ECLI:NL:RVS:2013:BY9206

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200986/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom bij detailhandel in witgoed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Gennep tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. Het college had op 22 november 2010 een dwangsom opgelegd aan [wederpartij], die een showroom voor witgoed exploiteert, met de eis om de showroomoppervlakte terug te brengen tot 10% van de totale bedrijfsoppervlakte en de verkoop van witgoed te staken. De rechtbank had op 21 december 2011 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waarna het college in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft op 23 januari 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college onvoldoende gemotiveerd had waarom de verkoop van witgoed niet ondergeschikt zou zijn aan de hoofdactiviteit van het bedrijf, namelijk de reparatie van witgoed. Het college had aanvankelijk gesteld dat de verkoop van nieuw witgoed geen directe relatie had met de reparatie, maar tijdens de zitting werd deze uitleg genuanceerd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde last tot het staken van de verkoop van witgoed aan particulieren verder ging dan nodig was om de overtreding te beëindigen.

De Raad van State oordeelde verder dat het college niet had aangetoond dat de showroomoppervlakte daadwerkelijk meer dan 10% van de totale bedrijfsoppervlakte bedroeg, en dat de rechtbank terecht had overwogen dat zij niet kon vaststellen of de showroom voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. Het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij].

Uitspraak

201200986/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Gennep,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 december 2011 in zaak nr. 11/911 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Milsbeek, gemeente Gennep,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2010 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de showroomoppervlakte in het bedrijfspand op het perceel [locatie] te Milsbeek terug te brengen tot 10% van de totale bedrijfsoppervlakte en de verkoop van witgoed en elektronische apparatuur te staken.
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 september 2011 heeft het college het besluit van 23 juni 2011 gewijzigd in die zin dat het [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom heeft gelast de detailhandelsactiviteiten te staken.
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 september 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van het bepaalde in de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.G. Heideman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door F.H.J.J. Lenaers, werkzaam bij adviesbureau Frans Lenaers, gehoord.
Overwegingen
1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ovenberg-Sprokkelveld 2005" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven-2BT -2" met de nadere aanduiding "X".
Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het bestaande elektrotechnisch bedrijf.
Ingevolge artikel 7.1, eerste volzin na e, wordt detailhandel uitgezonderd, behoudens ondergeschikte detailhandel, uitsluitend op de begane grond, in goederen of producten die in directe relatie staan met de aard van het bedrijf, waarvan de totale vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de totale bedrijfsoppervlakte met een maximum van 500 m².
Ingevolge artikel 22.1 is het verboden de bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten te gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 18, wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
2.    [wederpartij] exploiteert het [bedrijf], dat zich bezig houdt met de reparatie alsmede de verkoop van witgoed. Ten behoeve van de verkoop is een gedeelte van het bedrijfsgebouw ingericht als showroom van witgoedapparaten. Niet in geschil is dat sprake is van detailhandel. Het college heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat in dit geval geen sprake is van ondergeschikte detailhandel, omdat de goederen die [wederpartij] verkoopt niet in directe relatie staan met de aard van het bedrijf. Het college stelt zich in het besluit op het standpunt dat nieuw witgoed geen directe relatie heeft met de hoofdactiviteit van het bedrijf, het repareren van witgoed, en dat uitsluitend goederen die gebruikt worden voor reparatie van witgoed of eventueel een gerepareerde wasmachine aan particulieren mogen worden verkocht. Voorts is aan het besluit ten grondslag gelegd dat evenmin wordt voldaan aan de voorwaarde dat ondergeschikte detailhandel uitsluitend is toegestaan indien de vloeroppervlakte daarvan niet meer bedraagt dan 10% van de totale bedrijfsoppervlakte.
3.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verkoop van witgoed in directe relatie staat met de aard van het op het perceel uitgeoefende bedrijf en dat de verkoop van witgoed ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit reparatie van witgoed.
3.1.    Uit de tekst van artikel 7.1, eerste volzin na e, van de planvoorschriften kan niet eenduidig worden begrepen wat in dit geval moet worden verstaan onder goederen of producten die in directe relatie staan met de aard van het bedrijf. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college de in het besluit gehanteerde enge benadering losgelaten en verduidelijkt dat het planvoorschrift zo moet worden uitgelegd, dat verkoop van witgoed aan particulieren is toegestaan, mits deze verkoop voortvloeit uit reparatiewerkzaamheden en de hierdoor behaalde omzet minder is dan 10% van de totale omzet van het bedrijf. Verkoop van witgoed aan particulieren, anders dan voortvloeiend uit de uitgevoerde reparatiewerkzaamheden, is volgens het college in geen enkel geval toegestaan, omdat in dat geval geen sprake is van een directe relatie met de in het bedrijf uit te voeren reparatiewerkzaamheden.
Nu het college zijn in het besluit van 14 september 2011 ingenomen standpunt heeft verlaten, is dat besluit onvoldoende gemotiveerd. Reeds hierom heeft de rechtbank het besluit van 14 september 2011 terecht, zij het op andere gronden, vernietigd.
3.2.    De door het college thans in hoger beroep gegeven uitleg aan artikel 7.1, eerste volzin na e, van de planvoorschriften kan niet onredelijk worden geacht, mede in het licht van het beleid van het college dat er op is gericht detailhandel te weren van bedrijventerreinen. Nu, naar niet in geschil is, de verkoop van witgoed aan particulieren niet uitsluitend voortvloeit uit reparatiewerkzaamheden, maar [wederpartij] het in de showroom gestalde witgoed ook, los van de reparatiewerkzaamheden, verkoopt aan andere klanten, die hij werft via internet of anderszins, is reeds hierom sprake van overtreding van het in artikel 22.1 van de planvoorschriften neergelegde verbod, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. De opgelegde last tot het geheel staken van de verkoop van witgoed aan particulieren strekt gelet op vorenstaande echter verder dan nodig is om de overtreding te beëindigen en invordering van de dwangsom te voorkomen, zodat reeds daarom geen aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Aan bespreking van de vraag of de detailhandel ondergeschikt is aan de reparatiewerkzaamheden, wordt niet meer toegekomen.
Het betoog faalt.
4.    Het college betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de omvang van de showroom groter is dan de ingevolge artikel 7.1, eerste volzin na e, maximaal toegestane 10 % van het totale vloeroppervlak en de detailhandel ook om die reden strijd is met het bestemmingsplan. Hiertoe voert het, onder verwijzing naar controlerapporten van 21 mei 2010 en 25 oktober 2010, een overzichtstekening alsmede foto's van de showroom, aan dat de oppervlakte van het bedrijfspand ongeveer 300 m² is en de oppervlakte van de showroom ten tijde van de oplegging van de last 80 m² bedroeg.
4.1.    Bij gebreke van de eerst in hoger beroep door het college overgelegde stukken met betrekking tot de omvang van de showroom en gelet op de gemotiveerde stellingname van [wederpartij] in beroep dat het showroomgedeelte 30 m² bedraagt en daarmee voldoet aan de in artikel 7.1, eerste volzin onder e, gestelde voorwaarde van maximaal 10% van de totale vloeroppervlak, heeft de rechtbank op grond van de omstandigheden die haar ten tijde van de aangevallen uitspraak bekend waren, terecht overwogen dat zij niet kon vaststellen of de showroom van [wederpartij] voldoet aan de voormelde voorwaarde. Nu het hoger beroep zich richt tegen de aangevallen uitspraak, slaagt het betoog van het college niet. Hieraan doet niet af dat het college thans in hoger beroep wel heeft aangetoond dat de oppervlakte van het showroomgedeelte meer bedraagt dan 30 m² en de detailhandelsactiviteiten derhalve ook om deze reden in strijd zijn met het bestemmingsplan.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de door [wederpartij] opgegeven verletkosten niet zijn onderbouwd, zodat deze moeten worden gesteld op 6 x € 7,00 = € 42,00. De reiskosten worden gesteld op € 45,08.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gennep tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1031,08 (zegge: duizendeenendertig euro en acht cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Gennep een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Borman    w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
604.