ECLI:NL:RBMNE:2016:4334

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
UTR 15/ 2422
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het nieuwe verdeelmodel voor gemeentelijke uitkeringen op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Amersfoort en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de toekenning van een gebundelde uitkering op basis van de Participatiewet (PW) en aanverwante wetgeving. De gemeente Amersfoort, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Tunnissen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, waarin de toekenning van de uitkering voor het jaar 2015 werd vastgesteld op € 39.926.860,-. De gemeente betwist de rechtmatigheid van het nieuwe verdeelmodel dat door de Staatssecretaris is ingevoerd, en stelt dat dit model in strijd is met de wetgeving en ernstige tekortkomingen vertoont.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verdeelmodel is neergelegd in algemeen verbindende voorschriften en dat de gemeente in deze procedure de verbindendheid en toepassing van die voorschriften kan aanvechten. De rechtbank heeft de argumenten van de gemeente Amersfoort beoordeeld, waaronder de claim dat het verdeelmodel niet voldoende rekening houdt met de specifieke omstandigheden van de gemeente, en dat het model leidt tot een tekort aan middelen voor de gemeente. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangetoond die maken dat het verdeelmodel in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de gemeente ongegrond verklaard, met de overweging dat de keuze voor het verdeelmodel niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft gehandeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het verdeelmodel onverbindend te verklaren, en heeft de gemeente Amersfoort in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/2422

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2016 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, te Amersfoort, eiser
(gemachtigde: mr. M.J. Tunnissen),
en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. H.P.M. Schenkels en M.H. van Woerden).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2015 een (voorlopige) gebundelde uitkering Participatiewet (PW), IOAW, IOAZ, Bbz 2004 toegekend van € 39.926.860,-.
Bij besluit van 24 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Namens eiser is verschenen [A] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over de toekenning van een uitkering ten behoeve van de door eiser te verstrekken uitkeringen PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 en loonkostensubsidies aan de doelgroep op basis van een bij begrotingswet vastgesteld macrobudget. De toe te kennen uitkering wordt aan de hand van het ter zake bepaalde in het Besluit PW en de Regeling PW, IOAW en IOAZ vastgesteld. De financieringssystematiek sluit aan bij het uitgangspunt van de PW dat de beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid bij gemeenten legt. Dit geeft gemeenten een prikkel om zoveel mogelijk mensen uit de uitkering en aan het werk te helpen en te houden. Voor de verdeling van het macrobudget is voor 2015 gebruik gemaakt van een nieuw verdeelmodel, te weten het door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ontwikkelde multiniveau-model.
2. Eiser voert aan dat het nieuwe verdeelmodel onverbindend verklaard moet worden, in de eerste plaats omdat het nieuwe verdeelmodel in strijd is met de verdeelsystematiek van het macrobudget zoals neergelegd in artikel 69 van de PW en in de tweede plaats omdat het verdeelmodel ernstige tekortkomingen bevat. Verder voert eiser aan dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3. Ten aanzien van artikel 69 van de PW voert eiser aan dat, gelet op de parlementaire geschiedenis bij de Wet werk en bijstand (Wwb), die ook van toepassing is op artikel 69 van de PW, de verdeling van het vastgestelde macrobudget zodanig dient te zijn dat gemeenten voldoende middelen krijgen om aan hun uitkeringsverplichtingen te voldoen. Uit die parlementaire geschiedenis volgt ook dat de systematiek zodanig moet werken dat gemeenten die hun uitkeringsbeleid effectief uitvoeren beloond worden. Dat vereist dat de vormgeving van het verdeelmodel uiterst zorgvuldig geschiedt. Het nieuwe verdeelmodel leidt er ten onrechte niet toe dat Amersfoort voldoende middelen krijgt, nu deze voor het jaar 2015 leidt tot een tekort van 7,3 miljoen euro. Dit terwijl de sociale dienst van Amersfoort ten opzichte van het landelijk gemiddelde aantoonbaar beter heeft gefunctioneerd. Het verdeelmodel leidt er dus niet toe dat eiser wordt beloond voor het effectief uitvoeren van het uitkeringsbeleid.
4. Artikel 69, eerste lid, van de PW bepaalt dat verweerder jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college van burgemeester en wethouders een uitkering verstrekt voor de kosten van de door het college toegekende (a) algemene bijstand, (b) inkomensvoorzieningen, bedoeld in de Wet investeren in jongeren, en (c) uitkeringen, bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars. Artikel 69, tweede lid, van de PW bepaalt dat bij de vaststelling van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, het uitgangspunt is dat dit bedrag toereikend is voor de voor dat jaar geraamde kosten, bedoeld in dat lid, van alle gemeenten. In artikel 69, derde lid, van de PW is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de verdeling van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor het vaststellen van deze verdeling.
5. Het eerste lid van artikel 6 van het Besluit PW bepaalt dat aan de hand van het verdeelmodel dat is opgenomen in de bijlage bij het besluit, de objectief bepaalde kosten voor algemene bijstand en uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, waaronder de algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004 worden vastgesteld en de kosten van de loonkostensubsidies, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b, van de wet. Dit besluit is een wijziging van het Besluit WWB 2007 in verband met de invoering van een nieuw model.
In het derde lid is neergelegd dat jaarlijks bij ministeriële regeling:
a. voor alle huishoudenskenmerken en omgevingskenmerken, zoals opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij dit besluit, de gewichten worden vastgesteld;
b. voor alle te onderscheiden corop-gebieden, bedoeld in tabel 1 van de bijlage van dit besluit, de gewichten worden vastgesteld; en
c. voor de kenmerken, zoals opgenomen in tabel 2, en de omgevingskenmerken, zoals opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij dit besluit, de peiljaren en peildata worden vastgesteld.
In het vierde lid van artikel 6 van het Besluit PW is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld voor de artikelen 2 tot en met 5, en het objectief verdeelmodel, dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit, ter voorkoming van onvoorziene en ongewenste verdeeleffecten.
6. De rechtbank stelt vast dat de verdeelsystematiek is neergelegd in algemeen verbindende voorschriften, niet zijnde wetten in formele zin, te weten het Besluit PW en de Regeling PW, IOAW en IOAZ. Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Deze bepaling staat er evenwel niet aan in de weg dat de verbindendheid van deze voorschriften in het kader van een beroep tegen een daarop gebaseerd, concreet, eiser rechtstreeks in zijn belang treffend besluit, langs de weg van de exceptieve toetsing kan worden beoordeeld. Het primaire en het bestreden besluit zijn als zulke besluiten aan te merken. Nu met deze besluiten uitvoering is gegeven aan de bepalingen over de verdeling van het macrobudget kan eiser in deze procedure de verbindendheid en toepassing van die artikelen aan de orde stellen. Onder toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Awb gaat de rechtbank ervan uit dat eiser heeft bedoeld te betogen dat de regelgeving over de verdeling van het macrobudget onverbindend is dan wel buiten toepassing moet worden gelaten.
7. Volgens vaste rechtspraak kan aan een algemeen verbindend voorschrift verbindende kracht worden ontzegd indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift. Als lagere regelgeving evident onredelijk is of in strijd is met een ander algemeen rechtsbeginsel, kan de rechter die regelgeving ook onverbindend achten. Dit gaat om wat wel wordt aangeduid als het Landbouwvliegerscriterium. Het is daarbij niet aan de rechter om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Ook overigens moet de rechter hiermee terughoudend omgaan. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 1986 (AB 1986/574) en voor een toepassing in het bestuursrecht naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010: BN3722). Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift tegen elkaar af te wegen. Voorts kan de rechter tot het oordeel komen dat, hoewel een algemeen verbindend voorschrift als zodanig niet jegens een ieder onverbindend is te achten, een bestuursorgaan gehouden was dat voorschrift buiten toepassing te laten, omdat toepassing in een bijzonder geval kennelijk onredelijk is. De rechter dient daarbij evenzeer terughoudendheid te betrachten.
8. De rechtbank stelt vast dat met de invoering van de PW door de wetgever is gekozen voor een systeem van budgetfinanciering. Artikel 69 van de PW schrijft niet voor dat een kostendekkende vergoeding voor de individuele gemeenten wordt vastgesteld, maar hanteert als uitgangspunt een dekkende vergoeding voor de geraamde kosten van alle gemeenten (tezamen). De wetgever is welbewust afgestapt van het declaratiesysteem voor de financiering van de bijstandsuitgaven van de gemeenten. Overigens is met de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 al voor een deel afgestapt van het 100% declaratiesysteem dat de Algemene bijstandswet kende. In die zin is sprake van een al voor de inwerkingtreding van de PW welbewuste keuze van de wetgever om af te stappen van het uitgangspunt van volledige kostenvergoeding van bijstandskosten. Het SCP-model beoogt een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van het macrobudget, waarbij de werkelijke kosten zo dicht mogelijk worden benaderd. Het model maakt een inschatting van de kans dat een huishouden, gegeven zijn kenmerken, een beroep moet doen op een bijstandsuitkering. Afhankelijk van de uitkomsten van dat model worden gelden aan de gemeenten toegekend. De rechtbank ziet in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het model in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel.
9. Eiser voert verder aan dat het verdeelmodel onverbindend verklaard moet worden omdat deze ernstige tekortkomingen bevat. Bij de invoering van het verdeelmodel waren de tekortkomingen bekend, zodat verweerder het verdeelmodel niet in deze vorm had mogen invoeren. Door dat wel te doen heeft verweerder in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dat sprake is van tekortkomingen blijkt duidelijk uit het in opdracht van (onder meer) eiser uitgevoerde onderzoek door onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau 1] . Het rapport van [naam onderzoeksbureau 1] van januari 2015 levert hard statistisch bewijs dat het model met een aantal factoren geen rekening houdt en dat het budget van verschillende gemeenten daarom te laag of te hoog is vastgesteld. Het model is dus incompleet en kan leiden tot aantoonbare verdeelstoornissen. Dit heeft in het geval van eiser tot een verdeelstoornis van € 128,- per huishouden geleid. Zonder deze verdeelstoornis zou het voor Amersfoort vastgestelde budget volgens [naam onderzoeksbureau 1] 17,6% hoger uitvallen. Eiser verwijst ook naar het rapport van de Raad voor de financiële verhoudingen (Raad) van 16 juli 2015. Ook de Raad oordeelt dat er tekortkomingen zitten in het nieuwe verdeelmodel, zodat [naam onderzoeksbureau 1] niet alleen staat in zijn standpunt. Dat het nieuwe verdeelmodel niet goed werkt blijkt ook uit het voorstel van SZW/SCP tot verbetering van het model van 19 mei 2015, de brief van verweerder aan de tweede kamer van 15 februari 2015 en een publicatie in Binnenlands Bestuur van 25 februari 2015. De discrepantie tussen het nieuwe verdeelmodel en de werkelijkheid is zo groot, dat niet van het nieuwe verdeelmodel mag worden uitgegaan. Zo was op basis van het verdeelmodel voor het jaar 2015 de verwachting dat er 1.269 alleenstaanden in de bijstand zouden zijn, terwijl dit er eind 2014 in totaal 1.750 waren, en eind 2015 zelfs 1.870. Eiser voert verder aan dat het nieuwe verdeelmodel niet voldoet aan de door [naam onderzoeksbureau 2] in zijn rapport van 1 november 2012 geformuleerde criteria van prikkelwerking, betrouwbaarheid, rechtvaardigheid, voorspelbaarheid, financiële beheersbaarheid en uitlegbaarheid. Het beoogde effect van prikkelwerking wordt niet bereikt, nu eiser ondanks het bovengemiddelde functioneren van zijn sociale dienst, wordt geconfronteerd met een tekort. Bovendien wordt niet voldaan aan de voorwaarde van reproduceerbaarheid. Eiser verwijst hiervoor naar de oplegger bij de concept-notitie deel 1, second opinion WWB-verdeelmodel SCP van [naam onderzoeksbureau 1] van 3 juni 2015. Eiser voert tot slot aan dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en vertrouwensbeginsel.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder, voordat de keus is gemaakt voor het verdeelmodel van het SCP, verschillende verdeelmodellen heeft vergeleken. Op basis van de adviezen van onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau 2] , de Raad en prof. dr. [B] is uiteindelijk gekozen voor het SCP-model. Zowel de Raad als prof. [B] vonden het SCP-model het beste verklaringsmodel voor de bijstandsafhankelijkheid. Adviesbureau [naam onderzoeksbureau 2] komt tot de conclusie dat de verbeterde versie van het oude model en het SCP-model het beste voldoen aan de gestelde criteria, waarbij het SCP-model op een aantal punten beter scoort dan de verbeterde versie van het oude model. Aan het model en de daarop gebaseerde regelgeving ligt derhalve uitgebreid en voldoende deskundig onderzoek ten grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank is de keuze van verweerder om het nieuwe verdeelmodel in te voeren per 2015 dan ook niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, zodat hierin geen reden ligt om het verdeelmodel onverbindend te verklaren jegens een ieder dan wel in het geval van eiser buiten toepassing te laten.
11. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat de toepassing van het SCP-model voor de grotere gemeenten, waar een cumulatie van problematiek optreedt, ongunstig uitpakt in die zin dat de uitkomsten van het model een slechte aansluiting opleveren met de werkelijke bijstandsuitgaven. Onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau 1] , dat als deskundige op dit gebied moet worden gekwalificeerd, wijst daarvoor als oorzaken aan het ontbreken van een aantal belangrijke objectieve kenmerken zoals de relatief sterke centrumfunctie, een relatief laag aantal inwoners met een laag inkomen, een afwijkende WW-populatie, en een afwijkende woningvoorraad. De rechtbank vindt daarnaast van groot belang wat de Raad in zijn advies van 16 juli 2015 over het verdeelmodel heeft gezegd. De Raad concludeert dat factoren als centrumfunctie en concentratie van kansarmen ten onrechte niet in het model zijn opgenomen en heeft geadviseerd om te analyseren of het model systematische fouten bevat. De Raad constateert dat de afwijkingen het grootste zijn voor gemeenten met een centrumfunctie waar cumulatie van problematiek optreedt (pag. 2 van de begeleidende brief bij het advies van de Raad). Het is niet aannemelijk dat dit alleen door beleid van gemeenten veroorzaakt wordt (pag. 3 begeleidende brief). Deze effecten worden in ieder geval gedeeltelijk verklaard door ontbrekende objectieve factoren in het model en een ‘tendens naar het gemiddelde’ van het heroverwegingsalgoritme (pag. 3 begeleidende brief ). Vanwege het niet erkennen van bepaalde (relevante) objectieve factoren worden gemeenten met een grote centrumfunctie en met een grote mate van verstedelijking systematisch benadeeld door het verdeelmodel (pag. 9 van het advies van de Raad). De Raad constateert dat het model de bijstandskans voor gemeenten met een afwijkende bevolkingssamenstelling niet goed berekent (zowel naar de plus-, als naar de min-kant; pag. 9 e.v. van het advies van de Raad). De Raad doet voorstellen voor verbetering. De Raad concludeert dat het model alles bij elkaar genomen een verbetering is. De methodiek kent echter nog problemen waaronder het niet herkennen van objectieve factoren die de bijstandskans beïnvloeden. Hierdoor worden gemeenten met een regionale centrumfunctie en gemeenten waarvan de samenstelling van huishoudens en welvarendheid substantieel afwijkt van het landelijk gemiddelde systematisch benadeeld. Bij met name de grote gemeenten ontstaat een aanmerkelijk verschil tussen model en realisatie.
12. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat met de invoering van het verdeelmodel van het SCP grote herverdeeleffecten voor de grote gemeenten niet specifiek zijn beoogd en voorzien. Tegelijkertijd is men er, blijkens de brief van verweerder aan de Tweede Kamer (TK 2013-2014, 30545, 137), steeds vanuit gegaan dat het nieuwe model herverdeeleffecten zou hebben. Om deze herverdeeleffecten op te vangen zijn er een overgangs- en vangnetregeling in het leven geroepen. De rechtbank leidt hieruit af dat enig herverdeeleffect is beoogd en voorzien, zodat de omstandigheid dat eiser kampt met een tekort onvoldoende is om de regelgeving onverbindend te verklaren of in dit geval buiten toepassing te laten. De rechtbank acht op basis van de rapporten van [naam onderzoeksbureau 1] en de Raad aannemelijk dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die maken dat toepassing van het verdeelmodel zo onredelijk uitpakt dat het verdeelmodel buiten toepassing gelaten zou moeten worden. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 april 2016 over de toepassing van het verdeelmodel in de gemeente Utrecht (ECLI:NL:RBMNE:2016:2475). De rechtbank is niet gebleken dat zich in de gemeente Amersfoort specifieke omstandigheden voordoen die vergelijkbaar zijn met die van de gemeente Utrecht in voormelde uitspraak. Op grond van wat eiser heeft aangevoerd is er geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een sterke centrumfunctie met een grote mate van verstedelijking, of dat de populatie van Amersfoort in zo sterke mate afwijkt van het landelijke gemiddelde, dat als gevolg daarvan de herverdeeleffecten niet beoogd en voorzien waren. Dat er in het jaar 2015 meer alleenstaanden in de bijstand zaten dan was ingeschat op basis van de CBS-cijfers acht de rechtbank te algemeen. Het verdeelmodel gaat immers (in ieder geval voor het jaar 2015) niet uit van feitelijke gegevens, en de kans is groot dat deze omstandigheid ook bij andere gemeenten speelt. De stelling dat het door eiser gevoerde beleid geen aanleiding kan zijn geweest voor het ontstane tekort volgt de rechtbank niet. Dat de sociale dienst van eiser door de VNG meermalen is uitgeroepen tot beste sociale dienst van Nederland is daarvoor onvoldoende. Los van het feit dat deze stelling niet is onderbouwd met stukken, is er geen rechtstreeks verband tussen het – in de visie van de VNG – bovengemiddeld functioneren van een sociale dienst en het voeren van adequaat uitkeringsbeleid. Dat de met het nieuwe verdeelmodel beoogde prikkelwerking niet wordt bereikt is dan ook niet gebleken. Omdat de voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van [naam onderzoeksbureau 2] geen bindende normen zijn leidt het al of niet voldoen aan die voorwaarden ook niet tot de conclusie dat het verdeelmodel buiten toepassing gelaten dient te worden. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd, en dat geen sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel.
13. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om het nieuwe verdeelmodel onverbindend te verklaren, dan wel in het geval van eiser buiten toepassing te laten.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does , voorzitter, en mr. M.C. Stoové en M.C. Verra, leden, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.