5.6Op 9 april 2015 is het beroep van opposant bij de rechtbank ingekomen.
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is om van het beroep van opposant kennis te nemen. Bepalend voor het antwoord op die vraag is of verweerder, een gerechtsdeurwaarder, een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
7. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, wordt onder een bestuursorgaan
verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
8. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
9. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wob is die wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:
a. Onze Ministers;
b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie;
c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur
uitgezonderd.
10. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 augustus 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AB3332) is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen orgaan is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. 11. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, voor zover het executoriaal beslag onder derden betreft. Het verzoek tot het verschaffen van de gevraagde informatie is immers gerelateerd aan het executoriaal derdenbeslag van verweerder op de bankrekeningen van opposant.
12. Voor de beoordeling of verweerder als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb moet worden aangemerkt, is bepalend of aan verweerder een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel alleen bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is in beginsel geen sprake van een bestuursorgaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de ABRvS van 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3379 en ECLI:NL:RVS:2014:3394). 13. De gerechtsdeurwaarder is op grond van het (Tweede Boek, eerste titel, tweede titel en tweede afdeling van het) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering belast met executoriaal beslag onder derden. Hem komt daarom de wettelijke bevoegdheid toe de rechtspositie van andere rechtssubjecten eenzijdig te bepalen.
14. De rechtbank vindt voorts in de parlementaire geschiedenis bij de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) en artikel 8:4 van de Awb aanknopingspunten voor het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb voor zover hij ambtshandelingen verricht (Kamerstukken II 1991/92, 22 775, nr. 3, p. 3-4; Kamerstukken II 1993/94, 22 775, nr. 5, p. 9-10 en in het bijzonder Kamerstukken II 1998/99, 22 775, nr. 14, p. 35, Kamerstukken II 1998/99, 22 775, C, p. 5-6 en Kamerstukken II 2001/02, 27 845, nr. 6, p. 3-4).
15. Ambtshandelingen zijn op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Gdw de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2 van die wet.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gdw, voor zover relevant, is de gerechtsdeurwaarder een openbaar ambtenaar, belast met de taken die bij of krachtens de wet, al dan niet bij uitsluiting van ieder ander, aan deurwaarders onderscheidenlijk gerechtsdeurwaarders zijn opgedragen of voorbehouden. De gerechtsdeurwaarder is in het bijzonder belast met beslagen behorende tot of vereist voor de uitvoering van executoriale titels dan wel voor de bewaring van rechten.
16. Hieruit volgt dat het executoriaal beslag onder derden, waarmee de gerechtsdeurwaarder is belast, een ambtshandeling betreft. Dit volgt ook uit artikel 2, tweede lid, van de Gdw in samenhang met artikel 2, aanhef en onder i, van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, anders dan de ABRvS in de hiervoor genoemde uitspraak van 8 augustus 2001 heeft geoordeeld, voor zover het executoriaal beslag onder derden betreft, een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank tevens in het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH3192) waarin hij oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder de werkzaamheid van het doen van dagvaardingen verricht in de hoedanigheid van bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. 18. De rechtbank is dan ook bevoegd om van het beroep van opposant kennis te nemen.
In dat verband overweegt de rechtbank voorts dat artikel 8:4, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, waarin voor zover relevant is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit houdende een ambtshandeling van een gerechtsdeurwaarder, dit niet anders maakt. In het kader van deze procedure gaat het immers om een beroep tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op een informatieverzoek over bepaalde ambtshandelingen. De reactie op een dergelijk verzoek houdt zelf geen ambtshandeling in.
19. Opposant stelt dat verweerder ten onrechte geen antwoord heeft gegeven op de in zijn brief van 7 januari 2015 gestelde vragen voor zover dit nummer 1 tot met 5 betreft en dat verweerder daarom een dwangsom is verschuldigd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op 2 februari 2015 op het verzoek is beslist. Voorts stelt hij dat de vragen 1 tot en met 5 feitelijke vragen betreffen en dat de beantwoording daarvan niet onder de Wob valt.
20. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk op het verzoek om informatie, maar uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
21. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
22. Nu verweerder als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb moet worden aangemerkt, had verweerder, gelet op artikel 6, eerste lid, van de Wob, uiterlijk op 4 februari 2015 een besluit op het Wob-verzoek van
7 januari 2015 moeten nemen.
23. De rechtbank stelt vast dat verweerder al bij brief van 2 februari 2015 een beslissing heeft genomen op het Wob-verzoek van opposant. Die brief is, gelet op wat hiervoor is overwogen, een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaan.
24. Nu de beslistermijn ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob afliep op
4 februari 2015, heeft verweerder met zijn besluit van 2 februari 2015 tijdig een beslissing genomen op het Wob-verzoek van opposant. Dat niet alle vragen zijn beantwoord, doet daaraan niet af. Dat niet op alle vragen zou zijn beslist, kan namelijk precies voorwerp van het geschil in bezwaar of beroep over dat besluit zijn. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in rechtspraak van de ABRvS. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van 16 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1547). Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb eist louter dat binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een besluit wordt genomen. De beoordeling of een besluit is genomen, waar het bij de regeling van de artikelen 4:13 van de Awb en volgende om te doen is, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. Het doel van artikel 4:17 van de Awb is daarbij met name de burger een effectief rechtsmiddel te bieden tegen trage besluitvorming van bestuursorganen, niet om rechtsbescherming te bieden tegen de inhoudelijke beoordeling van dat besluit. Voor de bestrijding van de juistheid van het besluit van 2 februari 2015 stond voor opposant de mogelijkheid van bezwaar open. Nu verweerder tijdig heeft beslist, heeft hij geen dwangsom verbeurd. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is dan ook niet-ontvankelijk. 25. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, voor zover opposant in het kader van dit beroep de rechtmatigheid van de vordering die aan de beslaglegging ten grondslag ligt ter discussie stelt en hij dit bedrag terugvordert, dit niet in het kader van deze procedure maar in een civiele procedure aan de orde kan worden gesteld. Deze bestuursrechtelijke procedure gaat immers alleen over de vraag of bepaalde gevraagde stukken openbaar moeten worden gemaakt, niet over de onderliggende vraag van het beslag.
26. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.