ECLI:NL:RBMNE:2016:1877

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
UTR 15/5704
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging loonaanvullende werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat eiseres in beroep tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar per 17 juni 2015 geen recht meer toekent op een loonaanvullende werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en begrijpelijk zijn. Eiseres stelt dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de rapportages niet aan de eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en de rapportages voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank wijst erop dat het aan eiseres is om aan te tonen dat de medische beoordeling niet klopt, wat zij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht is vastgesteld op basis van de beschikbare rapportages en dat eiseres in staat is om de voorgehouden functies te verrichten. De uitspraak is gedaan op 8 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.C. de Bie),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tiemersma).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 17 juni 2015 geen recht meer heeft op een loonaanvullende werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 22 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar echtgenoot [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres werkte als marktkoopvrouw voor 38 uur per week. Op 9 oktober 2007 is zij hiervoor uitgevallen wegens klachten. Per einde wachttijd 6 oktober 2009 is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Er konden toen geen benutbare mogelijkheden worden vastgesteld. Bij een herbeoordeling in 2012 is dit ongewijzigd gebleven, maar zijn wel benutbare mogelijkheden en beperkingen vastgesteld, waaronder op item 4.17 ‘sterk beperkt’ voor wat betreft hoofdbewegingen maken. De voormalig werkgever van eiseres heeft vervolgens op 30 januari 2015 een herbeoordeling aangevraagd, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.
2. Het bestreden besluit gaat over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 17 juni 2015, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op medische en arbeidsdeskundige rapportages, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
3. Eiseres voert –samengevat- aan dat haar beperkingen zijn onderschat, waardoor de medische beoordeling onjuist is. Eiseres heeft zowel psychische als fysieke klachten. Eiseres is van mening dat zij in alle rubrieken van de FML, met uitzondering van rubriek drie, verder beperkt geacht had moeten worden dan de beperkingen die nu door verweerder worden aangenomen. Daarnaast voert eiseres aan dat zij niet in staat is om gemiddeld 8 uur per dag of 40 uur per week te werken.
4. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is zij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Dit is bepaald in artikel 4 van de Wet WIA.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is zij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Dit is bepaald in artikel 5 van de Wet WIA.
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Dit is bepaald in artikel 6 van de Wet WIA.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van
29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
6. De primaire verzekeringsarts heeft, blijkens de rapportage van 19 februari 2015, de dossiergegevens bestudeerd en eiseres op het spreekuur onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 februari 2015.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep, J.G.E. Jansen-Bots, heeft, blijkens de rapportage van 21 juli 2015, de dossiergegevens bestudeerd (inclusief de door eiseres in bezwaar nieuw ingebrachte brief van de huisarts van 8 juni 2015), eiseres gezien tijdens de hoorzitting waarna eiseres in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch is onderzocht door arts Planting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in haar uitvoerig gemotiveerd rapport dat eiseres meer beperkt is dan door de primaire verzekeringsarts werd aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen vastgelegd in een aangepaste FML van 21 juli 2015.
7. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de genoemde criteria van de CRvB. De verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij eiseres door de verzekeringsartsen (zelf) is onderzocht. Daarnaast hebben zij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken en hun beoordeling inzichtelijk gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarnaast in zijn rapport van 21 juli 2015 gemotiveerd ingegaan op de bezwaargronden.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat de belastbaarheid op het item 4.17 van de FML (‘hoofdbewegingen maken’) niet goed is vastgesteld. Deze beperking is op de FML van
21 juli 2015 afgezwakt ten opzichte van de vorige beoordeling door verweerder (vastgelegd in de FML van 8 maart 2012), terwijl haar klachten hetzelfde zijn. Volgens eiseres is de belastbaarheid van haar nek (alleen) vastgesteld op eigen waarneming van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (dat eiseres haar nek tijdens het uitkleden spontaan gedraaid zou hebben) en zijn alle overige aspecten ten onrechte niet meegewogen.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van
21 juli 2015 specifiek ingaat op item 4.17. In de rapportage valt te lezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel met name gebaseerd heeft op de informatie van de huisarts en de daarbij behorende conclusie dat het door de huisarts gestelde een significante beperking van de nek niet kan verklaren. Daarnaast, maar niet alleen, neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar advisering mee dat tijdens het onderzoek door haar is gezien dat eiseres haar hoofd wel in aanzienlijke mate kan roteren. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel op dit item afdoende gemotiveerd.
Eiseres onderbouwt haar beroep voor het overige niet met nieuwe medische informatie. Dat eiseres het niet eens is met (de zwaarte van) de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
8. Tegen het arbeidskundige aspect van de schatting heeft eiseres naar aanleiding van het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 februari 2016 ter zitting gronden naar voren gebracht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep V. Fransçoise heeft, blijkens de rapportages van 17 september 2015 en 16 februari 2016, eiseres in staat geacht de functies Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), Samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en Elektronica monteur (nieuwbouw en onderhoud) (SBC-code 267040) te verrichten. Met de rapportages van de arbeidsdeskundige van 17 september 2015 en 16 februari 2016, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de gegevens uit het Claim- Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS), is voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van
21 juli 2015, waarbij de signaleringen in de geduide functies door verweerder voldoende gemotiveerd zijn. De gronden van eiseres treffen daarbij geen doel, omdat eiseres uitgaat van de klachten en beperkingen zoals zij die zelf ervaart, maar niet van de vastgestelde belastbaarheid in de FML van 21 juli 2105. Ook berusten enkele gronden (bijvoorbeeld met betrekking tot het item ‘staan’) op een onjuiste lezing van de functiebeschrijving. Uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiseres aangenomen beperkingen ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden behorende bij de aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
9. Aan de hand van de middelste van de drie functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven (het mediane loon), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de verdiencapaciteit van eiseres bepaald. Hierop heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 0% vastgesteld. Dat is minder dan 35%, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.