ECLI:NL:RBMNE:2016:3868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
16/994027-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en omkoping binnen SNSPF met valse facturen en gewoontewitwassen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder actieve en passieve niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een mega-onderzoek naar de activiteiten van medewerkers van SNSPF, waarbij onderling betalingsafspraken zijn gemaakt en valse facturen zijn opgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij het opzetten van een systeem van omkoping en het opmaken van valse facturen om de werkelijke aard van de betalingen te verhullen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het omkopen van een medewerker en heeft zelf ook betalingen ontvangen in ruil voor het aanbrengen van nieuwe medewerkers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van oplichting, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uur opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de impact van de zaak op de verdachte en de negatieve publiciteit die hieromtrent is ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/994027-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 mei 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1963] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 november 2015 (regie), 22, 24 (inhoudelijke behandeling), 29 (requisitoir) en 31 maart 2016 (pleidooi), 7 april 2016 (repliek, dupliek en laatste woord verdachte) en 9 mei 2016 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van wat verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) en de raadslieden, mr. F.H.H. Sijbers en mr. M.M. Mokveld, naar voren hebben gebracht. Omdat mr. Sijbers hoofdzakelijk het woord heeft gevoerd, zal in het vonnis worden gesproken over “de raadsman”, waarmee mr. Sijbers wordt bedoeld.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 22 maart 2016 gewijzigd.
De tenlastelegging zoals gewijzigd is aan dit vonnis gehecht (Bijlage I).
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte -al dan niet samen met anderen- [bedrijf 13] / [bedrijf 15] heeft opgelicht (feit 1), zich -terwijl hij werkzaam was bij [bedrijf 12] - meermalen heeft laten omkopen (feit 4) en een ander werkzaam zijnde bij [bedrijf 12] heeft omgekocht (feit 2), valse facturen heeft opgemaakt (feit 5) en valse facturen voorhanden heeft gehad (feit 3), zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen (feit 6) en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 7).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
De officieren van justitie hebben een aantal uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren gebracht, die zullen worden besproken bij de bewijsoverwegingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft een aantal verweren gevoerd, die zullen worden besproken bij de bewijsoverwegingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en criminele organisatie
[medeverdachte 1]is sinds 2005 enig aandeelhouder [2] en bestuurder [3] van [bedrijf 1] , welke vennootschap enig aandeelhoudster en bestuurster is van [bedrijf 2] [4] , beide gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna respectievelijk: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ).
[bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) is op verzoek van [medeverdachte 1] opgericht eind 2010/begin 2011. [bedrijf 3] is gevestigd te [vestigingsplaats] [5] en [medeverdachte 1] is gemachtigd tot de bankrekeningen van [bedrijf 3] . [6]
[medeverdachte 1] is vanaf maart 2010 werkzaam geweest bij [bedrijf 11] en op interim basis belast met het aansturen van nationale en internationale equity participaties van [bedrijf 11] alsmede het behandelen van andere door de directie van [bedrijf 11] te bepalen dossiers, hetgeen met zich mee kan brengen dat (tijdelijk) een functie als bestuurder of commissaris dient te worden vervuld. [7] [medeverdachte 1] noemt zichzelf interim-manager. [8]
Introductie en betalingen externenNadat hij [medeverdachte 1] had aangenomen is [verdachte] aangenomen bij [bedrijf 12] via [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 2] . [9] Vervolgens zijn toen nog een aantal mensen aangebracht waaronder [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] . [medeverdachte 1] heeft met deze mensen gesprekken gevoerd. [10] [verdachte] werd als eerste, medio 2010, aangenomen. [11] [medeverdachte 8] heeft verklaard dat een aantal van deze mensen via hem bij [bedrijf 11] is gaan werken. [12]
In het bij [medeverdachte 1] aangetroffen excelbestand genaamd “detachering” [13] zijn werkbladen opgenomen met de namen: [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] . Dit zijn voornamen van medewerkers van [bedrijf 11] (de rechtbank begrijpt respectievelijk: [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] ). Over de periode augustus 2010 tot en met december 2012 is per persoon vermeld:
- hoeveel uur de medewerker bij [bedrijf 11] heeft gewerkt;
- hoeveel vergoeding deze medewerker bij [bedrijf 11] heeft gedeclareerd;
- hoeveel [medeverdachte 1] bij deze medewerker declareerde en
- hoe deze declaratie verdeeld werd tussen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [14]
Volgens [medeverdachte 1] betreft dit zijn administratie van deze groep; hij hield dit overzicht maandelijks bij. [15] De bedragen die op dit spreadsheet staan, komen overeen met de afspraken die hij met de betreffende mensen heeft gemaakt. [16] De facturen die [medeverdachte 1] voor het verkrijgen van deze vergoedingen stuurde voegde hij ook in de administratie van zijn eigen vennootschappen. [17] Als mensen anderen aanbrachten kregen zij een deel van die fee. [18] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het zich niet kan voorstellen dat de mensen van deze groep -zoals genoemd op het overzicht- niet wisten dat de fee werd verdeeld over meerdere personen. [19] Hij heeft [medeverdachte 2] verteld over deze afspraken en het betalen van de bemiddelingsfees. [medeverdachte 2] wist dat een gedeelte van hun uurtarief naar [medeverdachte 1] ging. [20] [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] hierover ingelicht enkele maanden nadat de eerste van die groep, [verdachte] , was aangenomen. [21]
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] maakten gebruik van de vennootschappen [bedrijf 4] [22] en [bedrijf 5] [23] . [medeverdachte 8] maakte gebruik van het bedrijf [bedrijf 6] s.r.o. [24] [medeverdachte 2] is sinds de oprichting in 2006 enig aandeelhouder van [bedrijf 7] welke vennootschap enig aandeelhoudster is van [bedrijf 8] . [25]
[verdachte]verklaart dat hij directeur-grootaandeelhouder is van de vennootschap [bedrijf 9] . Via de werkmaatschappij van deze vennootschap, [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ), is [verdachte] werkzaam geweest bij [bedrijf 11] . Binnen [bedrijf 10] is sprake van een tweetal activiteiten: het aangaan van een contract met [bedrijf 11] en het ontvangen van betalingen van een persoon die door [verdachte] bij [medeverdachte 1] is aangebracht. [26] [verdachte] heeft verklaard dat hij feitelijk leidinggevende is bij [bedrijf 10] . [27] [bedrijf 10] is gevestigd op het woonadres van [verdachte] in [woonplaats] . [28]
De werkzaamheden die [verdachte] voor [bedrijf 11] heeft verricht vloeien voort uit een overeenkomst van opdracht van juli 2010 tussen [bedrijf 11] en [bedrijf 10] . Op 30 september 2011 is een aanvullende overeenkomst gesloten voor de duur van 16 maanden, ingaande op 1 september 2011. Beide overeenkomsten zijn ondertekend door [medeverdachte 2] . [29] In de eerste overeenkomst staan de werkzaamheden van [verdachte] als volgt beschreven: het op restructuring- en recoverygebied begeleiden van een aantal nationale en internationale relatiecomplexen en aanverwante werkzaamheden. [30]
[verdachte] heeft tussen mei en juli 2010 contact gezocht met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hem gevraagd of hij geïnteresseerd was in een functie bij [bedrijf 11] . [medeverdachte 1] gaf aan dat hij [verdachte] zou introduceren bij [medeverdachte 2] als [verdachte] in deze functie geïnteresseerd was. Nadat [verdachte] zijn cv had opgestuurd, kreeg hij een gesprek met [medeverdachte 2] . [31] [verdachte] heeft met [medeverdachte 2] gesproken over het uurloon, daar waren geen andere mensen bij aanwezig. Na het gesprek met [medeverdachte 2] heeft [verdachte] gebeld met [medeverdachte 1] om hem te bedanken voor de introductie. [medeverdachte 1] vroeg hem daarop een vergoeding van € 50,- per door [verdachte] gewerkt uur bij [bedrijf 11] . In eerste instantie wilde [verdachte] niet op dit verzoek ingaan, maar omdat hij het geboden tarief van € 225,- veel geld vond en hij er erg blij mee was, is hij er uiteindelijk mee akkoord gegaan om € 50,- per gewerkt uur aan [medeverdachte 1] te betalen. [verdachte] verklaart dat hij verrast was door het verzoek van [medeverdachte 1] , omdat hij wist dat [medeverdachte 1] geen detacheringsbureau had. [medeverdachte 1] stelde voor dat [verdachte] zijn facturen voor [bedrijf 11] aan hem stuurde, zodat [medeverdachte 1] kon zien hoeveel uren [verdachte] had gewerkt. [32] Op de facturen van [medeverdachte 1] , die [verdachte] ontving, stond steeds de omschrijving “advies”. [verdachte] verklaart daarover dat het in feite ging om bemiddelingsfee, en dat de omschrijving op de factuur -achteraf gezien- dus niet goed is geweest. [33]
[medeverdachte 1] verklaart dat hij enkele maanden na de afspraak met [verdachte] [medeverdachte 2] van deze afspraak op de hoogte heeft gebracht. Verder heeft [medeverdachte 1] dit aan niemand binnen [bedrijf 12] verteld. [34]
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben in de periode van 5 oktober 2010 tot en met 31 december 2012 voor in totaal € 228.450,- (exclusief btw) gefactureerd aan [bedrijf 10] . Deze facturen zijn door [bedrijf 10] in de periode van 10 november 2010 tot en met 14 januari 2013 voldaan. [35]
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat van de € 50,- die [verdachte] per gewerkt uur afdroeg aan [medeverdachte 1] € 25,- werd doorbetaald aan [medeverdachte 2] . [36]
[verdachte] verklaart dat [medeverdachte 1] hem op enig moment heeft gevraagd of hij nog ervaren mensen kende. [medeverdachte 1] wist van [verdachte] dat hij problemen had met het betalen van € 50,- per uur, daarom was [medeverdachte 1] bereid [verdachte] € 25,- per uur te betalen voor mensen die hij aanbracht. [37] [verdachte] heeft [medeverdachte 7] geïntroduceerd bij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 7] is in december 2010 met zijn werkzaamheden begonnen. [verdachte] heeft lang getwijfeld of hij de € 25,- voor de uren van [medeverdachte 7] wel moest factureren. Uiteindelijk heeft hij dat in mei 2011 wel gedaan. De facturatie heeft ook met terugwerkende kracht plaatsgevonden. [verdachte] heeft dit niet aan [medeverdachte 7] verteld. Ook heeft [verdachte] niet aan zijn opdrachtgever aangegeven dat hij deze vergoeding ontving. [38] De facturen van [medeverdachte 7] werden door [medeverdachte 1] doorgestuurd aan [verdachte] . Op basis van deze facturen werden door [verdachte] facturen opgesteld en aan [medeverdachte 1] gestuurd. [39] [verdachte] heeft deze facturen namens zijn bedrijf [bedrijf 10] opgesteld. [40] Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat de eerste jaarrekening van [bedrijf 10] is opgesteld in 2012. Deze jaarrekening had betrekking op het verlengde boekjaar 2010-2011. Tot die tijd had alleen een boekhoudkundige de administratie van [bedrijf 10] bekeken. Bij het opmaken van de jaarrekening in 2012 merkte de accountant op dat de omschrijving op de facturen niet juist was. [41]
[bedrijf 10] heeft in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 september 2012 voor in totaal € 82.475,- gefactureerd aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Deze facturen zijn in de periode van 24 juli 2011 tot en met 16 oktober 2012 voldaan. [42] [verdachte] verklaart dat dit geld onder andere is gebruikt voor het betalen van facturen. [43]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.2
Korte samenvatting feiten en omstandigheden
Voor de leesbaarheid van dit vonnis volgt hier een korte samenvatting van de opgesomde bewijsmiddelen.
[verdachte] is door [medeverdachte 1] benaderd om werkzaamheden te gaan verrichten voor [bedrijf 11] . Nadat [verdachte] zijn cv had gestuurd aan [medeverdachte 1] en een sollicitatiegesprek had plaatsgevonden met [medeverdachte 2] is een overeenkomst van opdracht gesloten tussen de vennootschap van [verdachte] en [bedrijf 11] . Vervolgens is tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] de afspraak gemaakt dat [verdachte] € 50,- per gewerkt uur bij [bedrijf 11] zou afdragen aan [medeverdachte 1] . De omschrijving op de facturen die [medeverdachte 1] stuurde betrof adviesdiensten. Op enig moment heeft [verdachte] [medeverdachte 7] als nieuwe medewerker bij [bedrijf 11] aangebracht. [verdachte] heeft met [medeverdachte 1] de afspraak gemaakt dat hij een deel van de afdracht van [medeverdachte 7] zou ontvangen, namelijk € 25,- per door [medeverdachte 7] gewerkt uur. Deze vergoeding heeft [verdachte] gefactureerd met als omschrijving “advies”. De hiervoor genoemde betalingsafspraken zijn door [medeverdachte 1] en [verdachte] niet gemeld aan [bedrijf 11] .
De rechtbank zal in de volgende paragrafen uitwerken of vorenstaande bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde strafbare feiten dienen te leiden.
4.3.3
Vrijspraak van oplichting en verduistering
Oplichting van [bedrijf 11]
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachten tezamen en in vereniging [bedrijf 11] en/of [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] ) hebben bewogen tot afgifte van (aanvullende) overeenkomsten van opdracht en geldbedragen, namelijk de daarin opgenomen te hoge uurtarieven, door middel van de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen. Een deel van de uurtarieven is vervolgens gebruikt voor de onderlinge betalingen, die voor [bedrijf 11] werden verzwegen. Indien de oplichtingsmiddelen niet tegenover [bedrijf 11] waren aangewend, was zij niet overgegaan tot afgifte van deze geldbedragen en/of het sluiten van deze overeenkomsten.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Oplichting is het door het gebruikmaken van een (oplichtings-)middel een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, waaronder de afgifte van een goed en het aangaan van een schuld. Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe ten minste van één van de oplichtingsmiddelen als genoemd in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dan wel een combinatie daarvan. Tussen het aanwenden van (één van) genoemde oplichtingsmiddelen en één van voormelde gedragingen waartoe de bedrogene wordt bewogen, dient een causaal verband te bestaan.
De gestelde oplichtingshandelingen zijn uitgewerkt in de tenlastelegging.
De rechtbank zal de dagvaarding partieel nietig verklaren ten aanzien van de eerste oplichtingshandeling, inhoudend dat verdachten aan [bedrijf 11] zouden hebben voorgehouden en/of in strijd met de werkelijkheid de indruk gewekt zouden hebben (enkel) de belangen van [bedrijf 11] te zullen behartigen, nu dit verwijt te algemeen en onbepaald is omschreven. Anders dan in de Icare-zaak (ECLI:NL:GHARL:2012:CA1943) is nagelaten nader te concretiseren ten aanzien van welke rechtshandeling(en) deze belangenbehartiging in de ten laste gelegde periode zou zijn voorgewend. Zonder die concretisering is het geformuleerde verwijt te ruim en te vaag. Deze oplichtingshandeling is dan ook onvoldoende feitelijk omschreven en de dagvaarding is op dit punt partieel nietig.
De tweede en derde oplichtingshandeling inhoudende -kort gezegd- enerzijds het verzwijgen van het feit dat betalingen zijn overeengekomen en anderzijds het verzwijgen van die betalingen zelf en de verrekening daarvan, acht de rechtbank bewezen. Overwegingen hierover zijn hieronder nader uitgewerkt bij de bespreking van de niet-ambtelijke omkoping.
De overige drie ten laste gelegde oplichtingshandelingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen en zij overweegt daartoe als volgt.
Het verwijt met betrekking tot de benchmark houdt in dat deze ondeugdelijk was en dat deze is gebruikt voor het verkrijgen van (niet marktconforme, te hoge) tarieven. Allereerst kan aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld dat de gehanteerde tarieven hoger waren dan marktconform. Daarbij is van belang dat verschillende andere medewerkers van [bedrijf 11] met een vergelijkbare functie, die niet als verdachten zijn aangemerkt, vergelijkbare uurtarieven hadden.
Bovendien kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld op welk moment de directie van [bedrijf 11] bekend is geworden met het benchmarkonderzoek. In het najaar van 2010 heeft Group Audit een rapport uitgebracht waarin zij concludeert dat het benchmarkonderzoek zodanige gebreken vertoont dat het niet kan dienen als onderbouwing voor de gehanteerde tarieven. Nadat de directie van [bedrijf 11] met dit rapport bekend is geworden, zijn er echter geen maatregelen genomen om de tarieven naar beneden bij te stellen.
Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat het benchmarkonderzoek is “overgelegd of ingebracht” ter “onderbouwing of rechtvaardiging” van de gehanteerde tarieven. Niet kan worden vastgesteld dat het benchmarkonderzoek vóór het onderzoek van Group Audit aan de directie van [bedrijf 11] is overgelegd ter onderbouwing van de nieuwe tarieven.
Met betrekking tot de vijfde oplichtingshandeling ziet de rechtbank niet in hoe in dit geval sprake kan zijn van detachering of enige vorm hiervan. De relatie tussen de verdachten kan niet worden geduid als “een vorm van detachering”. Geen sprake is van een driepartijen-overeenkomst tussen [bedrijf 11] , verdachte en (één van) de medeverdachten. Anders dan in een detacheringsverhouding verrichtten de verdachten zelfstandig werkzaamheden voor [bedrijf 11] .
Ook heeft de rechtbank niet kunnen constateren dat verdachte en/of de medeverdachten hebben voorgewend dat de overeengekomen uurtarieven noodzakelijk waren voor het werven/behouden van die betrokkenen (de zesde oplichtingshandeling). Daarbij komt dat [A] en [B] , toenmalige directieleden, verklaren dat destijds opdracht is gegeven tot het binden van externen. Een tariefsverhoging werd volgens hen begrijpelijk en kennelijk aanvaardbaar geacht. Dat de noodzaak hiervan voorgewend moest worden, kan dus niet worden vastgesteld.
Concluderend acht de rechtbank twee oplichtingshandelingen, te weten enerzijds het verzwijgen van het feit dat betalingen zijn overeengekomen en anderzijds het verzwijgen van die betalingen zelf en de verrekening daarvan, bewezen.
Voor een bewezenverklaring van oplichting zoals bedoeld in artikel 326 Sr dient een causaal verband te bestaan tussen de oplichtingshandelingen (indien aan te merken als een oplichtingsmiddel) en één van de gedragingen waartoe de opgelichte wordt bewogen. Deze moet door de inwerking van die handelingen gebracht worden tot hetgeen hij doet.
De rechtbank is van oordeel dat er -voor zover de bewezenverklaarde verzwijgingen al gekwalificeerd kunnen worden als een oplichtingsmiddel- onvoldoende bewijs is dat [bedrijf 11] hierdoor is bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten van opdracht en de afgifte van de geldbedragen. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat sprake is van een professionele organisatie, waarvan mag worden verwacht dat zij de nodige zorgvuldigheid betracht. De werkzaamheden van de verdachten werden positief beoordeeld en de uurtarieven werden breed gehanteerd. Niet is gebleken dat de gehanteerde uurtarieven niet marktconform waren en/of kunstmatig zijn verhoogd. [bedrijf 11] was kennelijk bereid deze tarieven te betalen. Zelfs nadat het rapport van Group Audit bekend is geworden heeft dit niet tot aanpassingen geleid.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 11] deze tarieven heeft betaald en deze (aanvullende) overeenkomsten is aangegaan dóórdat betalingsafspraken en de voldoening hiervan zijn verzwegen en zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde oplichting.
Verduistering
Voor bewezenverklaring van verduistering is vereist dat bewezen kan worden dat verdachte (samen met de medeverdachten) zich de genoemde geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Gelet op het voorgaande is niet bewezen dat [bedrijf 11] door middel van oplichting is bewogen tot het betalen van (te hoge) tarieven en het aangaan van overeenkomsten van opdracht. De uitbetaling van uurtarieven is conform de onderliggende overeenkomsten van opdracht gebeurd. Er is dan ook geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening van (een deel van) de overeengekomen vergoeding voor geleverde werkzaamheden nu niet kan worden bewezen dat betrokkenen hier geen recht op hadden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde verduistering.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
Ook volgt uit het vorenstaande dat niet kan worden vastgesteld dat [bedrijf 11] door de ten laste gelegde handelingen en toedoen van verdachten direct financieel nadeel heeft geleden. Dat de bank wel is geschaad op het gebied van vertrouwen en integriteit en dat sprake is geweest van (een risico op) belangenverstrengeling wordt nader uitgewerkt onder 4.3.4.
4.3.4
Bewijsoverwegingen
Algemeen
Vervolging rechtspersonen en/of natuurlijke personen
De rechtbank overweegt dat de vervolging of het daderschap van een rechtspersoon de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uitsluit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd (HR 21-10-1986, NJ 1987, 362 en ECLI:NL:PHR:2007:BA7261). De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht.
Toerekening aan rechtspersonen
Daarnaast is voor de onderstaande overwegingen van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938).
Actieve niet-ambtelijke omkoping
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij [medeverdachte 1] heeft omgekocht (feit 2).
Het tweede lid van artikel 328ter Sr luidde ten tijde van de ten laste gelegde periode als volgt:
“Met gelijke straf wordt gestraft hij die aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking of optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever.”
De rechtbank zal hieronder de verschillende onderdelen van dit artikel beoordelen.
Lasthebber
De verdediging heeft betoogd dat [medeverdachte 1] niet in dienstbetrekking was bij [bedrijf 11] en ook niet als lasthebber kan worden aangemerkt. De overeenkomsten van opdracht die door [medeverdachte 1] met [bedrijf 11] zijn gesloten kunnen -civielrechtelijk- niet als overeenkomsten van lastgeving worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt allereerst dat voor de interpretatie van begrippen in het Wetboek van Strafrecht niet altijd aansluiting hoeft te worden gezocht bij de definities uit het civiele recht. Aan begrippen die in het strafrecht voorkomen, dient juist zoveel mogelijk een autonome betekenis te worden gegeven welke tegemoet komt aan de strekking van het betreffende strafbare feit. Daarbij is van belang dat de wetgever het beschermd belang van deze bepaling niet uitsluitend heeft beperkt tot de relatie tussen werkgever en werknemer, maar ook oog had voor de publieke moraal en de openbare orde. Het vertrouwen dat in de werknemer of lasthebber wordt gesteld krijgt meer inhoud naarmate bevoegdheden worden gedelegeerd en de specialisatie binnen de onderneming voortschrijdt (
Kamerstukken II1965/66, 8437, nr. 4, p. 7). De huidige Memorie van Toelichting van artikel 328ter Sr betrekt het te beschermen belang -zonder aanpassing van het begrip lasthebber- eveneens op de belangen van de consument, de economische sector en de samenleving als geheel (
Kamerstukken II 2012/13, 33685, nr. 4, p. 14-15).
Gelet op de strekking van en de toelichting op deze strafbepaling is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] (en zijn vennootschappen) in zijn relatie met [bedrijf 11] als lasthebber te beschouwen is. Juist het grote vertrouwen dat in [medeverdachte 1] werd gesteld en de verregaande bevoegdheden die aan hem en andere externe medewerkers werden toegekend, maken dat zij -gelet op de Memorie van Toelichting- onder het bereik van dit artikel vallen.
Het doen van een gift
De rechtbank stelt vast dat de term gift ziet op elk overdragen aan een ander van iets wat voor die ander waarde heeft. Daarvan is sprake, in de vorm van de geldbedragen die aan [medeverdachte 1] zijn overgemaakt.
Naar aanleiding van hetgeen deze in de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalatenDe verdediging heeft gesteld dat [medeverdachte 1] geen tegenprestatie heeft geleverd voor de betalingen die aan hem zijn gedaan in niveau 2. Bovendien is er geen verband te leggen tussen de betalingen die hij ontving en zijn werkzaamheden bij [bedrijf 11] .
De rechtbank stelt voorop dat de woorden “naar aanleiding van hetgeen hij in de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten” inhouden dat de gift moet zijn gedaan of aangenomen naar aanleiding van een verrichte of nog te verrichten prestatie van de ontvanger. Een concrete prestatie van de omgekochte is echter niet altijd vereist (HR 27 november 1991,
NJ1991, 318). Zo is bijvoorbeeld voldoende dat de omkoper giften aan de omgekochte doet om zijn zakelijke relatie met de werkgever van de omgekochte in stand te houden of te verbeteren terwijl de omgekochte daarop invloed had en dit moet hebben begrepen (HR 16 januari 1990,
DD90.197).
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wel sprake is geweest van het verrichten van een prestatie “in de uitvoering van zijn last”, zoals hieronder nader overwogen.
Opgemerkt wordt dat een prestatie zowel vóór de betalingen als ná de betalingen kan zijn verricht. Alle personen in niveau 2 die met [medeverdachte 1] betalingsafspraken hebben gemaakt, waaronder [verdachte] , verklaren dat zij [medeverdachte 1] betaalden, omdat hij hen had geïntroduceerd bij [bedrijf 11] . Door niemand van hen wordt verklaard dat er een andere aanleiding was om een deel van hun uurtarief af te dragen aan [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de introductie van [verdachte] door [medeverdachte 1] is gedaan “in de uitvoering van zijn last”. Op het moment dat deze introductie plaatsvond werkte [medeverdachte 1] al bij [bedrijf 11] en wist hij dat er nieuwe medewerkers nodig waren. [medeverdachte 1] heeft hem voorgedragen bij degene die verantwoordelijk was voor het aannemen van nieuwe medewerkers, namelijk [medeverdachte 2] . De rechtbank kan deze omstandigheden niet anders duiden dan dat [medeverdachte 1] vanuit zijn functie bij [bedrijf 11] [verdachte] heeft geïntroduceerd.
De officieren van justitie hebben betoogd dat de prestatie (mede) gelegen was in het feit dat [medeverdachte 1] via [medeverdachte 2] invloed had op de beslissingen die binnen [bedrijf 11] over de externe medewerkers werden genomen. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Uit het dossier blijkt niet dat door [medeverdachte 1] hierover toezeggingen zijn gedaan aan degenen die aan hem een deel van hun uurtarief afdroegen. Ook is er geen correspondentie aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] via [medeverdachte 2] invloed uitoefende op besluiten die binnen [bedrijf 11] werden genomen. Wel blijkt uit het dossier dat tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sprake is geweest van een nauwe samenwerking. Echter, zelfs al zou [medeverdachte 1] via [medeverdachte 2] invloed hebben gehad (zoals hij in de e-mail aan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] suggereert, D‑0175), dan nog blijkt onvoldoende dat de ‘betalers’ van deze invloed op de hoogte waren en dat deze invloed een reden voor de betaling vormde.
Redelijkerwijs aannemen dat in strijd met de goede trouw wordt verzwegen
Voor de strafbaarheid van de omkoper is niet bepalend of hij verwachtte dat de gift in strijd met de goede trouw zou worden verzwegen. Doorslaggevend is wat de omkoper gezien de aard van de gift, de omstandigheden waaronder de gift werd gedaan en zijn kennis van de (opvattingen in de) branche redelijkerwijs -objectief gezien dus- had moeten verwachten. De omkoper is strafbaar wanneer hij zich bewust had moeten zijn van de mogelijkheid dat de ontvanger van de gift dit in strijd met de goede trouw zou verzwijgen. Onbewuste schuld is daarvoor voldoende.
[verdachte] heeft gedurende een lange periode maandelijks betalingen gedaan aan [medeverdachte 1] . In totaal heeft [verdachte] een bedrag van ruim € 200.000,- aan hem overgemaakt. Dat [bedrijf 11] van deze betalingen op de hoogte had willen zijn, is evident. Hoewel [verdachte] niet onder de verantwoordelijkheid van [medeverdachte 1] viel, hadden de maandelijks terugkerende betalingen op basis van zijn uren bij [bedrijf 11] , hem voldoende aanleiding moeten geven om te beseffen dat deze afspraak voor [bedrijf 11] van belang was. Gelet op deze aard van de afspraak had [verdachte] redelijkerwijs moeten verwachten dat de afspraak verzwegen werd. Bovendien was hij bekend met een soortgelijke constructie, waaraan hijzelf ook verdiende. [verdachte] had zich dus van deze verzwijging bewust moeten zijn. Temeer nu hij werkzaam was in het bankwezen, waar integriteit essentieel is en belangenverstrengeling grote gevolgen kan hebben. Dergelijke afspraken en betaalstromen zonder dat men hierin transparant is, maken een organisatie kwetsbaar.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [medeverdachte 1] heeft omgekocht (feit 2).
Passieve niet-ambtelijke omkoping
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij zich niet-ambtelijk heeft laten omkopen door [medeverdachte 1] met het geld dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 7] ontving (feit 4).
Het eerste lid van artikel 328ter Sr luidde ten tijde van de ten laste gelegde periode als volgt:
“Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift, belofte of dienst aanneemt dan wel vraagt, en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever of lastgever, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Ook hier zal de rechtbank de verschillende onderdelen van de wetstekst beoordelen.
LasthebberDe rechtbank verwijst voor het beoordelingskader van de term lasthebber naar hetgeen is overwogen onder de actieve niet-ambtelijke omkoping. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] (en zijn vennootschappen) in zijn relatie met [bedrijf 11] als lasthebber te beschouwen is. Ook hier geldt dat juist het grote vertrouwen dat in [verdachte] werd gesteld en de verregaande bevoegdheden die aan hem en andere externe medewerkers werden toegekend, maken dat zij -gelet op de Memorie van Toelichting- onder het bereik van dit artikel dienen te vallen.
Het aannemen van een gift
De rechtbank stelt vast dat de term gift ziet op elk overdragen aan een ander van iets wat voor die ander waarde heeft. Daarvan is sprake, in de vorm van de geldbedragen die aan [verdachte] zijn overgemaakt.
Naar aanleiding van hetgeen hij in de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
De verdediging heeft gesteld dat niet blijkt van andere werkzaamheden dan het aanbrengen van [medeverdachte 7] en dus niet van een (verrichte of nog te verrichten) prestatie. Bovendien is er geen verband te leggen tussen de betalingen die [verdachte] ontving en zijn werkzaamheden bij [bedrijf 11] .
De rechtbank stelt ook hier voorop dat de woorden “naar aanleiding van hetgeen hij in de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten” inhouden dat de gift moet zijn gedaan of aangenomen naar aanleiding van een verrichte of nog te verrichten prestatie van de ontvanger. Een concrete prestatie van de omgekochte is echter niet altijd vereist (HR 27 november 1991,
NJ1991, 318). Zo is bijvoorbeeld voldoende dat de omkoper giften aan de omgekochte doet om zijn zakelijke relatie met de werkgever van de omgekochte in stand te houden of te verbeteren terwijl de omgekochte daarop invloed had en dit moet hebben begrepen (HR 16 januari 1990,
DD90.197).
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van het door [verdachte] verrichten van een prestatie “in de uitvoering van zijn last”, zoals hieronder nader overwogen.
Opgemerkt wordt dat een prestatie zowel vóór de betalingen als ná de betalingen kan zijn verricht. Door [verdachte] wordt verklaard dat hij een deel van de afdracht van [medeverdachte 7] factureerde aan [medeverdachte 1] , omdat hij [medeverdachte 7] had aangebracht. De motivatie van [medeverdachte 1] om [verdachte] te betalen is daarmee allereerst gelegen in het feit dat [medeverdachte 7] [medeverdachte 1] een deel van zijn uurtarief betaalde. Daarnaast had [medeverdachte 1] er, naar het oordeel van de rechtbank, ook belang bij dat [verdachte] hem zou blijven betalen en dat de verzwijging door hem niet zou worden doorbroken.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de introductie van [medeverdachte 7] door [verdachte] is gedaan “in de uitvoering van zijn last”. Op het moment dat de introductie van [medeverdachte 7] plaatsvond werkte [verdachte] al bij [bedrijf 11] en wist hij dat er nieuwe medewerkers nodig waren. [verdachte] heeft [medeverdachte 7] vervolgens voorgedragen aan [medeverdachte 1] , waarna [medeverdachte 7] door [medeverdachte 2] is aangenomen als externe medewerker van [bedrijf 11] . De rechtbank kan deze omstandigheden niet anders duiden dan dat [verdachte] vanuit zijn functie bij [bedrijf 11] [medeverdachte 7] heeft geïntroduceerd.
In strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever
Bij het bestanddeel goede trouw geldt dat van essentieel belang is of de ondergeschikte heeft gezwegen waar hij naar objectieve maatstaf tot spreken verplicht was geweest. Niet
zijngoede trouw, maar
degoede trouw is doorslaggevend. Deze strenge eis noodzaakt de ondergeschikte om, in geval van twijfel aan de toelaatbaarheid van de gift of belofte, zijn principaal te raadplegen (
Kamerstukken II1966/67, 8437, nr. 6, p. 3). Daarnaast blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de goede trouw is toegevoegd om onbeduidende en min of meer gebruikelijke fooien of relatiegeschenken en buitenlandse handelsgebruiken buiten het bereik van deze strafbepaling te laten vallen (
Kamerstukken II1965/66, 8437, nr. 4, p. 15-16).
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] de onderlinge afspraken en betalingen aan [bedrijf 11] had moeten melden en dat hij door dit na te laten heeft gehandeld in strijd met de goede trouw. [verdachte] was werkzaam bij een bank. Juist bij banken is het van groot belang dat de integriteit gewaarborgd blijft en belangenverstrengeling wordt voorkomen. [verdachte] had zich moeten realiseren dat deze geldstromen tussen externe medewerkers van [bedrijf 11] kenbaar hadden moeten zijn voor de organisatie. Daarbij is van belang dat sprake was van grote, maandelijks terugkerende geldbedragen. Het verzwijgen van dit soort grote bedragen die maandelijks worden betaald is -anders dan het ontvangen van onbeduidende fooien- evident in strijd met de goede trouw. Bovendien was de afdracht gekoppeld aan het aantal uren dat door [medeverdachte 7] bij [bedrijf 11] gewerkt werd. Daardoor zou zich een vorm van belangenverstrengeling voor kunnen doen tussen [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] . Of deze belangenverstrengeling daadwerkelijk bestond, kon echter pas door [bedrijf 11] worden beoordeeld op het moment dat zij van deze betaalstromen op de hoogte was. Die beoordeling had [verdachte] door het melden van deze betaalstromen mogelijk moeten maken.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich door [medeverdachte 1] niet‑ambtelijk heeft laten omkopen met het geld dat [medeverdachte 1] ontving van [medeverdachte 7] (feit 4).
Valsheid in geschrift
Valsheid facturenDe verdediging heeft betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II, valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan dus niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het opmaken van de facturen door [verdachte] en het verkrijgen van de door [medeverdachte 1] opgemaakte facturen had [verdachte] wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen in werkelijkheid betrekking hadden en daarmee had hij ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalstDe verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden.
Medeplegen eigen vennootschapDe valsheid van de facturen en de hiermee verrichte handelingen, zoals ten laste gelegd, worden zowel voor [verdachte] als voor zijn vennootschap bewezen verklaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [verdachte] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon worden deze ook aan haar (als medepleger) toegerekend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met zijn vennootschap ( [bedrijf 10] ) heeft schuldig gemaakt aan het opmaken (feit 5) en voorhanden hebben (feit 3) van valse facturen.
Gewoontewitwassen
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van gelden die verkregen zijn uit (voorafgaande) strafbare feiten. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een gronddelict komt dan is sprake van geld afkomstig uit een eigen misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het verwerven en voorhanden hebben hiervan niet strafbaar.
Partiële vrijspraak betaalde bedragenDe rechtbank is van oordeel dat de geldbedragen die door [verdachte] zijn betaald in het kader van de niet-ambtelijke omkoping niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig uit enig misdrijf. Immers, de geldbedragen die door hem zijn betaald, heeft hij verkregen door het verrichten van werkzaamheden voor [bedrijf 11] op grond van de onderliggende overeenkomsten van opdracht. Deze geldbedragen hebben dan ook een legale herkomst.
De rechtbank spreekt [verdachte] partieel vrij van het (gewoonte)witwassen voor zover het ten laste gelegde bedrag ziet op betaalde bedragen in het kader van de niet-ambtelijke omkoping.
Illegale herkomstDe rechtbank stelt vast dat [verdachte] gedurende de ten laste gelegde periode een geldbedrag van in totaal € 82.475,- (exclusief btw) heeft ontvangen. Zoals reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte dit geldbedrag heeft ontvangen terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit (passieve) niet-ambtelijke omkoping. Dit geldbedrag is dan ook afkomstig uit een door hemzelf begaan misdrijf.
WitwashandelingenBij voorwerpen die afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf moet sprake zijn van een “extra verhullende handeling” willen de gedragingen als witwassen kunnen worden aangemerkt. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet sprake zijn van een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat -door eigen misdrijf verkregen- voorwerp (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2015:950). Hiermee wordt beoogd een automatische verdubbeling van de strafbaarheid te voorkomen.
De officieren van justitie hebben betoogd dat het opmaken en ontvangen van de valse facturen en de verzwijgingen van de werkelijke aard van de betalingen als verhullende handelingen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank deelt dit standpunt niet. [verdachte] heeft, om ervoor te zorgen dat de omkoping niet zou worden opgemerkt, de betalingsafspraak voor anderen verzwegen en op de facturen een onjuiste omschrijving gebruikt. Deze gedragingen vormen naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel van het gronddelict en zijn gebruikt om de geldbedragen te verkrijgen. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen zo nauw samenhangen met het gronddelict, dat zij niet kunnen worden gezien als de vereiste “extra verhullende handeling” na het ontvangen van dit uit misdrijf verkregen geld. Het aanmerken van de hiervoor genoemde gedragingen als witwashandelingen is daarmee strijdig met het voorkomen van een automatische verdubbeling van de strafbaarheid. Zij zal bij de beoordeling van de vraag of sprake is van witwassen deze handelingen dan ook buiten beschouwing laten
[verdachte] heeft verklaard dat hij de facturen die hij verstuurde ook heeft verwerkt in zijn administratie. Door deze handeling is de aard van de ontvangen geldbedragen blijvend verhuld en de rechtbank beoordeelt dit wel als een extra verhullende handeling die niet samenvalt met de omkoping zelf. Hierbij is van belang dat de bedrijfsadministratie zelf als een geschrift kan worden aangemerkt, wat meebrengt dat het opnemen van valse facturen in die administratie een nieuwe vervalsing oplevert, zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, Sr (HR 29‑05-1984, NJ 1985, 6). De facturen met een onjuiste omschrijving die in de administratie van de vennootschappen zijn opgenomen, suggereerden dat de geldbedragen op deze facturen uitsluitend een legale aard hadden. De illegale aard van de betalingen is door [verdachte] op deze wijze blijvend verhuld in de legale bedrijfsvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] de door hem ontvangen omkoopbedragen heeft witgewassen door deze voorhanden te hebben en de werkelijke aard hiervan te verhullen.
Daarnaast wordt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen vastgesteld dat een deel van de ontvangen geldbedragen (van onbekende hoogte) ook is omgezet en/of is overgedragen en/of dat hiervan gebruik is gemaakt. Het ontvangen geld is -ten minste deels- gebruikt en is daarmee in het financiële en economische verkeer gebracht.
Pleegperiode en gewoonteWitwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds witwashandelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Daarbij acht de rechtbank het in dit geval ook rechtens niet juist om de pleegperiode tot heden door te laten lopen. Het voorhanden hebben en verhullen van de werkelijke aard loopt door zolang verdachten de beschikking hadden over de geldbedragen. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden.
Vastgesteld kan worden dat de witwashandelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het verhoor van [verdachte] op 2 september 2014 waarin hij verklaart het ontvangen geld te hebben gebruikt. Niet blijkt dat hij na de datum van zijn aanhouding nog over dit geld kon beschikken of ten aanzien hiervan witwashandelingen heeft verricht. Om te kunnen witwassen moet verdachte kunnen beschikken over het van misdrijf afkomstige voorwerp. Het einde van de pleegperiode wordt daarom vastgesteld op 2 september 2014.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaarde periode, de hoeveelheid witgewassen geldbedragen en de verschillende verrichte witwashandelingen, de verdachten van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Medeplegen eigen vennootschapHet gewoontewitwassen van de ten laste gelegde geldbedragen wordt zowel voor [verdachte] als voor zijn vennootschap bewezen verklaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [verdachte] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon worden deze ook aan haar (als medepleger) toegerekend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met zijn vennootschap [bedrijf 10] heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van het totaal door hem ontvangen bedrag van € 82.475,- (exclusief btw) in de voornoemde pleegperiode (feit 6).
Criminele organisatie
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake was van wetenschap van een samenwerkingsverband tussen verdachten, geen opzet op deelneming aan een criminele organisatie en ook geen opzet op het oogmerk van die organisatie tot het plegen van strafbare feiten.
Criminele organisatie
De rechtbank overweegt allereerst dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de betrokkenen bekend zijn met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Verdachten moeten een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel de gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor opzettelijke deelneming is voldoende dat verdachten in algemene zin weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie.
Deelneming niveau 2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in niveau 2 sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het oogmerk van de organisatie was gericht op de passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping, de hiermee samenhangende valsheid in geschrift en het gewoontewitwassen. [verdachte] heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie maar hij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot verwezenlijking hiervan.
[verdachte] heeft een substantieel aandeel gehad in en ondersteuning gegeven aan gedragingen strekkende tot uitvoering van het oogmerk van de organisatie. Allereerst heeft hij zelf bijgedragen door een ander om te kopen en de hierbij behorende facturen voorhanden te hebben. Daarnaast heeft hij ook wetenschap gehad van de vergelijkbare deelneming door en het verrichte aandeel van anderen aan/bij de organisatie. [verdachte] heeft [medeverdachte 7] geïntroduceerd bij [bedrijf 11] en aan [medeverdachte 1] gefactureerd voor het ontvangen van zijn deel van de door [medeverdachte 7] betaalde fee. Ook had hij wetenschap van de betrokkenheid en het verrichte aandeel van de door hen gebruikte vennootschappen bij de organisatie. Niemand heeft de betaalstromen gemeld bij [bedrijf 11] . Het samenwerkingsverband heeft hierdoor onafgebroken en gedurende een langere periode kunnen bestaan, terwijl het aantal medewerkers van [bedrijf 11] dat bij de betalingen betrokken raakte toenam.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in de bewezenverklaring nader te noemen verdachten en hun vennootschappen (feit 7).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen de feiten 2 (actieve niet-ambtelijke omkoping), 3 (het voorhanden hebben van valse geschriften), 4 (passieve niet-ambtelijke omkoping), 5 (het opmaken van valse geschriften), 6 (gewoontewitwassen) en 7 (deelneming aan een criminele organisatie) wettig en overtuigend bewezen.
De volledige bewezenverklaring is opgenomen in Bijlage III van dit vonnis.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan in deze bijlage is bewezen verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Feit 2: Het doen van een gift of belofte aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan, van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd;
Feit 3: Medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit geschift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 4: Het, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan, aannemen van een gift of belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd;
Feit 5: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 6: Medeplegen van gewoontewitwassen;
Feit 7: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1 tot en met 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . In het bijzonder heeft de raadsman gewezen op de grote impact op het zakelijk functioneren van [verdachte] onder meer door opname in het EVR register.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
[verdachte] heeft als [bedrijf 11] -medewerker een andere medewerker van [bedrijf 11] omgekocht. Hij heeft ruim € 220.000,- overgemaakt aan [medeverdachte 1] . Toen hij zijn afdracht ter discussie stelde, heeft hij de tegenvergoeding die hem werd geboden geaccepteerd. Zijn bedenkingen rondom zijn eigen afdracht hebben niet geleid tot beëindiging hiervan. Integendeel, hij heeft zich ook zelf laten omkopen. Aan [verdachte] is in totaal ruim € 80.000,- overgemaakt door [medeverdachte 1] . Deze onderling gemaakte afspraken werden door hen verzwegen tegenover [bedrijf 11] . Om te voorkomen dat de afspraken aan het licht zouden komen, zijn valse facturen opgemaakt, waarmee de werkelijke aard van de betalingen werd verhuld. Ook werden de ontvangen geldbedragen door [verdachte] witgewassen door deze in de administratie als legale inkomsten in te boeken en door de gelden in het financiële verkeer te brengen.
[verdachte] heeft door zich te laten omkopen voor het aanbrengen van [medeverdachte 7] ervoor gezorgd dat meer personen betrokken raakten bij deze omkopingen. Het netwerk dat mede hierdoor ontstond, werd in stand gehouden doordat sprake was van een effectieve en gestructureerde samenwerking tussen de betrokken personen onderling. De afspraken bleven verzwegen en de omkopingsconstructies konden blijven voortbestaan. Zodoende kon de criminele organisatie blijven functioneren.
Hoewel [bedrijf 11] niet is opgelicht, is de integriteit van [bedrijf 11] door de handelwijze van [verdachte] wel ernstig geschaad. Voor zover nog geen sprake was van belangenverstrengeling, heeft [verdachte] door de afspraken die hij maakte het risico op belangenverstrengeling wel aanzienlijk vergroot, zonder dat [bedrijf 11] hiervan op de hoogte was. [verdachte] had zich van dit risico, als medewerker van een professionele organisatie in de bankwereld, juist zeer bewust moeten zijn. Het grote vertrouwen dat [bedrijf 11] in hem stelde, heeft hij op ernstige wijze geschaad. De rechtbank neemt hem dat zeer kwalijk.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van de verdachte gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 november 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke delicten.
Anders dan de officieren van justitie zal de rechtbank voor de strafoplegging geen aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten met betrekking tot fraude. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten geen direct financieel nadeel hebben gehad voor [bedrijf 11] of andere derden.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een forse taakstraf geboden is. De rechtbank let daarbij in het bijzonder op de volgende omstandigheden. [verdachte] was gedurende geruime tijd actief betrokken bij het netwerk van omkopingen binnen [bedrijf 11] . Niet alleen heeft hij [medeverdachte 1] omgekocht, ook heeft hij zich vervolgens door [medeverdachte 1] laten omkopen. Hij betrok actief een [bedrijf 11] -medewerker bij deze omkopingen, waardoor het netwerk groter werd en de kwetsbaarheid van [bedrijf 11] toenam. [verdachte] heeft een belangrijke rol gespeeld in de criminele organisatie die zich bezig hield met de omkoping, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het feit dat over deze zaak vele publicaties zijn verschenen, waarbij -onterecht- ook verbanden zijn gelegd tussen de nationalisatie van [bedrijf 12] en deze zaak. Mede doordat het strafproces geruime tijd heeft geduurd, hebben de verdachten veel nadeel ondervonden van deze negatieve publiciteit.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de EVR-procedure, waardoor verdachte gedurende meerdere jaren staat geregistreerd in het Extern Verwijzingsregister. Hoewel het gelet op de bewezen verklaarde feiten alleszins logisch is dat deze procedure is gevolgd, heeft de EVR-registratie wel grote gevolgen voor het vinden van een baan door verdachte in de toekomst.
De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat zij minder feiten bewezen verklaart dan door de officieren van justitie gevorderd, een taakstraf van de maximale duur, te weten 240 uur, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 140, 225, 328ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

10.Beslissing

De rechtbank:
VrijspraakVerklaart het onder feit 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
StrafbaarheidHet bewezen verklaarde levert op:
Feit 2: Het doen van een gift of belofte aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan, van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd;
Feit 3: Medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit geschift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Feit 4: Het, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan, aannemen van een gift of belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd;
Feit 5: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 6: Medeplegen van gewoontewitwassen;
Feit 7: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
StrafVeroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 uur.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.C. van Reenen en K.M. Strijbos, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2016.
BIJLAGE I: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat
1.
Primair
(niveau 2):
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010
tot en met 11 januari 2013 te Leusden en/of Utrecht en/of Hilversum en/of
Haren ( Groningen ) en/of Amsterdam en/of Groningen , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [bedrijf 13] (met ingang van 1 januari 2014 genaamd
[bedrijf 14] ) en/of [bedrijf 15] heeft/hebben bewogen tot de afgifte(n) van
een of meer geldbedrag(en), te weten in totaal circa Euro 228.450,- (exclusief
btw) (zie: o.a. AH-042 en/of AH-066), in elk geval van enig geldbedrag(en),
en/of
heeft/hebben bewogen tot het aangaan van een of meer schuld(en), te weten het
sluiten/aangaan van een of meer (aanvullende) overeenkomst(en) van opdracht
met hem, verdachte, en/of zijn bedrijf [bedrijf 10] (zie: D-0313)
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
aan [bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] voorgehouden en/of (in strijd
met de werkelijkheid) de indruk gewekt (enkel) de belangen van [bedrijf 13]
en/of [bedrijf 15] te zullen behartigen
en/of
tegenover [bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] verzwegen en/of verborgen
gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (overeengekomen en/of
gefactureerde) vergoeding(en) voor het verrichten van werkzaamheden ten
behoeve van [bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] door hem, verdachte,
(en/of zijn bedrijf), die door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] was/waren
aangedragen en/of voorgedragen en/of gecontracteerd, een (verborgen of
verzwegen) vergoeding en/of betaling aan [medeverdachte 1] en/of zijn bedrij(f)(ven)
en/of [medeverdachte 2] en/of zijn bedrij(f)(ven) en/of hem, verdachte, en/of
zijn bedrijf was inbegrepen en/of overeengekomen
en/of
tegenover [bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] verzwegen en/of verborgen
gehouden en/of verhuld dat door hem, verdachte, (en/of zijn bedrij(f)(en))
(substantiële) betalingen zouden worden verricht en/of zijn verricht aan en/of
verrekeningen zouden worden verricht en/of zijn verricht met [medeverdachte 1] en/of
zjjn bedrij(f)(ven) en/of [medeverdachte 2] en/of zijn bedrij(f)(ven)
en/of
(daarbij) ter onderbouwing en/of rechtvaardiging van de hoogte van de
(overeengekomen) vergoeding(en) met hem, verdachte, (en/of zijn bedrijf) een
(ondeugdelijk) benchmarkonderzoek (D-0254 en/of D-0255) ingebracht en/of
overgelegd en/of laten inbrengen en/of laten overleggen, (waaruit diende te
blijken dat de hoogte van die vergoeding(en) marktconform is/zijn/was/waren)
en/of
tegenover [bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] verzwegen en/of verborgen
gehouden en/of verhuld dat hem, verdachte, (en/of zijn bedrijf) (feitelijk)
via (een vorm van) detachering via [medeverdachte 1] en/of zijn bedrij(f)(ven) en/of
via [medeverdachte 2] en/of zijn bedrij(f)(ven) werkzaamheden verrichtte(n) voor
[bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] ,
en/of
tegenover [bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] voorgewend dat de
bovengenoemde (overeengekomen) vergoeding(en) nodig was/waren en/of (een)
zakelijke vergoeding(en) was/waren teneinde hem, verdachte (en/of zijn
bedrijf) te kunnen werven en/of behouden ten behoeve van het verrichten van
werkzaamheden en/of diensten ten behoeven van de Restructuring &
Recovery-afdeling van [bedrijf 13]
waardoor [bedrijf 13] en/of [bedrijf 15] (telkens) werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte(n) en/of werd bewogen tot het aangaan van
bovenomschreven schuld(en);
Artikel 326 jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
(niveau 2):
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 oktober 2010
tot en met 11 januari 2013 te Leusden en/of Utrecht en/of Hilversum, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk een of meer grote hoeveelheden geld, te weten in
totaal circa Euro 228.450,- (exclusief btw) (zie: o.a. AH-042 en/of AH-066),
in elk geval enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele
toebehoorde(n) aan [bedrijf 13] (met ingang van 1 januari 2014
genaamd [bedrijf 14] ) en/of [bedrijf 15] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), en welk(e) geldbedrag(en)
verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van de persoonlijke
(dienst)betrekking van [medeverdachte 2] van/als directieadviseur en/of lid van
de directie en/of Chief Restructuring Officer en/of Senior Strategisch
Adviseur en/of consultant, in elk geval als gedetacheerd leidinggevende bij
[bedrijf 13] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich
had(den), (zich) wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend;
Artikel 322/321 jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(niveau 2):
Hij in of omstreeks de periode van 10 november 2010 tot en met 28 februari
2013 te Haren ( Groningen ) en/of Amsterdam en/of Groningen en/of Leusden en/of
Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) aan iemand, te weten [medeverdachte 1]
, die anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking bij
en/of optredend als lasthebber van [bedrijf 13] (met ingang van 1
januari 2014 genaamd [bedrijf 14] ) en/of [bedrijf 15] (in de functie van
interim-manager en/of (daarbij) belast met het aansturen van nationale en
internationale equity participaties van [bedrijf 11] alsmede het behandelen van
andere door de Directie van [bedrijf 11] te bepalen dossiers en/of in de functie van
(tijdelijk) bestuurder en/of commissaris en/of Restructuring Medewerker), naar
aanleiding van hetgeen deze [medeverdachte 1] in dienstbetrekking en/of bij de
uitvoering van diens last heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of
nalaten, (telkens) een belofte, te weten de toezegging/instemming om een vast
gedeelte/bedrag per gewerkt/te declareren uur aan [medeverdachte 1] (en/of zijn
bedrij(f)(ven)) te betalen en/of een of meer gift(en), te weten een of meer
geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 228.450,- (exclusief btw)
(zie: o.a. AH-042 en/of AH-066), in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft
gedaan van dien aard en/of zodanige omstandigheden dat hij, verdachte,
redelijkerwijs moest aannemen dat die P. Gradijk deze belofte en/of gift(en)
in strijd met de goede trouw zou/zal verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of
lastgever;
Artikel 328ter lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
(niveau 2):
Hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2010 tot en met 14 januari 2013
te Groningen , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad
zeventien (17), althans een of meer, factu(u)r(en) van [bedrijf 1]
en/of [medeverdachte 1] gericht aan hem, verdachte, en/of [bedrijf 10] ten bedrage van
in totaal circa Euro 138.900,- (exclusief btw) (te weten: D-0366 en/of D-0367
en/of D-0897 en/of D-0898 en/of D-0899 en/of D-0900 en/of D-0901 en/of
D-0902 en/of D-0903 en/of D-0904 en/of D-0905 en/of D-0906 en/of D-0907 en/of
D-0908 en/of D-0909 en/of D-0910 en/of D-0911),
en/of
elf (11), althans een of meer, factu(u)r(en) van [bedrijf 2] en/of
[medeverdachte 1] gericht aan hem, verdachte, en/of [bedrijf 10] ten bedrage van in
totaal circa Euro 89.550,- (exclusief btw) (te weten: D-0912 en/of D-0913
en/of D-0914 en/of D-0915 en/of D-0916 en/of D-0917 en/of D-0918 en/of D-0919
en/of D-0920 en/of D-0368 en/of D-0369)
zijnde telkens (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die
geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en)
echt en onvervalst, en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens)
hierin
dat op/in die factu(u)r(en) is vermeld dat door [bedrijf 1] en/of
[bedrijf 2] en/of [medeverdachte 1] werkzaamheden en/of diensten (te
weten: "adviesdiensten") zijn verricht ten behoeve van/voor hem, verdachte
en/of [bedrijf 10] , terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten
niet, althans niet in zijn geheel, door [bedrijf 1] en/of
[bedrijf 16] en/of [medeverdachte 1] zijn verricht ten behoeve van/voor hem,
verdachte, en/of [bedrijf 10]
en/of (telkens)
dat op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) is/zijn vermeld dat/die in
werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft/hebben op de in
die factu(u)r(en) vermelde(n) werkzaamheden en/of diensten;
Artikel 225 lid 2 jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4.
(niveau 2):
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juli 2011 tot
en met 28 februari 2013 te Groningen en/of Leusden en/of Utrecht en/of Haren
( Groningen ) en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) anders dan
als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij en/of optredend als
lasthebber van [bedrijf 13] (met ingang van 1 januari 2014 genaamd
[bedrijf 14] ) en/of [bedrijf 15] (in de functie van Restructurer en/of
(daarbij) belast met het op restructuring- en recoverygebied begeleiden van
een aantal nationale of internationale relatiecomplexen en aanverwante
werkzaamheden), naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking
en/of bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel
zal/zou doen of nalaten, (telkens) een belofte, te weten de toezegging van
/instemming door [medeverdachte 1] om een vast gedeelte/bedrag per door [medeverdachte 7]
gewerkt/te declareren uur aan hem, verdachte (en/of zijn bedrijf) te betalen
en/of een of meer gift(en), te weten de betaling van in totaal circa Euro
82.475,- (exclusief btw) (zie: o.a. AH-042 en/of AH-066) door [medeverdachte 1]
en/of zijn bedrij(f)(ven), heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de
goede trouw (telkens) heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
Artikel 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
(niveau 2):
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2012
te Groningen , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
twaalf (12), althans een of meer, factu(u)r(en) van [bedrijf 10] en/of hem,
verdachte, gericht aan [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 1] ten bedrage van
in totaal circa Euro 45.762,50 (exclusief btw) (t weten: D-0373 en/of D-0374
en/of D-0921 en/of D-0922 en/of D-0923 en/of D-0924 en/of D-0925 en/of D-0926
en/of D-0927 en/of D-0928 en/of D-0929 en/of D-0930),
en/of
negen (9), althans een of meer, factu(u)r(en) van [bedrijf 10] en/of hem,
verdachte, gericht aan [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 2] ten bedrage van
in totaal circa Euro 36.712,50 (exclusief btw) (te weten: D-0931 en/of D-0932
en/of D-0933 en/of D-0934 en/of D-0935 en/of D-0936 en/of D-0937 en/of D-0375
en/of D-0376)
zijnde telkens (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten
opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd
met de waarheid -zakelijk weergegeven-
op/in die factu(u)r(en vermeld dat door [bedrijf 10] en/of hem, verdachte,
werkzaamheden en/of diensten (te weten: "advies") zijn verricht ten behoeve
van/voor [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ,
terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet
in zijn geheel, door [bedrijf 10] en/of hem, verdachte, zijn verricht ten behoeve
van/voor [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
en/of (telkens)
op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) vermeld dat/die in
werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft/hebben op de in
die factu(u)r(en) vermelde(n) werkzaamheden en/of diensten,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Artikel 225 lid 1 jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
(niveau 2):
Hij in of omstreeks de periode van 10 november 2010 tot en met heden te Haren
( Groningen ) en/of Amsterdam en/of Groningen en/of Leusden en/of Utrecht, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of een meer
geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 310.925,- (exclusief btw)
(zie: o.a. AH-042 en/of AH-066), bestaande uit
circa Euro 138.900,- (exclusief btw) (betaald op basis van de factu(u)r(en)
D-0366 en/of D-0367 en/of D-0897 en/of D-0898 en/of D-0899 en/of D-0900 en/of
D-0901 en/of D-0902 en/of D-0903 en/of D-0904 en/of D-0905 en/of D-0906 en/of
D-0907 en/of D-0908 en/of D-0909 en/of D-0910 en/of D-0911)
en/of
circa Euro 89.550,- (exclusief btw) (betaald op basis van de factu(u)r(en) te
weten: D-0912 en/of D-0913 en/of D-0914 en/of D-0915 en/of D-0916 en/of D-0917
en/of D-0918 en/of D-0919 en/of D-0920 en/of D-0368 en/of D-0369)
en/of
circa Euro 45.762,50 (exclusief btw) (ontvangen op basis van de factu(u)r(en)
D-0373 en/of D-0374 en/of D-0921 en/of D-0922 en/of D-0923 en/of D-0924 en/of
D-0925 en/of D-0926 en/of D-0927 en/of D-0928 en/of D-0929 en/of D-0930)
en/of
circa Euro 36.712,50 (exclusief btw) (ontvangen op basis van de factu(u)r(en)
D-0931 en/of D-0932 en/of D-0933 en/of D-0934 en/of D-0935 en/of D-0936 en/of
D-0937 en/of D-0375 en/of D-0376),
in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen/verhuld en/of heeft/hebben
verborgen/verhuld wie de rechthebbende(n) op/het/de
voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren en/of wie het voorhanden heeft/hebben
gehad
en/of dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of
heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben omgezet en/of heeft/hebben
overgedragen en/of van dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik
heeft/hebben gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en) dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), daarvan een gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
Artikel 420bis/ter jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
7.
(niveau 2):
Hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 4 maart 2013 te
Leusden en/of Sint-Michielsgestel en/of Hilversum en/of Utrecht en/of Haren
( Groningen ) en/of Amsterdam en/of Groningen en/of Enschede, in elk geval in
Nederland en/of te Willemstad, in elk geval op Curaçao , en/of te Praag, in elk
geval in Tsjechië, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten
een organisatieverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen,
bestaande uit o.a. hem, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] en/of [bedrijf 8]
(" [bedrijf 8] ") en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
BV en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 17] en/of [bedrijf 18]
en/of [bedrijf 10] en/of [bedrijf 19] en/of [bedrijf 5]
( [bedrijf 5] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 6] s.r.o.,
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van misdrijven, namelijk
onder meer
-oplichting van [bedrijf 13] (met ingang van 1 januari 2014 genaamd
[bedrijf 14] ) en/of [bedrijf 15] (artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
-verduistering in dienst betrekking bij [bedrijf 13] (met ingang
van 1 januari 2014 genaamd [bedrijf 14] ) en/of [bedrijf 15] (artikel 321/322
Wetboek van Strafrecht)
-actieve en/of passieve niet-ambtelijke omkoping (artikel 328ter Wetboek van
Strafrecht)
-(gewoonte)witwassen (artikel 420bis/ter Wetboek van Strafrecht)
-valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht);
Artikel 140 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
BIJLAGE II: bewijsmiddelenoverzicht facturen
Nummer
Afkomstig van
Gericht aan
Omschrijving
Factuurdatum
Bedrag (excl. BTW)
Betaaldatum
D-0366
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
5 oktober 2010
€ 6.750,00
10 november 2010
D-0367
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
20 oktober 2010
€ 9.150,00
10 november 2010
D-0897
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 november 2010
€ 9.000,00
29 november 2010
D-0898
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 december 2010
€ 9.600,00
30 december 2010
D-0899
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
19 januari 2011
€ 9.250,00
2 februari 2011
D-0900
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
15 februari 2011
€ 8.675,00
17 februari 2011
D-0901
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 maart 2011
€ 8.750,00
16 maart 2011
D-0902
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
14 april 2011
€ 8.675,00
26 april 2011
D-0903
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 juni 2011
€ 6.750,00
7 juli 2011
D-0904
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 juni 2011
€ 7.050,00
7 juli 2011
D-0905
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
19 juli 2011
€ 6.550,00
20 juli 2011
D-0906
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
19 augustus 2011
€ 9.300,00
16 september 2011
D-0907
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
12 september 2011
€ 4.150,00
16 september 2011
D-0908
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 oktober 2011
€ 8.500,00
1 november 2011
D-0909
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 november 2011
€ 9.175,00
17 november 2011
D-0910
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
15 december 2011
€ 8.225,00
16 december 2011
D-0911
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
12 januari 2012
€ 9.350,00
8 maart 2012
Totaal:€ 138.900,00
D-0912
[bedrijf 1] / Trade B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 februari 2012
€ 6.475,00
22 februari 2012
D-0913
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
15 maart 2012
€ 7.725,00
2 april 2012
D-0914
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
28 april 2012
€ 8.625,00
15 mei 2012
D-0915
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
16 mei 2012
€ 7.625,00
17 mei 2012
D-0916
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
15 juni 2012
€ 7.275,00
18 juni 2012
D-0917
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
15 juli 2012
€ 8.400,00
16 juli 2012
D-0918
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
24 augustus 2012
€ 10.000,00
1 oktober 2012
D-0919
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
14 september 2012
€ 6.750,00
28 september 2012
D-0920
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
14 oktober 2012
€ 9.350,00
15 oktober 2012
D-0368
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
17 december 2012
€ 9.075,00
7 januari 2013
D-0369
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 10] B.V.
Adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 10] B.V.
31 december 2012
€ 8.250,00
14 januari 2013 [44]
Totaal:€ 89.550,00
D-0373
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
1 januari 2011
€ 2.087,50
24 juli 2011
D-0374
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
3 februari 2011
€ 3.700,00
24 juli 2011
D-0921
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
1 maart 2011
€ 3.512,50
24 juli 2011
D-0922
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
1 april 2011
€ 2.887,50
24 juli 2011
D-0923
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
2 mei 2011
€ 3.600,00
24 juli 2011
D-0924
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
1 juni 2011
€ 4.575,00
24 juli 2011
D-0925
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
4 juli 2011
€ 4.350,00
24 juli 2011
D-0926
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
16 augustus 2011
€ 3.512,50
29 december 2011
D-0927
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
16 september 2011
€ 5.262,50
29 december 2011
D-0928
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
10 december 2011
€ 3.875,00
27 december 2011
D-0929
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
10 december 2011
€ 4.612,50
27 december 2011
D-0930
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
15 december 2011
€ 3.787,50
27 december 2011
Totaal:€ 45.762,50
D-0931
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
8 maart 2012
€ 4.500,00
16 maart 2012
D-0932
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 1] B.V.
Advies
8 maart 2011
€ 3.225,00
16 maart 2012
D-0933
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 2] B.V.
Advies
30 maart 2012
€ 3.762,50
10 april 2012
D-0934
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 2] B.V.
Advies
16 mei 2012
€ 4.000,00
17 mei 2012
D-0935
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 2] B.V.
Advies
6 mei 2012
€ 3.987,50
10 mei 2012
D-0936
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 2] B.V.
Advies
18 juni 2012
€ 4.500,00
25 juni 2012
D-0937
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 2] B.V.
Advies
30 september 2012
€ 3.737,50
16 oktober 2012
D-0375
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 2] B.V.
Advies
30 september 2012
€ 4.500,00
16 oktober 2012
D-0376
[bedrijf 10] B.V.
[bedrijf 2] B.V.
Advies
30 september 2012
€ 4.500,00
16 oktober 2012 [45]
Totaal:€ 36.712,50
BIJLAGE III: de bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
Niveau 2
2.
in de periode van 10 november 2010 tot en met 28 februari 2013 in Nederland, telkens aan iemand, te weten [medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber van [bedrijf 13] (in de functie van interim-manager en daarbij belast met het aansturen van nationale en internationale equity participaties van [bedrijf 11] alsmede het behandelen van andere door de Directie van [bedrijf 11] te bepalen dossiers en/of in de functie van (tijdelijk) bestuurder en/of commissaris en Restructuring Medewerker), naar aanleiding van hetgeen deze [medeverdachte 1] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan, telkens een belofte, te weten de toezegging/instemming om een vast gedeelte/bedrag per gewerkt/te declareren uur aan [medeverdachte 1] en/of zijn bedrij(f)(ven) te betalen en giften, te weten geldbedragen tot een totaalbedrag van Euro 228.450,- (exclusief btw), heeft gedaan van dien aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [medeverdachte 1] deze belofte en giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn lastgever;
3.
in de periode van 5 oktober 2010 tot en met 14 januari 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk voorhanden heeft gehad
zeventien (17) facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 10] ten bedrage van in totaal Euro 138.900,- (exclusief btw) (te weten: D-0366 en D-0367 en D-0897 en D-0898 en D-0899 en D-0900 en D-0901 en D-0902 en D-0903 en D-0904 en D-0905 en D-0906 en D-0907 en D-0908 en D-0909 en D-0910 en D-0911),
en
elf (11) facturen van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf 10] ten bedrage van in totaal Euro 89.550,- (exclusief btw) (te weten: D-0912 en D-0913 en D-0914 en D-0915 en D-0916 en D-0917 en D-0918 en D-0919 en D-0920 en D-0368 en D-0369)
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat dat geschrift bestemd was tot gebruik als ware dat geschrift echt en onvervalst, en bestaande die valsheid telkens hierin
dat op die factuur is vermeld dat door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [medeverdachte 1] werkzaamheden en/of diensten (te weten: "adviesdiensten") zijn verricht ten behoeve van/voor hem, verdachte en/of [bedrijf 10] , terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [medeverdachte 1] zijn verricht ten behoeve van/voor hem, verdachte, en/of [bedrijf 10]
en
dat op die factuur een factuurbedrag is vermeld dat in werkelijkheid geen betrekking heeft op de in
die factuur vermelde werkzaamheden en/of diensten;
4.
in de periode van 24 juli 2011 tot en met 28 februari 2013 in Nederland, telkens anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber van [bedrijf 13] (belast met het op restructuring- en recoverygebied begeleiden van een aantal nationale of internationale relatiecomplexen en aanverwante
werkzaamheden), naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan, telkens een belofte, te weten de toezegging van/instemming door [medeverdachte 1] om een vast gedeelte/bedrag per door [medeverdachte 7] gewerkt/te declareren uur aan hem, verdachte te betalen en giften, te weten de betaling van in totaal Euro 82.475,- (exclusief btw) door [medeverdachte 1] en/of zijn bedrijven, heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw telkens heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
5.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
twaalf (12) facturen van [bedrijf 10] gericht aan [bedrijf 1] BV ten bedrage van in totaal Euro 45.762,50 (exclusief btw) (te weten: D-0373 en D-0374 en D-0921 en D-0922 en D-0923 en D-0924 en D-0925 en D-0926 en D-0927 en D-0928 en D-0929 en D-0930),
en
negen (9) facturen van [bedrijf 10] gericht aan [bedrijf 1] (Trade) BV ten bedrage van in totaal Euro 36.712,50 (exclusief btw) (te weten: D-0931 en D-0932 en D-0933 en D-0934 en D-0935 en D-0936 en D-0937 en D-0375 en D-0376)
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
op die facturen vermeld dat door [bedrijf 10] en/of hem, verdachte, werkzaamheden en/of diensten (te weten: "advies") zijn verricht ten behoeve van/voor [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet door [bedrijf 10] en/of hem, verdachte, zijn verricht ten behoeve van/voor [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
en telkens
op die facturen factuurbedragen vermeld die in werkelijkheid geen betrekking hebben op de in die facturen vermelde werkzaamheden en/of diensten,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
6.
in of omstreeks de periode van 10 november 2010 tot en met 2 september 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaalbedrag Euro 82.475,- (exclusief btw), bestaande uit
Euro 45.762,50 (exclusief btw) (ontvangen op basis van de facturen D-0373 en D-0374 en D-0921 en D-0922 en D-0923 en D-0924 en D-0925 en D-0926 en D-0927 en D-0928 en D-0929 en D-0930)
en
Euro 36.712,50 (exclusief btw) (ontvangen op basis van de facturen D-0931 en D-0932 en D-0933 en D-0934 en D-0935 en D-0936 en D-0937 en D-0375 en D-0376),
de werkelijke aard heeft verhuld en die geldbedragen voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of heeft overgedragen en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, telkens wisten dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
7.
in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 4 maart 2013 in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatieverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] en [bedrijf 8] en [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en [bedrijf 10] en Biertechnisch Servicebedrijf ( [bedrijf 5] en [bedrijf 4] en [bedrijf 6] s.r.o., welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- actieve en passieve niet-ambtelijke omkoping
- gewoontewitwassen
- valsheid in geschrift.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende FIOD dossier, nummer 51693, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (onderzoek Mount Nepal, inhoudende 28 ordners). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. AH staat voor ambtshandeling, ZPV staat voor zaaksproces-verbaal, V staat voor proces-verbaal van verhoor verdachte en G staat voor proces-verbaal verhoor getuige. Waar wordt verwezen naar D betreft het andere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering.
2.AH-020, pagina 2
3.D-1330
4.D-1330
5.V04-05, pagina 10
6.V04-05, pagina 11
7.D-0275, pagina 1 en 2
8.V04-05, pagina 3
9.V01-10, pagina 3
10.V01-10, pagina 4
11.D-0258, pagina 3
12.V15-01, pagina 3
13.D-0230
14.AH-042, pagina 2
15.V04-07, pagina 9
16.V04-07, pagina 10
17.De verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 22 maart 2016.
18.V04-05, pagina 6
19.V04-07, pagina 10
20.V04-05, pagina 7
21.V04-06, pagina 8
22.V11-01, pagina 3
23.V12-03, pagina 2
24.V15-01, pagina 2
25.Salvadanaio: D-0167 en Consus: D-0152
26.V10-01, pagina 2
27.V10-04, pagina 2
28.D-0762, pagina 1
29.AH-066, pagina 9
30.D-0313
31.V10-01, pagina 3
32.V10-01, pagina 4
33.V10-01, pagina 5
34.V04-06, pagina 13
35.Bijlage II: bewijsmiddelenoverzicht facturen
36.AH-042, pagina 13
37.V10-01, pagina 8
38.V10-01, pagina 9
39.V10-01, pagina 8
40.V10-04, pagina 4
41.De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 22 maart 2016.
42.Bijlage II: bewijsmiddelenoverzicht facturen
43.V10-04, pagina 5
44.AH-042, pagina 12
45.AH-042, pagina 13