ECLI:NL:RVS:2014:4080

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201402788/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidie voor agrarisch natuurbeheer en de gevolgen van het collectief beheerplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 24 februari 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de uitbetaling van een subsidie voor agrarisch natuurbeheer door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het college een bedrag van € 15.925,99 uitbetaald aan [appellant] voor de beheereenheden 1000 tot en met 1007 voor het beheerjaar 2012. Echter, bij een later besluit van 22 mei 2013 heeft het college een korting van € 1.685,72 toegepast op deze subsidie, wat leidde tot bezwaar van [appellant]. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft gehandeld en het bezwaar ongegrond verklaard.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de subsidie op correcte wijze heeft uitbetaald. Hij stelt dat hij niet goed is geïnformeerd over het collectief beheerplan, wat heeft geleid tot opbrengstderving en extra kosten. Het college heeft echter in zijn verweer aangegeven dat de beheereenheden 1100, 1101, 1106 en 1107 niet zijn opgenomen in het collectief beheerplan, en dat de subsidieontvanger gehouden is het beheer uit te voeren volgens dit plan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 oktober 2014 behandeld en geconcludeerd dat het college zich terecht heeft beperkt tot de uitbetaling van de subsidie voor de beheereenheden 1000 tot en met 1007.

De Afdeling oordeelt dat [appellant] de gelegenheid heeft gehad om bezwaar te maken tegen het collectief beheerplan, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor kan de juistheid van het collectief beheerplan niet meer ter discussie worden gesteld. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2014.

Uitspraak

201402788/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 februari 2014 in zaak nr. 13/1479 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het college in het kader van de verleende subsidie voor agrarisch natuurbeheer aan [appellant] voor het beheerjaar 2012, meer specifiek de beheereenheden 1000, 1001, 1002, 1004, 1005, 1006 en 1007, een bedrag van € 15.925,99 uitbetaald.
Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het college - voor zover thans van belang - het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar voor zover het een toegepaste korting van € 1.685,72 bij de beheereenheden 1000, 1001, 1002, 1004, 1005, 1006 en 1007 betreft gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door ing. G. Pullen, werkzaam bij Alfa accountants en adviseurs, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het ministerie van Economische Zaken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel (hierna: SRNL) is in het natuurbeheerplan in elk geval een kaart met een topografische ondergrond van ten hoogste 1:10.000 opgenomen, waarop is aangeduid voor welke landbouwgronden een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt en tot welke agrarische beheertypen het op die landbouwgrond uit te voeren agrarische beheerpakket dient te behoren.
Ingevolge artikel 4.1.1.7, eerste lid, bestaat een subsidie agrarisch natuurbeheer uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes beheerjaren waarvoor subsidie wordt verstrekt.
Ingevolge het tweede lid is een jaarvergoeding het product van het op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende beheerjaar en agrarisch beheerpakket vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor voor het betreffende agrarische beheerpakket subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met het product van het van toepassing zijnde tarief, bedoeld in artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel b, en het aantal hectares waarvoor de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, wordt verstrekt.
Ingevolge artikel 4.1.2.2 is onverminderd artikel 4.1.1.6 een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden:
a) elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde collectief beheerplan, zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
(…).
Ingevolge artikel 4.1.2.3 vermeldt een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer in elk geval:
(…);
d) dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan, zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
(…).
Ingevolge artikel 9.1 kan een gebiedscoördinator bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot vaststelling van:
a) een collectief beheerplan;
b) een wijziging van een op grond van artikel 9.2 vastgesteld collectief beheerplan.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht subsidie heeft uitbetaald op grond van de beheereenheden met bijbehorende oppervlakten, zoals deze zijn aangewezen in het collectief beheerplan van 2012 en opgenomen in de Toolkit.
Hiertoe voert [appellant] aan dat hij zich aan alle vereisten van de SRNL heeft gehouden, maar achteraf ermee wordt geconfronteerd dat een deel van de subsidie niet wordt uitbetaald. Volgens [appellant] is de oorzaak hiervan dat het college hem niet op correcte wijze heeft geïnformeerd over de vaststelling van het collectief beheerplan. Nu het college dit heeft nagelaten, heeft hij opbrengstderving gehad en kosten gemaakt die hij niet vergoed krijgt, aldus [appellant].
2.1. Het college heeft het collectief beheerplan van 2012 bij besluit van 13 maart 2012 vastgesteld. Hierin zijn uitsluitend de beheereenheden 1000-1007 van [appellant], met een totale omvang van 23,33 hectare, opgenomen.
Overeenkomstig hetgeen in de artikelen 4.1.2.2 en 4.1.2.3 van de SRNL is bepaald, heeft het college in het besluit van 3 februari 2010 - waarbij aan [appellant] subsidie is verleend voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015 - erop gewezen dat [appellant] ieder beheerjaar het beheer moet uitvoeren volgens het door het college vastgestelde collectief beheerplan. De gebiedscoördinator geeft jaarlijks in de Toolkit aan met welke percelen en perceelgrootte de desbetreffende agrariër in het beheerjaar meedoet en vervolgens bepaalt het college of de in de Toolkit opgenomen percelen worden goedgekeurd binnen het collectief beheerplan. Het college heeft in zijn nadere reactie van 23 oktober 2013 toegelicht dat navraag bij de gebiedscoördinator heeft uitgewezen dat hij de door [appellant] opgegeven beheereenheden 1100, 1101, 1106 en 1107 bewust niet heeft opgenomen in de aanvraag tot vaststelling van het collectief beheerplan van 2012. Volgens de gebiedscoördinator wordt bij de beoordeling van het aantal hectaren waarmee deel kan worden genomen aan het collectief weidevogelbeheer uitgegaan van de omvang van de aanwezige kritische soorten op de desbetreffende percelen en geldt daarbij een maximum aantal hectaren per weidevogelpaar. Nu op de percelen van eiser zes paar weidevogels van de kritische soorten zijn aangetroffen, bestaat er vanuit ecologisch oogpunt geen aanleiding om voor meer hectaren subsidie toe te kennen dan de percelen waarvoor [appellant] in 2012 - bij besluit van 21 februari 2013 - subsidie heeft ontvangen, aldus de gebiedscoördinator.
2.2. Het collectief beheerplan is op 23 maart 2012 in het Provinciaal Blad gepubliceerd en heeft van 24 maart tot en met 5 mei 2012 op het provinciehuis ter inzage gelegen. Derhalve heeft [appellant] de gelegenheid gehad om van het collectief beheerplan en de daarin opgenomen Toolkit kennis te nemen. [appellant] heeft tegen dit plan geen bezwaar gemaakt, terwijl hij er belang bij had daartegen op te komen en van hem mocht worden verwacht dat te doen, omdat volgens hem de beheereenheden 1100, 1101, 1106 en 1107 ten onrechte niet in de Toolkit zijn opgenomen en de gehanteerde oppervlaktes bij de beheereenheden 1000-1007 ten onrechte kleiner zijn dan de oppervlaktes die bij de Bedrijfstoeslagregeling worden gehanteerd. In de onderhavige procedure kan de juistheid van het collectief beheerplan dan ook niet meer ter discussie worden gesteld.
Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft het college zich terecht beperkt tot de uitbetaling van de bij de beheereenheden 1000, 1001, 1002, 1004, 1005, 1006 en 1007 behorende subsidiebedragen. Dat de kosten voor het beheer van de overige beheereenheden niet worden vergoed en [appellant] opbrengstderving heeft gehad, komt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voor rekening en risico van [appellant].
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Borman w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
636.