2.8.[C] heeft op 21 mei 2014 een Actueel Oordeel ten behoeve van het Reïntegratieverslag opgesteld. Ook heeft werkneemster op 8 juli 2014 een Wet WIA-uitkering bij verweerder aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beslissing eiseres een loonsanctie op te leggen gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres na afloop van het eerste ziektejaar (het zogenoemde opschudmoment), naast het eerste spoor, het tweede spoor had moeten opstarten. Het tweede spoor is echter pas in maart 2014, en dus ruim vijf maanden te laat, opgestart. Hierdoor is kostbare re-integratietijd verloren gegaan. Voorts is de insteek van het tweede spoor, gericht op vrijwilligerswerk in plaats van betaald werk, onvoldoende adequaat. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages (bezwaar en beroep), die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij niet meer aan re-integratie-inspanningen heeft kunnen verrichten dan zij feitelijk heeft verricht. Uit de expertise van psychiater
[E] blijkt namelijk dat werkneemster achteraf gezien vanwege haar psychische beperkingen vanaf oktober 2013 geen benutbare mogelijkheden had en al blijvend niet meer in staat was om te re-integreren, waarbij eiseres verwijst naar [E] ’ rapporten van 25 juni 2015 en 12 oktober 2015. Ter onderbouwing hiervan wijst eiseres er ook op dat per 1 oktober 2015 aan werkneemster een IVA-uitkering is toegekend. De loonsanctie is dan op een onjuiste verzekeringsgeneeskundige beoordeling gebaseerd, aldus eiseres. Voorts had al in bezwaar nadere medische informatie opgevraagd moeten worden of een expertise worden verricht. Dit is niet gebeurd, zodat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling ook onzorgvuldig tot stand is gekomen.
5. Artikel 25 van de Wet WIA heeft betrekking op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6. De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat, omdat werkneemster bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet werkzaam was. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder terecht geen deugdelijke grond aanwezig heeft geacht voor de onvoldoende gebleken re-integratie-inspanningen van eiseres vanaf oktober 2013. Daarbij staat centraal de stelling van eiseres dat werkneemster volgens haar vanaf oktober 2013 in het geheel geen benutbare mogelijkheden had.