ECLI:NL:RBMNE:2016:4175

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
UTR 16/1239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van invorderingsbesluit dwangsommen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een kapster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin het bezwaar van eiseres tegen een invorderingsbesluit van dwangsommen ongegrond was verklaard. Het primaire besluit, dat op 28 september 2015 was genomen, betrof de invordering van dwangsommen tot een bedrag van € 20.057,34, omdat eiseres niet zou hebben voldaan aan een eerder opgelegde last om het gebruik van een pand voor haar kappersbedrijf te beëindigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres op de relevante data kapperswerkzaamheden heeft verricht in het pand. Eiseres had haar kappersbedrijf op het perceel uitgeschreven en was sindsdien werkzaam als ambulante kapper. De rechtbank oordeelde dat de vier constateringsrapporten van toezichthouders niet voldoende feitelijke grondslag boden voor de invordering van de dwangsommen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij verweerder werd opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden en de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke en controleerbare vaststelling van feiten bij invorderingsbesluiten en dat een overtreding door de echtgenoot van eiseres niet automatisch als een overtreding door eiseres kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 992,- en het verzoek om vergoeding van kosten in de bezwaarfase afgewezen, omdat niet was aangetoond dat eiseres in die fase door een rechtsbijstandverlener was bijgestaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. C. Hofmans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Falan).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten over te gaan tot invordering van dwangsommen vermeerderd met de wettelijke rente tot een bedrag van € 20.057,34.
Bij besluit van 19 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar echtgenoot [X] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [Y] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Sinds 1 februari 2006 exploiteert eiseres op het perceel [adres] (het perceel) de dames- en herenkapsalon [naam] (het kappersbedrijf). Op het perceel is tevens de verkeersschool van haar echtgenoot gevestigd.
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft verweerder het kappersbedrijf in de persoon van eiseres gelast om binnen twee maanden na de dag van verzending van het besluit het gebruik van het pand op het perceel (het pand) ten behoeve van het kappersbedrijf te beëindigen en beëindigd te houden, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 20.000,-, welke verbeuring zal plaatsvinden in week 1 op € 2.000,-, week 2 op € 4.000,-, week 3 op € 6.000,- en week 4 op € 8.000,-.
Bij besluit op bezwaar van 4 juli 2014 heeft verweerder het door eiseres daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2014 heeft de rechtbank het door eiseres daartegen gerichte beroep (geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/4849) ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit van 27 maart 2014 in rechte vaststaat en van de juistheid ervan dient te worden uitgegaan.
Op vrijdag 22 mei 2015, donderdag 28 mei 2015, dinsdag 2 juni 2015 en woensdag 8 juli 2015 zijn door verschillende toezichthouders van de gemeente Weesp op het perceel controles uitgevoerd.
Vervolgens heeft verweerder de onder “Procesverloop” genoemde besluiten genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat na afloop van de begunstigingstermijn door verschillende toezichthouders vier keer een controle is uitgevoerd bij het perceel in de periode 22 mei 2015 tot en met 8 juli 2015, waarbij is vastgesteld dat eiseres niet aan de haar bij besluit van 27 maart 2014 opgelegde last heeft voldaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgelegde dwangsom van € 20.000,- door eiseres is verbeurd.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd toegelicht dat de last betrekking heeft op het kappersbedrijf van eiseres en eiseres in persoon.
3.1.
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot invordering van dwangsommen, nu door haar geen dwangsommen zijn verbeurd. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het pand in de periode 22 mei 2015 tot en met 8 juli 2015 structureel ten behoeve van haar kapsalon heeft gebruikt. Eiseres was op de data van de controles niet in het pand aanwezig. Na de uitspraak van de rechtbank op 16 december 2014 heeft eiseres haar kappersbedrijf op het perceel uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en op haar huisadres [adres] ingeschreven. Haar echtgenoot is in diezelfde periode op het perceel een groothandel in kappersbenodigdheden begonnen. Een dergelijke groothandel past volgens de gemeente Weesp wel in het bestemmingsplan. Het reclamebord voor het kappersbedrijf is verwijderd. Daarvoor is een bord voor de groothandel in de plaats gekomen. Haar echtgenoot huurt een andere kapster in voor presentaties. Deze kapster heet [A] ( [A] ). Zowel in bezwaar als in beroep heeft eiseres verklaringen van [A] overgelegd.
Zij heeft in een brief van 16 februari 2016 verklaard dat zij in de periode mei 2015 tot oktober 2015 incidenteel in opdracht van de echtgenoot van eiseres in het pand werkzaam is geweest voor MV Hairproducts. Haar werkzaamheden bestonden uit het geven van presentaties en het geven van training aan andere kappers. In een brief van 14 mei 2016 heeft zij bovendien verklaard dat zij op 22 en 28 mei 2015 werkzaam was in het pand. De hond die op de foto behorend bij het constateringsrapport van 28 mei 2015 is te zien, is van haar.
3.2.
In de uitspraak van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1911) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) overwogen dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag dient te liggen en tevens onder welke omstandigheden daarvan sprake is.
3.3.
Verweerder heeft het invorderingsbesluit gebaseerd op vier constateringsrapporten.
Op vrijdag 22 mei 2015 heeft toezichthoudend ambtenaar [M] om 09:45 uur geconstateerd dat er een vrouw voor een spiegel op een kappersstoel zat, dat ze een schort over haar schouders had en dat er haar op de grond lag. Toen hij aanbelde, werd de deur open gedaan door eiseres, aldus de heer [M] .
Op donderdag 28 mei 2015 heeft toezichthoudend ambtenaar [O] om 13:09 uur geconstateerd dat er twee mensen op stoelen zaten. De vrouw had een kapperscape om en haar haren waren gewassen. De man zat te wachten. Toen zij aanbelde, werd de deur open gedaan door eiseres, aldus mevrouw [O] .
Op dinsdag 2 juni 2015 heeft toezichthoudend ambtenaar [R] om 12:30 uur geconstateerd dat er een kind op een kappersstoel zat, hij had een schort over zijn schouders en er lag haar op de grond. [R] zag een kapster het haar knippen. Toen hij aanbelde, werd de deur open gedaan door de echtgenoot van eiseres, aldus de heer [R] .
Op woensdag 8 juli 2015 heeft toezichthoudend ambtenaar [M] om 14:30 / 15:30 uur geconstateerd dat de eigenaresse haar van de grond aan het vegen was. Er waren twee bezoekers aanwezig. Je kon zien dat een van de twee zojuist geknipt was, aldus de heer [M] .
3.4.
Partijen zijn niet in geschil over het feit dat ten tijde van de volgens verweerder geconstateerde overtredingen van de last, eiseres geen eigenaar of huurder van het pand was en dat zij bij de Kamer van Koophandel de vestigingsadres van haar bedrijf heeft gewijzigd van het perceel in haar huisadres [adres] . Zij is, naar zij stelt, sindsdien werkzaam als ambulante kapper. Dit houdt volgens haar in dat zij op verschillende locaties kapperswerkzaamheden verricht. Verweerder heeft eiseres per brief van 28 oktober 2015 meegedeeld dat zolang eiseres werkzaamheden als ambulante kapper op een ander adres dan haar huisadres uitoefent en zij zich niet op dat andere adres vestigt en daar geen handelingen van structurele aard uitoefent, zij daar haar kappersactiviteiten mag uitoefenen. Het gebruik van dat pand wordt dan volgens verweerder gezien als ondergeschikte handeling. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat eiseres alleen de in de last genoemde dwangsommen verbeurt als in haar opdracht of door haarzelf structureel kapperswerkzaamheden worden uitgevoerd in het pand.
3.5.
De vier constateringsrapporten bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat eiseres op de daarin vermelde data het pand voor haar kappersbedrijf gebruikte. In het rapport van 2 juni 2015 is door de toezichthoudende ambtenaar niet geconstateerd dat eiseres in het pand aanwezig was of dat in haar opdracht kappersactiviteiten werden verricht. In de overige rapporten hebben de toezichthouders de vrouw die de deur open deed niet om een legitimatiebewijs gevraagd. Verder vermelden de rapporten niet op basis van welke feiten de ambtenaren hebben geconstateerd dat de vrouw die de deur opende eiseres was. Hierdoor kan de rechtbank niet controleren of de door de ambtenaren in hun rapporten genoteerde vaststelling dat eiseres de deur opende, juist is. Uit de uitspraak van de ABRvS van 23 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY9206) volgt dat als door verweerder onvoldoende bewijs is geleverd dit niet alsnog in beroep worden gerepareerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de toezichthouders onder ede te horen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres reeds in de bezwaarfase gemotiveerd heeft betwist dat zij op de door verweerder genoemde data in het pand aanwezig was. Ook heeft zij in de bezwaarfase al een verklaring van [A] overgelegd, waarin [A] onder meer verklaart dat zij in opdracht van de echtgenoot van eiseres kappersactiviteiten in het pand uitoefende. Verweerder had dus tijd genoeg om tegenbewijs te verzamelen.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder op onvoldoende feitelijke grondslag tot invordering van de in het besluit van 27 maart 2014 vermelde dwangsommen heeft beslist.
4. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat een overtreding van de last door de echtgenoot van eiseres heeft te gelden als een overtreding door eiseres, volgt de rechtbank dit betoog niet. Dit omdat de last niet op die manier is geformuleerd. Voor zover verweerder betoogt dat deze vereenzelviging volgt uit het feit dat eiseres en haar echtgenoot gehuwd zijn en/of dat de echtgenoot van eiseres in de bezwaar- en onderhavige procedure als gemachtigde haar belangen behartigt, faalt dit betoog omdat het geen steun vindt in het recht.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
Voor zover het verzoek ook ziet op vergoeding van de kosten die eiseres redelijkerwijs in bezwaar heeft moeten maken, wijst de rechtbank dit af, omdat uit het dossier niet blijkt dat zij in de bezwaarfase door een rechtsbijstandverlener is bijgestaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.