ECLI:NL:RBGEL:2015:4141

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7964
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening ontheffingen voor het vangen en doden van ganzen op basis van het Faunabeheerplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de verlening van ontheffingen op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) voor het vangen en doden van ganzen, specifiek de grauwe gans, brandgans en kolgans. De zaak is aangespannen door Stichting De Faunabescherming Gelderland en Vogelwerkgroep Zutphen en omstreken tegen het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffingen zijn verleend voor het vangen en doden van deze ganzen in het belang van de volksgezondheid en ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen en wateren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verleende ontheffingen in strijd zijn met de wet, omdat het gebruik van bepaalde middelen, zoals vangkralen en cervicale dislocatie, niet is toegestaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft deze ontheffingen, maar de rechtsgevolgen van het gebruik van CO2 zijn in stand gelaten, omdat dit middel per 1 juni 2015 is toegestaan. De rechtbank heeft de beroepen van de eiseressen gedeeltelijk gegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/7964 en 14/8705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming Gelderland, te Amstelveen, eiseres 1,

Vogelwerkgroep Zutphen en omstreken, te Zutphen eiseres 2,
gezamenlijk: eiseressen,
en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderlandte Arnhem, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Faunabeheereenheid Gelderland, te Deventer.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2014 (nummer 2014-006997, hierna: het bestreden besluit) - voor zover hier van belang - heeft verweerder, daarmee beslissend op aanvraag van de Stichting Faunabeheereenheid Gelderland (hierna: Faunabeheereenheid) goedkeuring verleend aan het Faunabeheerplan Ganzen “
Grauwe gans, kolgans en brandgans in Gelderland 2014 - 2019” van 28 april 2014 (hierna: Faunabeheerplan) en op basis van dat Faunabeheerplan voor een periode van vijf jaar ingaande 1 november 2014 aan de Faunabeheereenheid ontheffingen als bedoeld in artikel 68 van de Flora- en faunawet (Ffw) verleend, die zien op de grauwe gans, brandgans en kolgans, in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid (artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Ffw), ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen en wateren (artikel 68, eerste lid, onderdeel c, van de Ffw) en ter voorkoming van schade aan flora en fauna (artikel 68, eerste lid, onderdeel d, van de Ffw).
Aan de ontheffingen zijn voorschriften verbonden, als vermeld in de bijlage bij het bestreden besluit. Het betreft ontheffingen:
- van het verbod grauwe gans, brandgans en kolgans te vangen, te doden, te verwonden, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9 van de Ffw);
- van het verbod grauwe gans, brandgans en kolgans opzettelijk te verontrusten
(artikel 10 van de Ffw);
- van het verbod voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van grauwe gans,
brandgans en kolgans te beschadigen of te vernielen, weg te nemen, uit te halen of te
verstoren (artikel 11 van de Ffw);
- van het verbod om dieren te doden met geweer op gronden die niet voldoen aan de eisen betreffende afmetingen gesteld in artikel 49 van de Ffw (artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Ffw);
- van het verbod middelen te gebruiken voor het vangen en doden van de grauwe gans
in strijd met het bepaalde in artikel 72, vijfde lid, van de Ffw en artikel 5 van het
Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: Bbsd), voor zover het betreft
vangconstructies (vangkraal) en cervicale dislocatie of CO2;
- van het verbod tot gebruik van het geweer vanaf een halfuur voor zonsopkomst en tot een half uur na zonsondergang alsmede daaraan voorafgaand, dan wel daaropvolgend vervoer van het geweer in het veld.
Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseressen hebben naar aanleiding van de aanvraag van de Faunabeheereenheid zienswijzen ingediend.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft verweerder op aanvraag van de Faunabeheereenheid onder meer besloten om, naast enige tekstuele aanpassingen, wijzigingen aan te brengen in de aan de ontheffingen verbonden voorschriften. Dat betreft de te gebruiken middelen ten aanzien van winter- en zomerganzen en het toevoegen van de werkgebieden van de wildbeheereenheden Nijkerk e.o., Noord West Veluwerand en Vijfheerenlanden ten aanzien van de standregulatie van grauwe ganzen.
Het besluit van 31 maart 2015 is een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, waartegen het beroep van eiseressen mede wordt geacht te zijn gericht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015. Namens eiseres 1 is
[naam 1] (secretaris) verschenen. Namens eiseres 2 zijn verschenen [naam 2] en
[naam 3] (bestuursleden).
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.R.G. van Thiel en T.A.M. Dikker, beiden werkzaam bij de provincie Gelderland.
De Faunabeheereenheid heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4] (secretaris) en [naam 5] (deskundige).

Overwegingen

1. De grauwe gans, brandgans en kolgans zijn blijkens bijlage 2 bij het Bbsd aangewezen als beschermde inheemse diersoorten. Gelet op artikel 1, eerste lid, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (de Vogelrichtlijn) is op deze soorten ook de Vogelrichtlijn van toepassing.
De beroepsgronden van eiseressen hebben betrekking op een aantal aspecten, te weten:
a. schadebestrijding;
b. standregulatie grauwe ganzen;
c. de te gebruiken middelen en de tijdstippen waarop zij worden gebruikt;
d. de ganzentellingen die aan het Faunabeheerplan ten grondslag liggen.
In het hierna volgende zal de rechtbank deze aspecten bespreken.
Schadebestrijding
2. Eiseressen hebben aangevoerd dat de ontheffingen erg ver gaan. Ze maken het mogelijk dat in een groot aantal werkgebieden ganzen gedurende het hele jaar mogen worden gedood, terwijl de relatie met de aan te richten landbouwschade onvoldoende is aangetoond in het Faunabeheerplan. Zo ontbreken concrete gegevens per gewas en locatie waaruit blijkt dat belangrijke schade dreigt. De ontheffingen berusten dan ook niet op een nauwkeurige en treffende motivering. Daar komt bij dat de door kolganzen en brandganzen in de zomer- en winterperiode aangerichte schade relatief gering blijkt te zijn en dat die schade vrijwel geheel betrekking heeft op blijvend grasland, dat ten onrechte door verweerder is aangemerkt als kwetsbaar gewas.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de dreiging van belangrijke schade in het Faunabeheerplan is aangetoond. Vermeld is de getaxeerde en uitgekeerde schade per diersoort, per gewas en per wildbeheereenheid over de afgelopen jaren. Schadebestrijding wordt alleen in die wildbeheereenheden toegestaan, waarin zich in het verleden een schadegeval van meer dan € 250 heeft voorgedaan.
Het Faunabeheerplan bevat een inventarisatie van de getaxeerde schade die in het verleden is toegebracht aan flora en fauna, gewassen en de volksgezondheid door zomer- en winterganzen (grauwe gans, brandgans en kolgans) in Gelderland. Per wildbeheereenheid is aangegeven waar belangrijke schade is opgetreden. Alleen in de gebieden waar in het verleden belangrijke schade is opgetreden wordt schadebestrijding door verlening van ontheffingen mogelijk gemaakt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7785, is
aan het in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw gestelde vereiste van belangrijke schade voldaan, indien is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Bij de invulling van het begrip 'belangrijke schade' en bij het bepalen of sprake is van een concrete dreiging daarvan, komt het bestuursorgaan een zekere beoordelingsruimte toe.
De rechtbank is van oordeel dat, in aanmerking genomen deze jurisprudentie, in het Faunabeheerplan voldoende is onderbouwd dat sprake is van dreiging van belangrijke schade in de gebieden van de wildbeheereenheden waarvoor de ontheffingen zijn verleend.
Uit hetgeen eiseressen hebben aangevoerd volgt dat zij van mening zijn dat de ontheffingen te ruim zijn omdat ontheffing wordt verleend voor het gehele werkgebied van een wildbeheereenheid, ook indien slechts in een klein deel van het werkgebied, of niet in het hele werkgebied, sprake is geweest van schade.
Ingevolge de voorschriften bij de ontheffingen - zie ten aanzien van zomerganzen voorschrift J 2 en ten aanzien van winterganzen voorschrift I 2 – is schadebestrijding met gebruikmaking van de ontheffingen alleen toegestaan op schadepercelen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op de naleving van de voorschriften wordt toegezien door toezichthouders van de provincie Gelderland. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat in het besluit tot ontheffingverlening voldoende is gewaarborgd dat schadebestrijding alleen kan plaatsvinden indien sprake is van schade of concrete dreiging van schade, en dat de ontheffingen niet te ruim zijn.
Eiseressen hebben aangevoerd dat ten onrechte van de getaxeerde schade is uitgegaan en niet van de uitbetaalde schade, aangezien dat een nauwkeuriger beeld geeft van de feitelijk opgetreden schade.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Dat de uitbetaalde schade lager is dan de getaxeerde schade omdat voor ieder schadegeval een eigen risico geldt, neemt niet weg dat de getaxeerde schade de werkelijk door de ganzen veroorzaakte schade is. Verweerder heeft dan ook de getaxeerde schade kunnen betrekken bij zijn beoordeling of sprake is van concrete dreiging van schade.
Eiseressen hebben verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte en in afwijking van het “Akkoord uitvoering ganzenbeleid tussen Interprovinciaal Overleg/provincies en de Ganzen 7”, van april 2013 (hierna: het Ganzenakkoord) blijvend grasland als kwetsbaar en schadegevoelig gewas heeft aangemerkt.
Voor ontheffingverlening is van belang de vraag of sprake is van belangrijke schade. Verweerder voert het beleid dat het bestaan van belangrijke schade wordt aangenomen bij schadebedragen vanaf € 250 per geval (artikel 6, derde lid, van de Beleidsregels faunabeheer en schadebestrijding Gelderland). Daargelaten dat verweerder blijkens de bij de voorschriften gevoegde lijst met definities van begrippen overjarig grasland dat is ingezaaid voor 1 augustus voorafgaand aan de winterperiode van uitvoering, niet als kwetsbaar gewas aanmerkt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom voor de bestrijding van schade aan blijvend grasland geen ontheffing zou kunnen worden verleend, nu in het Faunabeheerplan voldoende is aangetoond dat in de gebieden waarvoor ontheffing is verleend schade van minimaal € 250 aan blijvend grasland is opgetreden. De beroepsgrond faalt.
Standregulatie grauwe ganzen
3. Eiseressen hebben aangevoerd dat de verlening van de ontheffingen voor standregulatie van grauwe ganzen in strijd is met artikel 68 van de Ffw, omdat dergelijke ontheffingen alleen mogen worden afgegeven ter voorkoming of beperking van belangrijke schade. Volgens eiseressen leidt afschot van ganzen niet tot een vermindering van de ganzenpopulatie en evenmin tot een afname van de schade, waarvoor eiseres 1 heeft verwezen naar een rapport van Sovon, opgesteld in opdracht van provincie Utrecht, getiteld “Beheer van zomerganzen in de provincie Utrecht” (hierna: rapport provincie Utrecht). Voorts hebben eiseressen gesteld dat andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn.
De rechtbank stelt vast dat de ontheffing is verleend met als doel het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, zoals bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c van de Ffw. Dat de op grond van de ontheffing in te zetten middelen om die schade te voorkomen populatiereducerende maatregelen bevatten doet daar niet aan af.
Uit het Faunabeheerplan komt naar voren, samengevat weergegeven, dat de populatie grauwe ganzen in de provincie Gelderland sinds enige jaren enorm gegroeid is, en dat de ontwikkeling van door grauwe ganzen veroorzaakte schade zodanig is, dat een ingrijpen in de vorm van populatiebeheer gewenst is. Aannemelijk is dat het terugbrengen van de overzomerende populatie aan het verminderen van door grauwen ganzen veroorzaakte schade zal bijdragen. Als uitgangspunt wordt hierbij gehanteerd dat de populatie wordt teruggebracht tot de circa 29.000 exemplaren die deze in 2006 telde, omdat de destijds veroorzaakte schade acceptabel wordt bevonden. Om deze populatieomvang te bereiken is populatiereductie noodzakelijk.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de in het Faunabeheerplan neergelegde conclusies. Op grond van die conclusies heeft verweerder in dit geval een oorzakelijk verband tussen het aantal grauwe ganzen en de veroorzaakte schade in de provincie aannemelijk mogen achten en kunnen besluiten dat populatiereducerende maatregelen als middel ter voorkoming van die schade gerechtvaardigd zijn.
Het standpunt van eiseressen dat afschot niet zal leiden tot vermindering van de populatie en dus ook niet tot schadevermindering wordt niet gevolgd door de rechtbank.
Ter zitting is door de Faunabeheereenheid toegelicht dat uit tellingen in 2013 en 2014 voorzichtig wordt afgeleid dat standregulatie wel lijkt te werken en dat dit een daling van de schade tot gevolg zal hebben. Voorts merkt de rechtbank op dat het Ganzenakkoord, dat uiteindelijk om andere redenen niet als leidraad voor het ganzenbeheer is vastgesteld, ook het plan bevat om standreductie toe te passen tot het gewenste niveau van de populatie en schade in 2005. Gelet op alle bij het Ganzenakkoord betrokken organisaties acht de rechtbank niet aannemelijk dat het standpunt van eiseressen, inhoudende dat schadebeperking door standreductie niet werkt, breed gedragen wordt. De omstandigheid dat namens eiseres 2 ter zitting is aangegeven dat de Vogelbescherming weliswaar heeft ingestemd met standreductie, maar hiervan beslist geen voorstander is, doet aan het voorgaande niet af, en evenmin het rapport provincie Utrecht, omdat niet is gebleken dat die situatie vergelijkbaar is met de situatie in de provincie Gelderland. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt gesteld dat standregulatie een middel kan zijn ter beperking of voorkoming van schade.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen geen andere bevredigende oplossingen dan populatiereducerende maatregelen bestonden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het Faunabeheerplan eventuele andere oplossingen zijn besproken, maar niet als werkzaam alternatief voor populatiereducerende maatregelen naar voren zijn gekomen. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat uit de toename in de afgelopen jaren van de getaxeerde (en uitgekeerde) schade blijkt dat de in het verleden toegepaste maatregelen niet effectief zijn gebleken.
Eiseres 2 heeft opgemerkt dat standregulatie afgestemd zou moeten worden met andere provincies. De rechtbank overweegt hierover dat thans niet aan de orde is of het vanuit beleidsoogpunt wenselijk zou zijn om standregulatie af te stemmen met andere provincies. Voor zover het standpunt van eiseres 2 inhoudt dat standregulatie niet zou werken indien dit niet wordt afgestemd met andere provincies is zulks onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Middelen en tijdstippen
4. Eiseres 1 heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0107) aangevoerd dat in strijd met de Vogelrichtlijn en het Bbsd ontheffingen zijn verleend van het verbod grauwe ganzen te vangen en te doden met gebruikmaking van de vangkraal, cervicale dislocatie en CO2, en van het verbod het geweer te gebruiken vanaf een halfuur voor zonsopkomst en tot een half uur na zonsondergang. Eiseres 2 heeft aangevoerd dat het middel CO2 in strijd met de wet is.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De in artikel 68, eerste lid, van de Ffw neergelegde mogelijkheid om ontheffing te verlenen van het verbod dieren te vangen en te doden met andere dan de in een algemene maatregel van bestuur (het Bbsd) genoemde middelen (artikel 72, vijfde lid, van de Ffw) is van toepassing op de grauwe gans, brandgans en kolgans, nu deze soorten onder de Vogelrichtlijn vallen. In artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn is bepaald dat lidstaten die overeenkomstig het eerste lid van dat artikel willen afwijken van de artikelen 5 tot en met 8 van de Vogelrichtlijn in de afwijkende bepalingen onder meer moeten vermelden welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan, onder welke voorwaarden afwijkende maatregelen mogen worden genomen en welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend. Hieruit volgt dat het verweerder niet is toegestaan om te beslissen dat middelen mogen worden gebruikt die niet in een wettelijk voorschrift als toegestane middelen zijn vermeld.
In artikel 5, eerste lid, van het Bbsd zijn de middelen aangewezen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood.
Ter zitting is komen vast te staan dat een vangkraal niet hetzelfde is als een vangkooi, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van het Bbsd. De rechtbank stelt vast dat vangkralen en cervicale dislocatie niet zijn vermeld in artikel 5, eerste lid, van het Bbsd.
Verder mogen geweren ingevolge artikel 7, negende lid, onderdeel a, van het Bbsd niet worden gebruikt voor zonsopgang en na zonsondergang.
Hieruit volgt dat voor het gebruik van de hiervoor aangeduide middelen en tijdstippen geen grondslag bestaat in een wettelijk voorschrift en dat verweerder ten onrechte voor dat gebruik en die tijdstippen ontheffingen heeft verleend. De beroepsgrond slaagt.
Het beroep is gegrond voor zover ontheffing is verleend voor het gebruiken van een vangkraal of cervicale dislocatie en voor zover ontheffing is verleend voor het gebruik van het geweer vanaf een halfuur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang, alsmede daaraan voorafgaand, dan wel daaropvolgend vervoer van het geweer in het veld.
Het besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
Ten aanzien van het gebruik van CO2 is komen vast te staan dat dit ten tijde van het bestreden besluit niet was toegestaan, nu dit middel niet viel onder artikel 5, eerste lid, onderdeel k, van het Bbsd, gelezen in verbinding met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals deze wet geldig was ten tijde van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank komt het bestreden besluit ook voor dit onderdeel voor vernietiging in aanmerking. In de vermelding in het bestreden besluit bij punt 7 “Toestemmingen” dat van dit middel slechts gebruik wordt gemaakt voor zover er geen wettelijke belemmeringen zijn, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Hetgeen aldaar is vermeld neemt immers niet weg dat bij het bestreden besluit ontheffing is verleend voor het gebruik van CO2.
Ter zitting is gebleken dat het gebruik van CO2 met ingang van 1 juni 2015 is toegestaan en valt onder artikel 5, eerste lid, onderdeel k, van het Bbsd, gelezen in verbinding met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Met het oog daarop ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onderdeel a, van de Awb de rechtsgevolgen van dit vernietigde deel, voor zover dat het gebruik van CO2 betreft, in stand te laten.
Ter zitting is door verweerder benadrukt dat het de wetgever is die ingevolge artikel 68, eerste lid, van de Ffw in samenhang met artikel 72, vijfde lid, van de Ffw de mogelijkheid heeft gegeven om af te wijken van artikel 5 Bbsd, en dat het daarom de vraag is of dit wel in strijd is met de Vogelrichtlijn, en verzocht om de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2012 nog eens tegen het licht te houden.
Gelet op de overwegingen van de Afdeling in de genoemde uitspraak gaat de rechtbank er van uit dat de Afdeling het door verweerder genoemde aspect bij zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen dan de Afdeling in de genoemde uitspraak heeft gedaan.
Ganzentellingen
5. Volgens eiseressen zijn de tellingen die aan het Faunabeheerplan ten grondslag liggen onbetrouwbaar. Verweerder had van tellingen door een onafhankelijke derde gebruik moeten maken.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de tellingen sinds 2013 plaatsvinden volgens een landelijk protocol voor de provinciale zomertellingen van ganzen, vastgesteld in april 2012, en dat de tellingen van 2013 en 2014 door een onafhankelijke deskundige gevalideerd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank leiden eventuele onnauwkeurigheden in de tellingen niet tot aantasting van het bestreden besluit, gelet op het grote verschil tussen de tellingen en de doelstand. Voor zover sprake zou zijn van onnauwkeurigheden in de tellingen, is niet gebleken dat die eventuele onnauwkeurigheden zodanig zijn dat de tellingen geen grondslag meer kunnen zijn voor het bestreden besluit. De beroepsgrond faalt.
7. Omdat de rechtbank de beroepen van eiseres 1 en eiseres 2 gedeeltelijk gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres 1 en eiseres 2 het door elk van hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 31,40, zijnde de reiskosten op basis van openbaar vervoer 2e klas. Van andere kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eiseres 1 en eiseres 2 gegrond voor zover ontheffing is
verleend voor het gebruiken van een vangkraal, cervicale dislocatie of CO2 en voor
zover ontheffing is verleend voor het gebruik van het geweer vanaf een halfuur voor
zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang, alsmede daaraan voorafgaand, dan
wel daaropvolgend vervoer van het geweer in het veld;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit, voor zover dat het gebruik van CO2 betreft, in stand blijven;
- verklaart de beroepen van eiseres 1 en eiseres 2 voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres 1 en eiseres 2 betaalde griffierecht groot € 328 aan elk van hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 ten bedrage van € 31,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.W. Bolzoni, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.