Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het primaire besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Eventuele gebreken aan het bestreden besluit leiden niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. Verder geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet bindt.
2. De Faunabeheereenheid heeft op 14 maart 2016 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een ontheffing op grond van artikel 68 van de Ffw voor het vangen en doden van een aantal ganzensoorten, waaronder de grauwe gans en de verwilderde boerengans, met behulp van CO2 in de periode van 1 mei 2016 tot en met 1 augustus 2016 van een uur voor zonsopkomst tot een uur na zonsondergang. Het verzoek ziet op een gedeelte van de provincie Utrecht dat is gelegen binnen een zone van 20 km rondom Schiphol. De Faunabeheereenheid heeft de aanvraag ingediend naar aanleiding van een verzoek van de Minister van I en M, als middel om de doelstelling ‘vergroting van de luchtveiligheid’ te bereiken. Op 11 april 2016 heeft het Faunafonds een positief advies uitgebracht over de ontheffing. Vervolgens is verweerder overgegaan tot de besluitvorming zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’. De ontheffing is geweigerd voor de brandgans, de Canadese gans, de kolgans en de Nijlgans.
Toetsingskader3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, eerste volzin, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010 L 20; hierna: de Vogelrichtlijn) heeft deze richtlijn betrekking op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is. Zij betreft de bescherming, het beheer en de regulering van deze soorten en stelt regels voor de exploitatie daarvan.
4. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Vogelrichtlijn nemen de lidstaten onverminderd de artikelen 7 en 9 de nodige maatregelen voor de invoering van een algemene regeling voor de bescherming van alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten; deze maatregelen omvatten een verbod om, ongeacht de gebruikte methode, opzettelijk de bedoelde vogels te doden of te vangen.
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, tweede streepje van de Vogelrichtlijn mogen de lidstaten, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, afwijken van de artikelen 5, 6, 7 en 8.
Volgens het tweede lid moet in de in het eerste lid bedoelde afwijkende bepalingen worden vermeld:
a) voor welke soorten mag worden afgeweken;
b) welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan;
c) onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen;
d) welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen;
e) (…).
6. Ingevolge artikel 1, van de Ffw wordt onder beschermde inheemse diersoort verstaan: diersoort als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of aangewezen krachtens artikel 4, tweede of derde lid.
Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Ffw worden alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten als beschermde inheemse diersoort aangemerkt.
De grauwe gans staat in de Bekendmaking lijsten beschermde Inheemse diersoorten 2013 vermeld als vogelsoort als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Ffw.
De verwilderde boerengans valt hier niet onder.
7. Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
8. Op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15 en 75, vijfde lid, in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer.
In het vierde lid van artikel 68 is bepaald dat de ontheffing slechts wordt verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. Op 2 september 2014 heeft verweerder het Faunabeheerplan Utrecht 2014-2019 goedgekeurd.
9. Ingevolge artikel 72, eerste lid, van de Ffw worden bij algemene maatregel van bestuur, voor zover noodzakelijk in afwijking van artikel 15, de middelen aangewezen waarmee, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70, dieren mogen worden gevangen of gedood.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel is het verboden dieren te vangen of te doden met andere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde middelen of in strijd met de toestemming, bedoeld in het vierde lid of de regels die op grond van het derde lid worden gesteld.
10. De in artikel 72, eerste lid, van de Ffw bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Bbsd).
11. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de aanvraag mede naar aanleiding van het verzoek van het ministerie van I en M is ingediend, in verband met vang- en dodingacties van ganzen rondom luchthaven Schiphol, zoals aangegeven in het “Ganzenbeheerplan omgeving Schiphol”. In 2012 is het Convenant “reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol” afgesloten, waarin maatregelen worden voorgesteld om dit risico te reduceren . In 2012 en 2013 heeft het ministerie van I en M opdracht gegeven voor vangacties in het belang van de luchtverkeersveiligheid, als onderdeel van de integrale aanpak zoals vastgelegd in het convenant. De vangacties hebben het meeste effect als deze een aantal jaren achtereen worden uitgevoerd. In het vervolg daarop heeft het ministerie ook voor 2016 in drie provincies deze opdracht gegeven. Verweerder heeft gelet hierop en gelet op het grote risico op en de hoeveelheid daadwerkelijke botsingen en bijna botsingen van ganzen en vliegtuigen, waarbij sprake is van een reële bedreiging van de veiligheid van het vliegverkeer, de ontheffing voor de grauwe gans en de verwilderde boerengans verleend.
In bijlage 1 bij de ontheffing zijn de voorschriften en beperkingen aan deze ontheffing opgenomen. Het gaat dan om het vangen met behulp van vangkooien en het doden door middel van CO2-gas. De ontheffing geldt van 4 mei 2016 tot en met 1 augustus 2016 van zonsopkomst tot zonsondergang en voor het gebied aangegeven in bijlage 2 bij de ontheffing.