ECLI:NL:RBZWB:2015:8061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
AWB 15_4557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffingen voor het vangen en doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen in het kader van de Flora- en faunawet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland (GS) over ontheffingen voor het vangen en doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen. De eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van GS van 23 juni 2015, waarin ontheffingen werden verleend voor het gebruik van fuiken en vangkooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vangen en doden van deze beschermde diersoorten met de genoemde middelen niet is toegestaan, omdat GS ten onrechte ontheffingen hebben verleend. De rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de Flora- en faunawet, met name dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat voor het voorkomen van schade aan gewassen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten van GS, waarbij de aanvragen voor het vangen en doden van de ganzen worden afgewezen. Tevens wordt GS veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/4557 WET

uitspraak van 4 december 2015 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Stichting [naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

gedeputeerde staten van de provincie Zeeland (GS), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij]), te [plaatsnaam] .

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juni 2015 (bestreden besluit) van GS inzake het verlenen van een tweetal ontheffingen voor het vangen en doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 23 oktober 2015. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer BRE 15/4630 WET. Namens eiseres zijn verschenen [naam persoon] (voorzitter) en [naam persoon] (secretaris). GS hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] . De [naam derde partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 december 2014 hebben GS het “Faunabeheerplan Zeeland 2015 t/m 2019: ganzen” (Faunabeheerplan) vastgesteld. Dit faunabeheerplan geldt vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019.
Bij besluit van 16 december 2014 (primair besluit I) hebben GS de door de [naam derde partij] aangevraagde ontheffing verleend voor het vangen met fuiken/vangkooien en het doden van grauwe ganzen in de periode van 15 mei tot 1 juli daaropvolgend op de gronden gelegen binnen het werkgebied van de [naam derde partij] . De ontheffing is verleend voor de periode 15 mei 2015 tot 1 juli 2019 ter voorkoming van belangrijke schade aan landbouwgewassen. Het Faunabeheerplan ligt ten grondslag aan de verleende ontheffing.
Eveneens bij besluit van 16 december 2014 (primair besluit II) hebben GS de door de [naam derde partij] aangevraagde ontheffing verleend voor het vangen met fuiken/ vangkooien en het doden van Canadese ganzen in de periode van 15 mei tot 15 juli daaropvolgend op de gronden gelegen binnen het werkgebied van de [naam derde partij] . De ontheffing is verleend voor de periode 15 mei 2015 tot 15 juli 2019 ter voorkoming van belangrijke schade aan landbouwgewassen. Het Faunabeheerplan ligt ten grondslag aan de verleende ontheffing.
Eiseres heeft tegen primair besluit I en primaire besluit II bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert, samengevat, aan dat GS ten onrechte de ontheffingen hebben verleend, nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw. Evenmin wordt voldaan aan de richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn). Eiseres stelt dat GS niet aannemelijk hebben gemaakt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat ter voorkoming of beperking van de schade. Niet is aangetoond dat het vangen en doden van ganzen in de ruiperiode bijdraagt aan een afname van de aantallen ganzen en effectief is om de omvang van de landschouwschade te beperken. Volgens eiseres heeft het doden van ganzen de afgelopen jaren niet geleid tot een verlaging van de aantallen; de ganzen zijn immers alleen maar toegenomen. Eiseres verwijst in dit kader naar het rapport “Beheer van zomerganzen in de provincie Utrecht” en de evaluatie van de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen inzake de ganzen rondom Schiphol. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat het vangen en doden van ganzen met vangkooien niet is toegestaan, nu dit expliciet is uitgesloten in artikel 5, derde lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Besluit). Verder moet volgens eiseres het vangen van ganzen met fuiken/vangkooien worden aangemerkt als het vangen met vangkralen. Het vangen met vangkralen is echter niet toegestaan, nu dit middel niet is aangewezen in het Besluit.
3. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw – voor zover hier van belang – worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature op het Europees grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels.
Op grond van artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Op grond van artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw – voor zover hier van belang – bepaalt dat wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, gedeputeerde staten ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, en 72, vijfde lid: ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Ffw – voor zover hier van belang – worden bij algemene maatregel van bestuur de middelen aangewezen waarmee, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70, dieren mogen worden gevangen of gedood.
Het vijfde lid van dit artikel bepaalt – kort gezegd – dat het verboden is dieren te vangen of te doden met andere dan in de in het eerste lid bedoelde middelen.
De in artikel 68, eerste lid, en artikel 72, eerste lid, van de Ffw bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Besluit zijn als middelen als bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de wet waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood aangewezen:
geweren;
honden, niet zijnde lange honden;
jachtvogels;
fretten;
kastvallen;
vangkooien;
klemmen, niet zijnde pootklemmen;
buidels;
lokvogels, mits niet blind of verminkt;
kunstmatige lichtbronnen;
middelen die krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten of vrijgesteld, en
rodenators.
Het derde lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de middelen, genoemd in het eerste lid, onderdelen e, f en j, niet mogen worden gebruikt voor het doden of vangen van vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Ffw.
4 Vast staat dat grauwe ganzen en Canadese ganzen beschermde inheemse diersoorten zijn als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Ffw.
Dit betekent dat op grond van de artikelen 9 en 10 van de Ffw het onder meer is verboden deze ganzen te vangen, te doden en opzettelijk te verontrusten. Eveneens is het op grond van artikel 72, vijfde lid, van de Ffw verboden deze ganzen te vangen of te doden met andere dan in het Besluit bedoelde middelen.
De door GS verleende ontheffingen zien op het vangen met fuiken/vangkooien en het doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen en hebben betrekking op de in de artikelen 9, 10 en 72, vijfde lid, van de Ffw neergelegde verboden. De grondslag voor de verleende ontheffingen is gelegen in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw.
5. Voor het verlenen van deze ontheffingen moet in ieder geval worden voldaan aan de volgende voorwaarden: er wordt geen afbreuk gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, er moet sprake zijn van (een concrete dreiging van) belangrijke schade aan gewassen en er bestaat geen andere bevredigende oplossing.
Niet in geschil is dat met het verlenen van de ontheffingen geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van grauwe ganzen en Canadese ganzen en sprake is van (een concrete dreiging van) belangrijke schade aan gewassen.
6. Eiseres betwist daarentegen wel de conclusie van GS dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan.
De rechtbank constateert dat in het Faunabeheerplan is onderbouwd dat de afgelopen jaren het aantal ganzen in Zeeland, alsook de schade aan landbouwgewassen die aan deze vogels kan worden toegerekend, is toegenomen. Dit betekent dat er een direct verband bestaat tussen het aantal ganzen en de omvang van de schade en dat zonder ingrepen in de populatieomvang het aantal ganzen en het schadebedrag zullen toenemen . Eveneens is in het Faunabeheerplan uiteengezet dat er geen andere oplossingen voorhanden zijn om de schade terug te brengen, behoudens ingrepen in de populatieomvang.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, waaronder een verwijzing naar het rapport inzake het beheer van ganzen in de provincie Utrecht, geen aanleiding om aan deze conclusies uit het Faunabeheerplan te twijfelen.
Gelet hierop hebben GS zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen er geen andere bevredigende oplossingen bestaan dan ingrepen in de populatieomvang van grauwe ganzen en Canadese ganzen.
7. Voor zover eiseres stelt dat de verleende ontheffingen ten onrechte zijn verleend voor het vangen en doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen met de middelen fuiken en vangkooien overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 68, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, van de Ffw kan ontheffing worden verleend van het in artikel 72, vijfde lid, van de Ffw neergelegde verbod om dieren te vangen en te doden met andere dan in het Besluit genoemde middelen.
8. Voor wat betreft het toepassingsbereik van deze ontheffingsmogelijkheid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in zijn uitspraak van 4 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0107) overwogen dat uit artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn volgt dat in een wettelijk voorschrift moet zijn bepaald met welke middelen vogels mogen worden gedood in afwijking van het algemeen verbod op het opzettelijk doden van vogels in artikel 5 van de Vogelrichtlijn.
9. De rechtbank constateert dat in artikel 5, eerste lid, van het Besluit fuiken niet zijn genoemd als middelen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood. Ook overigens is niet gebleken van een wettelijk voorschrift waarin dit mogelijk is gemaakt. Fuiken mogen dan ook niet worden gebruikt voor het doden en vangen van grauwe ganzen en Canadese ganzen.
Voor zover fuiken door de [naam derde partij] en GS zijn bedoeld als vangkooien, mogen deze evenmin worden gebruikt voor het doden en vangen van grauwe ganzen en Canadese ganzen. Artikel 5, derde lid, van het Besluit bepaalt immers expliciet dat een vangkooi niet mag worden gebruikt voor het doden of vangen van vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Ffw.
In tegenstelling tot GS ziet de rechtbank in de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2011 (ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2285) geen aanleiding voor het oordeel dat fuiken en vangkooien wel wettelijk toegestane middelen zijn.
10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het vangen en doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen met de middelen fuiken en vangkooien niet is toegestaan. GS hebben dan ook ten onrechte voor het gebruik van deze middelen ontheffingen verleend. De rechtbank zal daarom het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
11. De vernietiging van het bestreden besluit heeft tot gevolg dat opnieuw op de aanvraag zal moeten worden beslist. Nu uit het Faunabeheerplan blijkt dat de aanvragen zien op (1) het vangen met fuiken en doden van grauwe ganzen en (2) het vangen met een “ganzen-fuik” en het doden van Canadese ganzen, moet worden geconcludeerd dat deze aanvragen zullen moeten worden afgewezen. De rechtbank zal daarom – op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht – zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten I en II te herroepen en de aanvragen van de [naam derde partij] voor het vangen met fuiken en het doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen af te wijzen.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
13. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door haar vertegenwoordigers gemaakte reiskosten. De rechtbank zal GS veroordelen in deze reiskosten tot een bedrag van € 99,80 (op basis van openbaar vervoer tweede klasse).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I en II en bepaalt dat de aanvragen van de [naam derde partij] voor het vangen met fuiken en het doden van grauwe ganzen en Canadese ganzen worden afgewezen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt GS op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt GS in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 99,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzitter, en mr. C.A.F. van Ginneken en mr. M. Breeman, leden, in aanwezigheid van mr. B.M.A. Laheij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.