond verklaard en bepaald dat een teveel ontvangen bedrag van € 94,98 wordt verrekend. Voor de beheereenheden met de nummers 1006, 1010, 1012, 1013, 1015, 1017, 1018, 1021 t/m 1024, 1026 t/m 1028, 1030, 1031, 1033 t/m 1035, 1038, 1042, 1043, 1045, 1046, 1049, 1051 en 1056 heeft verweerder de maximale oppervlaktes zoals opgenomen in het collectief beheerplan bepalend geacht. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van het collectief beheerplan 2013, zodat de maximale oppervlaktes zoals vastgelegd in de Toolkit in rechte vast staan, aldus verweerder. Voor het overige zijn de oppervlaktes van de beheereenheden vastgesteld aan de hand van de luchtfoto’s van het jaar 2012 en 2013.
7. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de maximale oppervlaktes hanteert zoals vermeld in het collectief beheerplan. Eiseres heeft verwezen naar wat zij daarover in de beroepszaken over beheerjaar 2011 heeft aangevoerd. Zij heeft in die procedure aangevoerd dat in het collectief beheerplan de onjuiste intekening van verweerder uit 2010, dus exclusief slootkanten, is overgenomen. De oppervlaktes konden niet worden aangepast binnen de Toolkit en bovendien was het niet mogelijk om in de Toolkit slotenmarges te verwerken. Eiseres is van mening dat daarom ook ten onrechte aan haar wordt tegengeworpen dat zij de slotenmarges niet heeft aangevraagd. In dit verband verwijst eiseres naar een e-mailwisseling met de gebiedscoördinator. Ook is volgens haar in de bezwaarprocedure over het collectief beheerplan 2012 gebleken dat de provincie Utrecht het onzin vond om slotenmarges op te nemen in het collectief beheerplan. Vanuit verweerder is altijd gecommuniceerd dat er sprake is van één BRP. Dit betekent dat wanneer er wijzigingen in de BRP plaatsvinden, die wijzigingen ook moeten doorwerken in “afgeleide systemen” zoals de Toolkit. Dat eiseres elk jaar de oppervlaktes aan de gebiedscoördinator door dient te geven blijkt bovendien niet uit de SNL, nu in artikel 7.5, zesde lid, onder b, van de SNL slechts melding wordt gemaakt van vergroting van het areaal in relatie tot de maximaal opgegeven oppervlakte. Het maximum is nog steeds ongewijzigd 73 hectare. Ter zitting heeft eiseres verder nog aangevoerd dat de uitspraken waarop verweerder in het verweerschrift een beroep heeft gedaan toepassing missen omdat het geen vergelijkbare gevallen zijn.
8. Uit artikel 1.12 van de SNL is af te leiden dat slotenmarges als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Verordening EG/1122/2009) kunnen worden betrokken bij de subsidievaststelling en moeten worden aangevraagd via de GO.
Op grond van artikel 4.1.2.2 van de SNL is een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden:
a. elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, derde lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
b. de gebiedscoördinator tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen en intrekkingen als bedoeld in de artikelen 7.1 tot en met 7.6 en 7.8, tweede lid, van de SNL voor zover deze relevant zijn voor het collectief beheerplan.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 12 maart 2013 het collectief beheerplan [...] 2013 heeft vastgesteld. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Het collectief beheerplan 2013 staat dan ook in rechte vast en eiseres was gelet op hetgeen is bepaald in artikel 4.1.2.2, onder a, van de SNL gehouden het collectief beheer uit te voeren conform het collectief beheerplan. Dat het collectief beheerplan leidend is volgt ook uit de artikelen 1.1, ond. h, 2.1, vierde en vijfde lid, en de artikelen 9.1 en 9.2 van de SNL. Omdat het collectief beheerplan in rechte vaststaat heeft verweerder bij de uitbetaling van de subsidie voor collectief beheer 2013 terecht niet voor een groter oppervlakte subsidie uitbetaald dan de maximale oppervlakte zoals vermeld in het collectief beheerplan. Dat in de letterlijke tekst van de SNL niet vermeld staat dat eiseres gehouden is om jaarlijks bij de gebiedscoördinator wijzigingen en aanvullingen door te geven, maakt het voorgaande niet anders. Ondanks dat het in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1320) ging om een situatie waarin een heel perceel niet was aangemeld voor collectief beheer in het collectief beheerplan, is de rechtbank van oordeel dat uit deze uitspraak wel blijkt dat wanneer het collectief beheerplan in rechte vaststaat, de in het collectief beheerplan vermeldde gegevens de basis vormen voor de uit te betalen subsidie. De rechtbank volgt eiseres wel in zoverre dat de uitspraak van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4080) geen gelijk geval is, omdat het daar ging om een inhoudelijke procedure tegen een collectief beheerplan, terwijl in deze zaak het collectief beheerplan in rechte vaststaat. Dit betekent gelet op het voorgaande echter niet dat het standpunt van verweerder ten aanzien van de omvang van de collectieve beheereenheden geen stand houdt. 10. Over de resterende collectieve beheereenheden voert eiseres aan dat de oppervlaktes nog steeds niet juist zijn vastgesteld. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de beroepsgronden die zijn aangevoerd in de procedure over het beheerjaar 2011 (UTR 13/3261 en UTR 13/3317). In die procedure heeft eiseres aangevoerd dat de grens water-land op basis van de door verweerder gebruikte luchtfoto’s onvoldoende nauwkeurig is te bepalen. Bij in totaal 90 ingetekende gewaspercelen kan een klein verschil in oppervlakte per saldo een groot verschil maken. Eiseres verwijst voor de onderbouwing van haar standpunt naar de spreadsheet die zij in de procedure over het jaar 2011 heeft overgelegd bij de brief van 1 juli 2015. In die spreadsheet heeft eiseres op perceelniveau toegelicht waar de perceelgrenzen volgens haar onjuist zijn gelegd en waar de oppervlaktes te klein zijn vastgesteld. Ook voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de winterluchtfoto 2012 heeft gehanteerd. Bij het invullen van de jaarlijkse GO wordt altijd de voorjaarsfoto weergegeven en door nu de winterfoto te hanteren blijft er sprake van verwarring. Bovendien is de wens van verweerder om de oppervlaktes voor alle 6 jaren vast te stellen op basis van één winterfoto principieel onjuist in het veenweidegebied, omdat de slootkanten aangroeien, dichtgroeien, weer worden opengehaald etcetera, waardoor de situering van de slootkanten, en daarmee de oppervlakte, kan fluctueren.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de oppervlaktes van de beheereenheden wel juist zijn vastgesteld en heeft daarbij eveneens verwezen naar het standpunt zoals dat naar voren is gebracht in de procedure over beheerjaar 2011. De oppervlaktes zijn beoordeeld op grond van de winterluchtfoto 2012. Vervolgens zijn de perceelgrenzen vergeleken met de perceelgrenzen op de zomerluchtfoto van 2013 en uit die vergelijking is gebleken dat eiseres door de hantering van de winterluchtfoto 2012 niet is benadeeld. De opmerkingen in de door eiseres overgelegde spreadsheet brengen verweerder niet tot een ander standpunt. Eiseres heeft volgens verweerder ten onrechte volstaan met algemene opmerkingen en heeft niet specifiek aangegeven welke perceelgrens onjuist is en waarom. Ook heeft eiseres geen rekening gehouden met niet-beteelde oppervlaktes. Al met al is eiseres niet benadeeld doordat op sommige punten nog grond ligt buiten de ingetekende perceelgrenzen.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en gelet op hetgeen is bepaald in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening EG/1122/2009, mag bij het bepalen van de oppervlakte van beheereenheden worden uitgegaan van de in de AAN/BRP opgenomen referentiepercelen, tenzij hetgeen is aangevoerd aanleiding geeft om aan de juistheid van de vastgestelde oppervlakte te twijfelen. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de ABRvS van 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1490). 13. De rechtbank vindt in de argumenten en de door eiseres overgelegde spreadsheet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de door verweerder vastgestelde oppervlaktes. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat ten onrechte de winterluchtfoto 2012 is gehanteerd. Verweerder heeft de perceelgrenzen vergeleken met de zomerluchtfoto’s 2013 en daarbij geconstateerd dat eiseres niet is benadeeld. Dat deze werkwijze in strijd is met de toepasselijke regelgeving is niet gebleken. Het gegeven dat bij de jaarlijkse GO altijd de zomerluchtfoto wordt getoond maakt dit niet anders, omdat niet is gebleken dat de oppervlaktes op grond van de winterluchtfoto onjuist zijn vastgesteld. Verder merkt de rechtbank op dat, alhoewel het vaststellen van de perceelgrenzen met zorgvuldigheid dient te gebeuren, het niet haalbaar is om de perceelgrenzen met 100% nauwkeurigheid vast te stellen gelet op het grote aantal gewaspercelen waarvan de oppervlaktes jaarlijks vastgesteld moeten worden. Verweerder heeft aan de hand van de winterluchtfoto’s van 2012 en de zomerluchtfoto’s van 2013 en de daarop gegeven toelichting, voldoende aannemelijk gemaakt dat de perceelgrenzen, en daarmee de oppervlaktes, voor de uitbetaling van de SNL-subsidie voor het beheerjaar 2013 correct zijn vastgesteld. De beroepsgronden slagen niet.
14. Over de toeslag voor ruige stalmest heeft verweerder in het bestreden besluit opgenomen dat de oppervlakte voor uitbetaling van de toeslag is gekoppeld aan de oppervlakte voor collectief beheer zoals deze is uitbetaald voor het jaar 2013. De ruige stalmest mag alleen worden uitgereden op de percelen met de pakketten “ [...] ” en “ [...] ”. Uit het bestreden besluit blijkt dat er voor deze pakketten in totaal een oppervlakte van 10,82 hectare wordt uitbetaald. Voor de ruige stalmest wordt daardoor ook een toeslag uitbetaald van 10,82 hectare. Eiseres voert aan dat de oppervlakte waarvoor de toeslag ruige stalmest is uitbetaald onjuist is omdat de oppervlaktes van de collectieve beheereenheden onjuist zijn vastgesteld. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat verweerder de oppervlaktes van de collectieve beheereenheden juist heeft bepaald, slaagt deze beroepsgrond niet.
15. Ten aanzien van de PGV voor het jaar 2013 heeft verweerder zich gedurende de beroepsprocedure alsnog op het standpunt gesteld dat voor beheereenheid 35 PGV kan worden toegekend voor een bedrag van € 12,22 (0,13 hectare x € 94,-). Op dit punt is er dan ook sprake van een gebrek in het bestreden besluit.
16. In beroep is de vraag opgeworpen of de voor de bezwaarprocedure toegekende proceskostenvergoeding klopt. Verweerder heeft over de PGV geoordeeld dat sprake is van samenhang met het bezwaar over de PGV 2010. Om die reden worden in die zaak niet afzonderlijk proceskosten vergoed. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat ten aanzien van de PGV sprake is van samenhangende zaken in bezwaar.
17. Voor het bezwaar over het collectief beheer heeft verweerder zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat hij alsnog aanleiding ziet om de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 496,-. Er is in het besluit van 24 maart 2015 ten onrechte geen vergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaar, omdat de oppervlaktes van de collectieve beheereenheden in het besluit van 24 maart 2015 zijn gewijzigd. Aangezien verweerder tijdens de beroepsprocedure een gewijzigd standpunt heeft ingenomen over de proceskosten is sprake van een gebrek in het besluit.
18. Gelet op de onder de punten 15 en 17 geconstateerde gebreken is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank herroept de primaire besluiten van 10 april 2014 en 7 mei 2014 voor zover daarbij is geweigerd om PGV toe te kennen voor beheereenheid 35. Vervolgens bepaalt de rechtbank dat aan eiseres PGV toegekend dient te worden voor beheereenheid 35, ter hoogte van een bedrag van € 12,22. Verder voorziet de rechtbank zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder voor de bezwaarprocedure een bedrag van € 496,- toekent voor het indienen van het bezwaar over het collectieve beheer. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden van € 331,-.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zaken met procedurenummers UTR 15/2407, UTR 15/2406 en UTR 15/2409 samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Daarbij wordt uitgegaan van een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1. Dat betekent dat voor de drie zaken samen een totaalbedrag van € 992,- wordt toegekend. De rechtbank verdeelt dit totaalbedrag gelijkelijk over de drie zaken.