ECLI:NL:RBMNE:2016:4717

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
5165701 UE VERZ 16-305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal van retourbrood door werknemer

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], de kantonrechter om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen. Hij is op 29 april 2016 op staande voet ontslagen door zijn werkgever, [verweerder] B.V., wegens diefstal van retourbrood. De werknemer was sinds 3 november 2003 in dienst en werkte als chauffeur. Hij heeft verklaard dat hij retourbrood aan een slager in Arnhem gaf, wat volgens hem gebruikelijk was onder chauffeurs van [verweerder]. De werkgever heeft echter een detective ingeschakeld die op video vastlegde dat de werknemer retourbrood aan een derde persoon overhandigde. De werkgever stelt dat dit handelen in strijd is met de bedrijfsregels en dat de werknemer het vertrouwen heeft geschaad. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, wat een dringende reden voor ontslag vormt. De kantonrechter wijst het verzoek van de werknemer af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummers: 5165701 UE VERZ 16-305 CD/942 (vernietiging opzegging)
5232346 UE VERZ 16-361 CD/942 (voorwaardelijke ontbinding)
Beschikking van 2 augustus 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.A. van Zeist,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder] B.V.,
gevestigd te Soest,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.W. van Luipen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 10 producties,
  • het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, met 12 producties,
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, met 2 producties,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 12 juli 2016, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitnota’s en waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 3 november 2003 in dienst getreden van [verweerder] . Zijn laatstgenoten bruto salaris bedraagt € 2.758,13 per vier weken (inclusief vaste toeslagen), te vermeerderen met vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is de CAO voor het bakkersbedrijf van toepassing.
2.2.
[verzoeker] werkt als chauffeur. Tot zijn werkzaamheden behoren het laden van brood en banket (hierna gezamenlijk te noemen: brood) in de vrachtwagen, het afleveren van brood bij klanten van [verweerder] , voornamelijk bij vestigingen van Aldi, het ophalen van brood dat niet is verkocht (hierna: retourbrood) en het lossen van het retourbrood in een speciale container, waarin het – met andere bakkersproducten – wordt verwerkt tot diervoeders.
2.3.
Sinds iets meer dan een jaar is [verzoeker] gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Hij is beperkt tot maximaal zes uur werken per dag. Om die reden rijdt hij nu een kortere route dan de gemiddelde route bij [verweerder] . Deze route, die bij [verweerder] bekend staat als ‘rit 13’, voert langs Aldi-vestigingen in Huissen, Arnhem en Velp.
2.4.
In het personeelshandboek van [verweerder] is het volgende opgenomen:

6 Broodverkoop personeel
Per periode ontvang je een stickervel met broodetiketten. Per werkdag mag je één product meenemen voorzien van een sticker.

Voor brood meldt u zich bij uw leidinggevende, zij weten waar het “overbrood” staat dat bestemd is voor verkoop aan medewerk(st)ers.Geen brood meenemen uit het magazijn.

Brood meenemen zonder sticker, wordt gezien als diefstal.

Indien u extra brood wilt aanschaffen, kunt u bij [A] etiketten kopen. (0,50 per product).

Doorverkoopartikelen zijn niet te koop.
(…)

9.Diefstal

[verweerder] B.V. zal diefstal in geen enkele vorm tolereren. Alle bedrijfseigendommen die zonder toestemming van de leidinggevende worden meegenomen zullen worden beschouwd als diefstal. Bij vermoeden van diefstal zullen twee leidinggevenden in een aparte ruimte de tassen controleren van desbetreffende medewerker.
Bij een vermoeden van diefstal of oneigenlijk bezit van goederen kan de werkgever de politie inschakelen.
In ons sanctiebeleid maken we onderscheid tussen grote en kleine diefstal:
Kleine diefstal (brood, pen):
1.
Bij een eerste en een tweede diefstal volgt een schriftelijke waarschuwing die in het dossier zal worden vastgelegd.
2.
Bij een derde diefstal volgt een schriftelijke waarschuwing en de melding dat het een laatste waarschuwing betreft, welke vervolgens in het dossier zal worden vastgelegd.
3.
Bij een vierde diefstal zullen arbeidsrechtelijke consequenties volgen.
Grote diefstal (computer, boormachine):
Bij een grote diefstal zal naar gelang van de zwaarte van de overtreding sanctionering plaatsvinden, zulks ter beoordeling van de directie.
2.5.
Op de muur in de chauffeurskamer van [verweerder] hangt een vel papier op A3-formaat, met daarop de volgende tekst:

Soest, oktober 2008
T.a.v. onze Chauffeurs
Wij hebben klachten ontvangen van de Aldi dat sommigen
van u retourbrood meegeven aan de klanten van Aldi.
DIT IS ABSOLUUT NIET TOEGESTAAN !!!!
U dient te allen tijde al het retourbrood daadwerkelijk
mee retour te nemen naar de bakkerij.
Wij rekenen hierin op uw medewerking !
2.6.
Op enig moment (volgens [verweerder] op 21 april 2016, volgens [verzoeker] op een eerdere dag) is rit 13 niet door [verzoeker] gereden, maar door de heer [B] (hierna: [B] ), logistiek manager bij [verweerder] . In een schriftelijke verklaring van 29 juni 2016 heeft [B] hierover het volgende vermeld:

Zelf ben ik geconfronteerd, toen ik zelf inviel op deze route, met een achtervolging via het filiaal midden graaflaan naar filiaal kronenburg ter Arnhem.
Bij Kronenburg werd ik staande gehouden door een voor mij onbekend persoon (…) die mij om brood vroeg. Toen ik aangaf dat dit ten strengste verboden is om af te staan aan een derde partij vroeg hij om mijn naam en functie.
Ik vertelde wat mijn functie binnen het bedrijf van [verweerder] was en hem er op wees dat het ten strengste verboden is om retourbrood af te geven. Ik heb hem daarna verzocht om dit nooit meer aan mijn chauffeurs te vragen en heb het gesprek beëindigd. Ik heb dit voorval daarna bij de directie gemeld en me er daarna niet meer mee bemoeid.
2.7.
[verweerder] heeft een detective ingeschakeld. Die heeft op 29 april 2016 het volgende geconstateerd en gefilmd: [verzoeker] kwam met de vrachtwagen van [verweerder] aan bij de laad- en losplek van de Aldi-vestiging aan de Middelgraaflaan in Arnhem, om brood af te leveren en retourbrood op te halen. Op dat moment manoeuvreerde een persoon, die kennelijk in een personenauto op een nabijgelegen parkeerterrein op [verzoeker] stond te wachten, zijn auto tot vlakbij de vrachtwagen. Hij deed de kofferbak open, waarna retourbrood van de laadklep van de vrachtwagen werd overgeheveld in de auto. Daarna hielp de persoon [verzoeker] met het afleveren van brood aan de Aldi-vestiging, waarna de twee enige tijd met elkaar spraken. Vervolgens vertrok de man in zijn auto.
2.8.
Na deze constatering heeft de detective zich tot [verzoeker] gewend en hem verzocht zich te melden bij het kantoor van [verweerder] .
2.9.
Daar heeft [verweerder] [verzoeker] die dag, 29 april 2016, gehoord en vervolgens op staande voet ontslagen wegens een volgens [verweerder] bestaande dringende reden, te weten diefstal, verduistering dan wel bedrog. [verweerder] heeft dit diezelfde dag schriftelijk aan [verzoeker] bevestigd:

Deze ochtend hadden wij op het kantoor van [verweerder] te Soest een gesprek met u naar aanleiding van onze constatering van deze ochtend dat u retourbroden afkomstig van en/of broden bestemd voor afnemers van [verweerder] zonder medeweten (laat staan: toestemming) doorlevert aan minimaal één derde persoon in de nabijheid van de Aldi-vestiging Middellaan te Arnhem.
Deze constatering is deze ochtend door een door ons ingeschakelde derde (een detective) op video vastgelegd. Op deze video is zeer duidelijk te zien dat u broden vanuit de vrachtwagen in een kofferbak van een personenauto plaatste, althans daarbij behulpzaam was. Ook heeft de detective u direct geconfronteerd met uw handelen, waarop u erkende dat u dit al jaren deed.
U heeft deze broden doorgeleverd zonder een daartoe door uw werkgever verstrekte opdracht en in de wetenschap dat uw handelen nooit en te nimmer zou worden geaccepteerd. U weet immers dat de (retour)broden een commerciële waarde vertegenwoordigen, nu deze broden al sinds haar en dag door [verweerder] worden doorverkocht voor onder meer veevoer.
Wij hebben u tijdens ons gesprek in de gelegenheid gesteld uw kant van het verhaal te vertellen. Daarbij heeft u aangegeven ‘dat iedereen dit doet’ en dat u dit ook al jaren doet. Op onze vraag van wie u dit mocht doen kon u ons geen antwoord geven. Ook gaf u aan dat u niet op de hoogte was van betrokkenheid en/of aanwezigheid van Aldi-personeel bij uw broodlevering aan derden.
Na u gehoord te hebben, hebben wij u te kennen gegeven dat wij het onbegrijpelijk achten dat u zo heeft gehandeld. Enkele dagen geleden trachtten wij nog in goed onderling overleg te komen tot een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden en nu doet u dit!
Uw handelen kwalificeren wij alsdiefstalc.q.verduisteringc.q.bedrogen nu u zich hieraan schuldig heeft gemaakt, bent u het vertrouwen van [verweerder] onwaardig geworden. Daarnaast heeft u uw plichten op grovelijke wijze veronachtzaamd en mist u kennelijk in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid tot de arbeid waartoe u zich heeft verbonden. U bent immers het visitekaartje van [verweerder] richting de afnemers en omdat chauffeurs veelal zelfstandig werken, moet [verweerder] daarop 100% kunnen vertrouwen. Dit vertrouwen heeft u ernstig geschaad.
Hiermee bevestigen wij dan ook dat wij u op 29 april 2016 op staande voet hebben ontslagen vanwege de hiervoor genoemde redenen. Het dienstverband is dan ook per genoemde datum geëindigd en vanaf deze datum zult u geen loon meer ontvangen. Vanaf heden wordt u de toegang tot onze gebouwen ontzegd: u mag hier zonder onze toestemming niet meer verschijnen. Mocht u nog in het bezit zijn van eigendommen van uw werkgever, dan wordt u verzocht deze per omgaande aan ons te retourneren. Mocht u niet alle eigendommen retourneren, dan houden wij ons het recht voor de uitbetaling van de eindafrekening op te schorten.
Het spijt ons dat u het zover heeft laten komen, maar u heeft ons geen andere keuze gelaten.
2.10.
[verzoeker] heeft aangekondigd in rechte vernietiging te vragen van de opzegging wegens het ontbreken van een dringende reden, zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van arbeid en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.
2.11.
De heer [C] , die in het verleden als chauffeur bij [verweerder] heeft gewerkt, heeft op 8 mei 2016 op verzoek van [verzoeker] de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

Bij deze verklaar ik dat mij in de inwerkperiode bij [verweerder] is geleerd dat op vrijdag en zaterdag Op route 2 ( Arnhem en omstreken ) [D] en [E] ( voor zover ik weet paarden handelaren ) het retourbrood van de vorige dag ophalen (…) in Arnhem aan de Middelgraaflaan bij het Aldi filiaal aldaar. Dat brood is bestemd voor de paarden.
Ik weet niet beter dan iedere vrijdag en zaterdag halen zij dat oude brood daar op, ik heb er verder geen vragen over gesteld en ben dat ook gaan doen uiteraard ( het is je geleerd ). Bij mijn weten zijn er zeker nog een stuk of wat chauffeurs die dat ook doen op het moment dat zij die route 2 rijden !
2.12.
De heer [F] , die in het verleden als chauffeur bij [verweerder] heeft gewerkt, heeft op verzoek van [verzoeker] de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

De heer [G] heeft mij instructies gegeven om de slager de slager in Arnhem altijd brood te geven wanneer deze man erom vraagt.
Deze instructies zijn heel duidelijk gecommuniceerd naar mij.
Hierdoor heb ik in mijn gehele looptijd van [verweerder] B.V. zodra deze man hierom vroeg brood gegeven.
Mijn looptijd heeft 3 jaar geduurd.
2.13.
In reactie hierop heeft de heer [G] , medewerker van [verweerder] , op verzoek van [verweerder] op 27 juni 2016 de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

Ik heb kennis genomen van de verklaring van [F] .
Hierin geeft hij aan dat ik hem instructies zou hebben gegeven om een slager in Arnhem brood te geven wanneer deze erom vraagt.
Hierbij verklaar ik dat ik nooit deze instructie of toestemming aan [F] of wie dan ook heb gegeven. Het is binnen [verweerder] algemeen bekend dat brood dat retour komt teruggebracht moet worden naar de bakkerij in Soest. Het is om die reden ook ondenkbaar dat ik dit soort instructies zou geven.
2.14.
De heer [H] , die in het verleden als chauffeur bij [verweerder] heeft gewerkt, heeft op verzoek van [verzoeker] de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

Op verzoek van [verzoeker] verklaar ik hierbij dat ik net als [verzoeker] het brood wat retour kwam van de Aldi’s moest lossen bij Slagerij [slagerij] in Arnhem, dit in opdracht van de toenmalige planner [I] .
2.15.
In reactie hierop heeft de heer [J] , medewerker van [verweerder] , op verzoek van [verweerder] op 28 juni 2016 de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

Via mijn werkgever begreep ik dat [H] een verklaring heeft afgegeven in de procedure met [verzoeker] waarin ik met name wordt genoemd. [H] geeft aan dat ik hem toen heb gezegd dat het brood dat retour kwam van de Aldi’s moest worden gelost bij Slagerij [slagerij] . Ik zou dit ook zelf aan [verzoeker] hebben gevraagd. Zo’n opdracht heb ik nooit gegeven. Ik vind het dan ook raar dat mijn naam hierbij wordt genoemd.
2.16.
[B] , logistiek manager bij [verweerder] , heeft in zijn (hiervoor in overweging 2.6. al genoemde) verklaring van 29 juni 2016 ook het volgende vermeld:

Als logistiek manager van Bakkerij [verweerder] heb ik begrepen dat er drie verklaringen omtrent de leveringen van het brood aan een slager te Arnhem zouden bestaan.
Na navraag aan de vaste chauffeurs van Bakkerij [verweerder] is niemand van de afspraak op de hoogte. Zij geven alle aan dat zij op de hoogte zijn dat het ten strengste verboden is om brood aan derde te leveren.
Ik kan u melden dat Dhr. [verzoeker] deze verklaringen heeft verkregen van drie chauffeurs die al geruime tijd bij ons uit dienst zijn (…).
2.17.
Op 29 juni 2016 heeft de heer [K] op verzoek van [verweerder] de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

Ik werk als chauffeur bij [verweerder] . Het is mij bekend dat mijn collega [verzoeker] tegen de instructies in van [verweerder] brood weg gaf aan een slager in Arnhem. Deze slager heeft paarden en heeft volgens eigen zeggen hiervoor het oude brood nodig. Alvorens ik deze route ging rijden heeft [verzoeker] mij verteld dat de slager in Arnhem oud brood voor zijn paarden kwam halen en dat ik dit mee mocht geven. [verzoeker] verklaarde dat hij dit zelf ook altijd deed.
De slager sprak mij inderdaad aan terwijl ik aan het lossen was bij het filiaal van de Aldi (06) in Arnhem. Hij parkeerde zijn auto achter mijn auto en vertelde dat hij dit bij [verzoeker] altijd deed. In mijn naïviteit heb ik toen een keer of 4-5 broden meegegeven, terwijl het mij bekend is dat dit verboden is. Ik was hier dus van op de hoogte en wist dat het niet mocht. De slager vertelde mij dat hij mij om me te bedanken wel een keer een dagje mee wou nemen met de paarden. De slager vertelde mij dat [verzoeker] wel met hem op zondag met de paardensjees is weggeweest en dat ik dit ook wel mocht. Hier ben ik niet op ingegaan.
Op dat moment voelde ik nattigheid, naast het feit dat ik ongeveer 100 broden per keer wel erg veel vond voor 4 paarden. De slager vertelde ook dat hij van meerdere bakkers brood kreeg. Dit wekte bij mij de indruk dat hij het brood doorverkocht en dat er een soort handel achter zat. Dit voelde voor mij niet goed. De slager legde de broden ook wel erg netjes in zijn auto. Er was geen sprake van inde auto gooien. Daarna heb ik tegen de slager gezegd dat ik hem geen brood meer zou meegeven en heb het geweigerd. De slager heeft het nog wel twee keer bij mij geprobeerd, maar ik heb gezegd dat het diefstal was en dat het mijn baan kon kosten. Een keer was dit bij het inwerken van mijn collega [L] . Ik heb [L] er toen uitdrukkelijk op gewezen dat hij geen brood moest meegeven. Ik nog [L] hebben na onze weigering de slager niet meer gezien.
2.18.
Op 30 juni 2016 hebben de heer [M] en de heer [N] op verzoek van [verweerder] beiden de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

Ik ben chauffeur bij [verweerder] (…).
Als chauffeur moeten wij het retourbrood van de filialen met retourbon terugnemen naar de bakkerij. Daarna wordt dit verwerkt als diervoer.
Het is niet toegestaan om (retour)brood weg te geven of zelf te gebruiken. Per gewerkte dag mogen we één brood dat over is meenemen. Iedereen weet dit en het staat ook duidelijk aangegeven.
2.19.
Mevrouw [O] heeft op verzoek van [verweerder] de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

Ik ben in 2008 bij [verweerder] in dienst gekomen.
Kort daarna heb ik op een zaterdag aan een voorbijganger bij het filiaal van de Aldi in Goor, twee zakken witte bollen uit het retourbrood meegegeven ‘voor de pony’s’.
Toen ik terugkwam in Soest werd ik bij mijn leidinggevende geroepen. Het was en is absoluut niet toegestaan het retourbrood weg te geven aan omstanders werd mij uitgelegd en bij een volgende keer zou ontslag op staande voet de sanctie zijn. In het chauffeurshok hangt sinds die tijd (2008) een schrijven op het bord omtrent weggeven van retourbrood.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking:
- de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:681 lid 1 onder a BW in samenhang met artikel 671 lid 1 onder c BW in samenhang met artikel 677 lid 1 BW te vernietigen;
- [verweerder] te veroordelen om [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten op het werk en in de gelegenheid te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als chauffeur zonder enige beperking te hervatten, op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [verweerder] hier niet aan voldoet;
- [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen het achterstallig loon, neerkomende op een bedrag van €2.758,13 bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantiebijslag, over de periode vanaf 29 april 2016 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt;
- [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen de op grond van artikel 7:625 BW verschuldigde wettelijke verhoging over het achterstallige loon, te stellen op 50%;
- [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen de wettelijke rente over het achterstallig loon, alsmede de wettelijke rente over de wettelijke verhoging, vanaf 29 april 2016 tot de voldoening;
- [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 400,81;
- [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt [verzoeker] dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. [verzoeker] legt daartoe uit dat hij, toen hij door zijn collega’s werd ingewerkt, van die collega’s vernam dat de chauffeur die op vrijdag of zaterdag rit 13 reed, steeds (een deel van) het retourbrood van die dag aan slager [slager] (hierna: slager) in Arnhem moest geven. Diens slagerij lag vlak naast de Aldi-vestiging. De chauffeurs van [verweerder] konden gebruik maken van de wc van de slagerij en kregen daar koffie en soms iets te eten. De slager hield paarden en gebruikte het brood om de paarden bij te voeren, zo heeft [verzoeker] altijd begrepen. Nadat de slagerij gesloten was, kwam de slager een keer per week, op vrijdag of zaterdag, naar de Aldi om daar retourbrood op te halen. Volgens [verzoeker] ging het niet om alle retourbrood van die dag, hooguit om 6 à 7 kratten per keer, waarbij [verzoeker] steeds bepaalde hoeveel brood hij voor de slager beschikbaar had. De rest ging steeds in de container waar het werd verwerkt, vroeger tot paneermeel en de laatste jaren tot veevoer. Alle chauffeurs op rit 13 gaven retourbrood aan de slager en volgens [verzoeker] waren leidinggevenden van [verweerder] , alsmede de vestigingsmanager van de Aldi, hiervan op de hoogte en vonden zij dit goed.
3.3.
[verzoeker] voegt hieraan toe dat [verweerder] het ontslag niet onverwijld heeft gegeven, toen zij had vernomen dat [verzoeker] brood leverde aan de slager. Niet valt in te zien waarom de input van een detective nodig was en evenmin waarom het zo lang duurde voordat die werd ingeschakeld. Daar komt volgens [verzoeker] nog bij dat [verweerder] het ontslag heeft gebaseerd op diefstal, verduistering dan wel bedrog, waarvan volgens [verzoeker] geen sprake is. Hij heeft nimmer het oogmerk gehad om zichzelf het brood wederrechtelijk toe te eigenen, als bedoeld in de artikelen 310 en 321 Sr, en heeft ook nimmer opzettelijk onjuiste voorstellingen opgewekt. Hij voerde juist de hem gegeven instructies uit en handelde naar eer en geweten. [verweerder] heeft aangevoerd dat sinds 2008 een vel papier in de chauffeurskamer hangt met de mededeling dat alle retourbrood steeds mee moet worden genomen naar de bakkerij. Uit de omstandigheid dat op dat vel het jaartal 2008 is vermeld, volgt volgens [verzoeker] echter niet per definitie dat dit vel papier al sinds 2008 in de chauffeurskamer hangt. Hij heeft dit in ieder geval nooit gezien en kan zich ook niet herinneren dat ooit is besproken dat het retourbrood niet (meer) aan derden mocht worden verstrekt. [verzoeker] heeft verklaringen in het geding gebracht van drie oud-collega’s, die verklaren ook gehoor te hebben gegeven aan de instructie om retourbrood aan de slager te geven als zij rit 13 reden. [verzoeker] wijst er voorts op dat in het personeelshandboek een artikel over diefstal is opgenomen. Diefstal van brood is met name genoemd en gekwalificeerd als een kleine diefstal, waarvoor geldt dat arbeidsrechtelijke consequenties eerst aan de orde kunnen zijn nadat drie maal is gewaarschuwd. Voor zover het handelen van [verzoeker] al zou kunnen worden beoordeeld als diefstal, had [verweerder] hem dus hoe dan ook niet op staande voet mogen ontslaan. Daarbij had [verweerder] zich ook rekenschap moeten geven van de omstandigheid dat [verzoeker] , die zijn werk voor [verweerder] altijd naar tevredenheid heeft verricht, inmiddels 63 jaar oud is en gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Daardoor zal hij naar verwachting geen andere baan meer kunnen vinden. Volgens [verzoeker] handelt [verweerder] ernstig verwijtbaar door desalniettemin vast te houden aan het gegeven ontslag.
3.4.
[verweerder] voert verweer, concluderend tot afwijzing, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. Op haar beurt verzoekt [verweerder] de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de tussen [verweerder] en [verzoeker] bestaande arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn voorwaardelijk (voor het geval het ontslag op staande voet op enig moment geacht wordt ten onrechte te zijn gegeven) te ontbinden;
  • bij het bepalen van de einddatum
  • te bepalen dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dat hem om die reden geen transitievergoeding toekomt ten laste van [verweerder] , alsmede te bepalen dat een recht op transitievergoeding ten laste van [verweerder] ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid komt te ontstaan, dan wel te bepalen dat deze transitievergoeding slechts gedeeltelijk zal worden toegekend en op nihil althans op een zo laag mogelijk bedrag zal worden gesteld;
  • [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[verweerder] legt hieraan ten grondslag dat [verzoeker] het vertrouwen van [verweerder] onwaardig is geworden. Hij heeft zijn plichten op grove wijze veronachtzaamd en mist kennelijk in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid tot de arbeid waartoe hij zich heeft verbonden. Volgens [verweerder] is er geen rechtvaardiging voor het feit dat [verzoeker] zich kennelijk al jarenlang wekelijks minstens 100 retourbroden (dat aantal werd volgens [verweerder] in de kofferbak van de auto van een derde, naar later bleek de slager, geladen op de dag waarop de detective hem heeft geobserveerd en gefilmd) heeft toegeëigend als ware hij eigenaar daarvan, om die broden vervolgens aan die derde te leveren. Bij [verweerder] ontstond het vermoeden van dergelijk handelen toen de route van [verzoeker] werd overgenomen door een collega, die ter zake door een hem onbekende persoon werd aangesproken. Om meer duidelijkheid te verkrijgen heeft [verweerder] toen een detective ingeschakeld, die heeft geconstateerd dat [verzoeker] inderdaad retourbrood aan een derde leverde. Bovendien heeft [verzoeker] desgevraagd aan de detective, en later die dag ook aan [verweerder] , bevestigd dat hij dit wekelijks deed. [verweerder] betwist, onderbouwd met verklaringen van chauffeurs en leidinggevenden, dat [verzoeker] zou zijn geïnstrueerd om retourbrood aan de slager te geven, dat andere chauffeurs datzelfde zouden doen en dat de leidinggevenden en/of het management van Aldi daarvan op de hoogte zouden zijn. [verweerder] wijst er in dat verband op dat [verzoeker] nalaat om degene die hem ter zake zou hebben geïnstrueerd bij naam te noemen. Aan de door hem in het geding gebrachte verklaringen van oud-collega’s kan volgens [verweerder] niet al te veel waarde worden gehecht, aangezien die allemaal afkomstig zijn van personen die niet meer bij [verweerder] werkzaam zijn, en mogelijk wrok daarover koesteren jegens [verweerder] . In ieder geval één van hen is bovendien goed bevriend met [verzoeker] . Ook om die reden moet de inhoud van diens verklaring in twijfel worden getrokken, aldus [verweerder] .
3.6.
[verweerder] voert overigens aan dat het retourbrood een geldwaarde vertegenwoordigt: het wordt verzameld, verwerkt en dan doorverkocht als grondstof voor diervoeders. Daarmee is een jaarlijkse omzet gemoeid van circa € 150.000,00 tot € 200.000,00. Niet voor niets worden de chauffeurs er door middel van het A3-vel in de chauffeurskamer, waar zij dagelijks hun route en sleutels ophalen, op gewezen dat zij steeds alle retourbrood in dienen te leveren. [verweerder] heeft van de slager nimmer een vergoeding ontvangen voor het retourbrood. Overigens wijst [verweerder] erop dat brood wordt genuttigd door consumenten, om welke reden [verweerder] strenge voedselveiligheidsregels dient te volgen. Alle brood dient traceerbaar te zijn. Dat is [verzoeker] ook bekend, aangezien hij in 2015 nog met goed gevolg een ter zake gegeven cursus heeft afgerond. Daar komt nog bij dat het aan Aldi geleverde brood wordt geleverd in zakken met het Aldi-logo erop. Aldi, verantwoordelijk voor het gros van de omzet van [verweerder] , moet erop kunnen vertrouwen dat retourbrood niet meer – in Aldi-verpakking – op de markt wordt gebracht, mogelijk slecht geconserveerd en/of onder de door Aldi gehanteerde verkoopprijs, en met het risico dat consumenten er ziek van worden.
3.7.
Tot slot voert [verweerder] nog aan dat het jarenlang leveren van honderd retourbroden per week niet kan worden beschouwd als een incidentele kleine diefstal als bedoeld in artikel 9 van het personeelshandboek, waarvoor eerst zou moeten worden gewaarschuwd, ook niet omdat [verweerder] , zoals in artikel 6 van dit handboek is vermeld, een strikt beleid hanteert voor het meenemen van brood door werknemers.
3.8.
[verzoeker] voert verweer. Hij concludeert
primairtot afwijzing van het zelfstandig tegenverzoek, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, concludeert [verzoeker] tot toekenning van een transitievergoeding aan hem van € 40.754,00 bruto en van een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de voldoening, waarbij hij de kantonrechter verzoekt om bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn van drie maanden, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.

4.De beoordeling

het verzoek tot vernietiging van de opzegging
4.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen op 17 juni 2016, binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.2.
In artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. [verzoeker] heeft allereerst gesteld dat de opzegging niet onverwijld heeft plaatsgevonden, omdat [verweerder] te lang heeft gewacht met het inschakelen van de detective, maar daarin volgt de kantonrechter hem niet. [verweerder] heeft immers gemotiveerd aangevoerd dat zij voor het eerst van de vermeende diefstal, verduistering, dan wel bedrog hoorde op 21 april 2016, toen de route van [verzoeker] door een collega werd overgenomen. Zij heeft die datum gecontroleerd in de gemaakte routeplanning en heeft expliciet bewijs van die datum aangeboden door middel van de chauffeurspas. In dat licht is de enkele, niet onderbouwde, stelling van [verzoeker] dat het eerder moet zijn geweest dan 21 april 2016, onvoldoende. Met [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat zij op 21 april 2016 niet meer had dan een vermoeden, dat nader diende te worden geconcretiseerd. Tussen partijen is niet in geschil dat dit is gebeurd op 29 april 2016. Mede gelet op de omstandigheid dat tussen beide data slechts vier werkdagen liggen (naast een weekend en een feestdag, namelijk koningsdag) acht de kantonrechter het handelen van [verweerder] voldoende voortvarend, ook omdat zij [verzoeker] direct naar haar kantoor heeft laten komen, toen de detective haar vermoeden bevestigde, waar zij hem diezelfde dag nog heeft gehoord en hem vervolgens op staande voet heeft ontslagen. Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven.
4.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het ontslag op staande voet is gebaseerd op een dringende reden. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat het ontslag op staande voet een ultimum remedium is, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts mag worden gegeven ingeval van de werkgever niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Dat volgt ook uit artikel 7:678 lid 1 BW, waarin is bepaald dat zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan, voor de werkgever als dringende reden worden beschouwd. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van het dienstverband, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Toegespitst op het geschil van partijen overweegt de kantonrechter het volgende.
4.4.
Uit de ontslagbrief van 29 april 2016 begrijpt de kantonrechter dat de dringende reden voor het ontslag volgens [verweerder] is gelegen in de omstandigheid dat [verzoeker] het aan de slager geleverde retourbrood heeft gestolen van [verweerder] , althans verduisterd, en/of dat hij [verweerder] te dien aanzien heeft bedrogen, zodanig dat hij het vertrouwen van [verweerder] onwaardig is geworden (ex artikel 7:678 lid 2 onder d BW). [verweerder] heeft hier nog aan toegevoegd dat [verzoeker] hierdoor in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen, voor de arbeid waartoe hij zich heeft verbonden (artikel 7:678 lid 2 onder b BW). [verzoeker] heeft dit betwist, maar dat kan hem niet baten.
4.5.
[verzoeker] heeft immers erkend dat hij wekelijks gemiddeld 6 à 7 kratten retourbrood aan de slager verstrekte en dat al jarenlang. Dat komt, zo bleek ter zitting, overeen met 40 à 50 broden per keer. Ook als veronderstellenderwijs als vaststaand wordt aangenomen dat meerdere (oud-)chauffeurs van [verweerder] retourbrood aan de slager gaven, zoals [verzoeker] heeft gesteld, dan nog kan niet worden geconcludeerd dat dit in opdracht van, althans met medeweten van [verweerder] is gebeurd, laat staan in deze hoeveelheden. [verweerder] heeft immers gemotiveerd betwist dat zij haar medewerkers daartoe zou hebben geïnstrueerd, terwijl [verzoeker] niet nader heeft toegelicht van wie hij persoonlijk de beweerdelijke instructie heeft ontvangen. Dat moet hem worden tegengeworpen, ook omdat het de kantonrechter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk voorkomt dat [verweerder] haar medewerkers zou aansporen om brood te verstrekken op een parkeerterrein, wat daarvoor immers een ongebruikelijke plaats is. Daarbij komt dat de door [verweerder] aangevoerde voedselveiligheidseisen in combinatie met de met het retourbrood gemoeide omzet
– waarmee [verzoeker] bekend is –, veeleer wijzen op het ontbreken van de gestelde instructie en datzelfde geldt voor de artikelen 6 en 9 uit het personeelshandboek. Daarin is immers gedetailleerd gereguleerd hoeveel brood, en onder welke voorwaarden, aan het personeel kan worden verstrekt, waarbij ook nog expliciet is bepaald dat het meenemen van brood zonder daartoe bestemde sticker wordt beschouwd als diefstal, hetgeen niet wordt getolereerd. Niet valt in te zien hoe het jarenlang aan een derde verstrekken van 40 à 50 broden per week in de geschetste context niet zou moeten worden beschouwd als diefstal, ook al niet omdat uit een recent arrest van de Hoge Raad (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:290, JAR 2016/78) blijkt dat het gebruik van een strafrechtelijke term als diefstal in een ontslagbrief geacht moet worden te zijn gebruikt om de werknemer duidelijk te maken welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid – waarover in de onderhavige zaak geen twijfel bestaat –, en dat daarbij niet relevant is of aan alle bestanddelen van de strafrechtelijke delictsomschrijving wordt voldaan. De omstandigheid dat [verzoeker] het brood niet zelf hield, doet aan het bovenstaande vanzelfsprekend dan ook niet af. Evenmin valt in te zien hoe de diefstal van dergelijke grote hoeveelheden zou moeten gekwalificeerd als een ‘kleine diefstal’, waarvoor eerst diende te worden gewaarschuwd.
4.6.
Overigens overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] , ook ingeval eerder andere regels zouden hebben gegolden, in ieder geval vanaf oktober 2008 had moeten begrijpen dat [verweerder] het verstrekken van retourbrood aan derden niet, in ieder geval niet langer, tolereert. De stelling dat hij het toen opgehangen vel papier op A3-formaat nooit heeft gezien en dat daarover ook nooit is gesproken, acht de kantonrechter ongeloofwaardig, gelet op de verklaringen die de thans bij [verweerder] werkzame personen daarover hebben afgelegd: de mededeling is opgehangen na de constatering van een kleine diefstal en iedereen is ervan op de hoogte gesteld dat alle retourbrood in de container moet worden gedeponeerd. Daar komt nog bij dat [verzoeker] zelf ter zitting heeft verklaard dat hij er steeds voor zorgde dat hij een aantal retourbroden overhield om in de container te deponeren en dat hij het was die per keer het aantal aan de slager af te geven broden bepaalde. In de geschetste context kan dit, nu [verzoeker] heeft nagelaten dit nader toe te lichten, niet anders worden uitgelegd dan dat [verzoeker] zich ervan bewust was dat zijn handelen ongeoorloofd was en dat hij dit hiermee probeerde te verdoezelen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 onder d BW en artikel 7:678 lid 2 onder b BW.
4.7.
[verzoeker] heeft erop gewezen dat hij zijn werk voor [verweerder] altijd naar tevredenheid heeft verricht, dat hij inmiddels 63 jaar oud is en gedeeltelijk arbeidsongeschikt, waardoor hij naar verwachting geen andere baan meer zal kunnen vinden. Naar het oordeel van de kantonrechter leidt een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden niet tot de conclusie dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd zou zijn. [verweerder] heeft [verzoeker] terecht op staande voet ontslagen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van dat ontslag dient te worden afgewezen. Zijn overige verzoeken delen dat lot.
4.9.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding
4.10.
[verweerder] heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] voorwaardelijk (voor het geval het ontslag op staande voet op enig moment geacht wordt ten onrechte te zijn gegeven) te ontbinden.
4.11.
Nu hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet is geëindigd en [verweerder] voor haar tegenverzoek geen andere gronden heeft gesteld dan de gronden die zij reeds aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] onvoldoende belang heeft bij haar tegenverzoek, om welke reden dit verzoek zal worden afgewezen.
4.12.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

in de zaak met zaaknummer 5165701 UE VERZ 16-305:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
in de zaak met zaaknummer 5232346 UE VERZ 16-361:
5.3.
wijst het verzoek af;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2016.