2.3Het oordeel van de rechtbank
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 07.662622-11 bij vonnis van 16 februari 2015 kort gezegd veroordeeld ter zake van:
Feit 1.A:
medeplegen van witwassen van de woningen aan de [adres] en de [adres] te [woonplaats] en de aan deze woningen verbonden hypothecaire geldleningen inclusief bouwdepots;
Feit 1.B:
gewoontewitwassen van de inkomsten uit verhuur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] ;
Feit 2.:
medeplegen van valsheid in geschrift ter financiering en verkrijging van hypothecaire geldleningen voor de woningen aan de [adres] en de [adres] te [woonplaats] .
Aan de inhoud van het vonnis en de daarin opgenomen bewijsmiddelen en uit hetgeen bij de behandeling ter zitting van 11 januari 2016 naar voren is gebracht, ontleent de rechtbank het oordeel dat aannemelijk is dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op grond van de navolgende feiten en omstandigheden die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend.
[veroordeelde] is veroordeeld voor het witwassen van de uit de bouwdepots ten behoeve van de woningen aan de [adres] en de [adres] te [woonplaats] afkomstige geldbedragen. In het vonnis van 16 februari 2015 is onder meer het volgende overwogen:
“De uit deze bouwdepots afkomstige geldbedragen zijn, net als de huurinkomsten, indirecte opbrengsten uit het (telkens) door verdachte zelf begane misdrijf valsheid in geschrift. Overeenkomstig het uitgangspunt uit het hiervoor aangehaalde arrest met vindplaats NJ 2014, 302 zal de rechtbank de gedragingen van verdachte betreffende het verwerven en voorhanden hebben van de hypothecaire geldleningen kwalificeren als (het medeplegen van) witwassen, met dien verstande dat dit uitsluitend geldt voor zover die gedragingen betrekking hebben op het verwerven en voorhanden hebben van de gelden uit de bouwdepots.”
In het rapport van 25 april 2012 is een berekening gemaakt van door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel door het ‘leegtrekken’ van de bouwdepots ten behoeve van voornoemde woningen aan de [adres] en [adres] te [woonplaats] en van de bouwdepots ten behoeve van de woningen aan de [adres] , [adres] en [adres] te [woonplaats] . Het in het rapport berekende voordeel bestaat uit de geldbedragen die zijn uitgekeerd uit deze bouwdepots en niet zijn aangewend voor het doel waarvoor deze waren bestemd, namelijk ter verbetering van de betreffende woningen, maar [veroordeelde] zijn toegekomen.
Gelet op de veroordeling van [veroordeelde] is ten aanzien van de woningen aan de [adres] en de [adres] aannemelijk dat [veroordeelde] voordeel heeft verkregen door het ‘leegtrekken’ van de bouwdepots. Voor de uit de bouwdepots ten behoeve van de woningen aan de [adres] , [adres] en [adres] uitgekeerde geldbedragen geldt dat het moet gaan om andere (soortgelijke) strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [veroordeelde] zijn begaan alsmede dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, alvorens tot ontneming van dit voordeel kan worden overgegaan.
Met betrekking tot alle genoemde woningen gebruikt de rechtbank een door de getuige [getuige 1] afgelegde verklaring voor het bewijs. Deze ex-partner van [veroordeelde] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Toen [veroordeelde] legaal in Nederland was ging hij frauderen met hypotheken. Hij heeft een manier ontwikkeld om snel veel geld te verdienen. Dit ging als volgt: [veroordeelde] kent uit de periode dat we in Spanje woonden mensen die hij hier naar toe laat komen. Ook kent hij in Spanje een Pakistaan die er voor kan zorgen dat mensen uit Spanje naar Nederland komen. Hij belooft dat deze mensen snel geld kunnen verdienen. Zijn de mensen eenmaal in Nederland dan gaat [veroordeelde] met hun naar het stadhuis. [veroordeelde] zorgt er voor dat ze een burgerlijk servicenummer (BSN) krijgen. Met dit BSN laat hij deze mensen inschrijven voor een woning en voor werk. Hij zorgt ervoor dat de mensen schoon zijn, dat wil zeggen dat ze geen BKR notering hebben. Vervolgens gaat [veroordeelde] met deze mensen naar de Kamer van Koophandel en laat hun een bedrijf op naam zetten. … [veroordeelde] zorgt ervoor dat de mensen hier blijven tot alles geregeld is. Hier wil ik mee zeggen dat de mensen in Nederland blijven totdat de zaken, zoals het aanmelden bij bijvoorbeeld de Belastingdienst en het regelen van een bankrekeningnummer voor het betreffende bedrijf, ook goed geregeld zijn. Ik weet dat hij van al deze bedrijven de bankpasjes in zijn bezit heeft. … Is alles goed geregeld dan gaat [veroordeelde] op zoek naar een woning. … Er wordt een zo hoog mogelijke hypotheek aangevraagd. Ook wordt er geld gevraagd voor een verbouwing. [veroordeelde] regelt dat er voor de hypotheekaanvraag loonstroken of jaarcijfers komen. …
Het geld van de aangevraagde hypotheek gaat naar de verkoper. Met het geld van de verbouwing gebeurd het volgende. De mensen uit Spanje krijgen een bepaald bedrag en worden dan verzocht weer terug te gaan naar Spanje. De rest van het geld steekt [veroordeelde] in zijn eigen zak. Ik weet dat er dan rekeningen of iets dergelijks overgelegd moet worden. Daar heeft hij dan weer zijn mannetjes voor die deze rekeningen maken of hij maakt ze zelf. …”
Het verweer dat de verklaring van de getuige [getuige 1] uit rancune (na een heftige scheiding van [veroordeelde] en [getuige 1] ) is verzonnen en als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld, wordt verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. De verklaring is niet alleen in onderdelen specifiek, maar vindt ook steun in overige bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zullen hierna per woning worden besproken.
In het vonnis van 16 februari 2015 is met betrekking tot de woning aan de [adres] onder meer het volgende overwogen:
“In de hypothecaire geldlening van € 350.000,-- ten behoeve van de [adres] was een bouwdepot opgenomen van € 79.441,93.In het dossier bevinden zich drie aanvragen om betalingen uit het bouwdepot ten bedrage van € 35.000,--, € 25.000,--en € 20.000,--.Deze aanvragen zijn door verdachte gedaanen zijn ondertekend door [D] . De uitkeringen uit het bouwdepot hebben plaatsgevonden maar deze bedragen zijn niet (geheel) aangewend voor het doel waarvoor deze waren bestemd.”
Uit het bouwdepot zijn bedragen uitgekeerd tot een totaalbedrag van € 79.441,93, te weten:
- € 35.000,-- (€ 20.335,39 + € 14.664,61) € 35.000,-- (€ 20.335,39 + € 14.664,61) op 29 september 2008;
- € 25.000,-- € 25.000,-- op 3 oktober 2018en
- € 19.441,91 € 19.441,91 op 13 oktober 2008
op rekening [rekeningnummer] ten name van [D] h/o [handelsnaam 1] .
Uit analyse van bankrekening [rekeningnummer] blijken geen betalingen die wijzen op de inkoop van goederen voor een verbouwing; er zijn geen mutaties welke te verwachten zijn op een bedrijfsrekening van een bouwbedrijf.
De uit het bouwdepot op rekening [rekeningnummer] ontvangen gelden zijn telkens binnen enkele dagen:
- contant opgenomen met de bankpas met bankpasnummer [bankpasnummer] : € 24.300,--of
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [D] : € 29.000,--of
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [E] : € 22.500,--.
Van de € 29.000,-- die is overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] is binnen enkele dagen
- contant opgenomen met de bankpas met bankpasnummer [bankpasnummer] : € 26.000,--;
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [D] : € 2.000,--.
De bankpassen behorend bij voormelde rekeningen [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ) en [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ) zijn op 31 oktober 2011 aangetroffen bij [veroordeelde] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is aannemelijk dat [veroordeelde] degene is geweest die de beschikking had over de rekeningen met de nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en over de tegoeden op deze rekeningen. Derhalve is aannemelijk dat [veroordeelde] de uit het bouwdepot uitgekeerde gelden heeft verkregen.
Namens [veroordeelde] is het verweer gevoerd dat hij pas sinds medio 2011 over de bankpassen beschikte; op dat moment zou [D] met onbekende bestemming (naar het buitenland) zijn vertrokken en hem de bankpassen in bruikleen hebben gegeven.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het standpunt van [veroordeelde] is onvoldoende concreet en gemotiveerd onderbouwd en wordt weersproken door verklaringen van onder meer de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat [D] al een aantal jaren eerder buiten beeld was en dat alle zaken door [veroordeelde] werden waargenomen.Daarnaast wist [getuige 1] dat [veroordeelde] over de bankpassen beschikte, welke informatie haar al in 2008 of 2009 bekend moet zijn geweest, uitgaande van de verklaring van [veroordeelde] ter zitting dat [getuige 1] en hij in 2008 of 2009 heel heftig uit elkaar zijn gegaan.
Gelet op het voorgaande wordt het uit het bouwdepot ten behoeve van de woning aan de [adres] te [woonplaats] verkregen voordeel vastgesteld op:
€ 79.441,93.
In het vonnis van 16 februari 2015 is met betrekking tot de woning aan de [adres] onder meer het volgende overwogen:
“In de hypothecaire geldlening van € 270.000,-- ten behoeve van de [adres] was een bouwdepot opgenomen van € 80.000,--.In het dossier bevinden zich aanvragen om betalingen uit het bouwdepot ten bedrage van € 40.000,--,€ 20.000,--,€ 20.000,--en € 20.000,--.Deze aanvragen zijn door verdachte gedaanen zijn ondertekend door [D] . De uitkeringen uit het bouwdepot hebben plaatsgevonden maar deze bedragen zijn niet (geheel) aangewend voor het doel waarvoor deze waren bestemd.”
Uit het bouwdepot zijn op 31 augustus 2009 bedragen uitgekeerd tot een totaalbedrag van € 40.000,--, te weten:
- € 20.444,44 € 20.444,44en
- € 19.555,56 € 19.555,56
op rekening [rekeningnummer] ten name van [F] h/o [handelsnaam 2] .
Uit analyse van bankrekening [rekeningnummer] blijken geen betalingen die wijzen op de inkoop van goederen voor een verbouwing; er zijn geen mutaties welke te verwachten zijn op een bedrijfsrekening van een bouwbedrijf.
De uit het bouwdepot op rekening [rekeningnummer] ontvangen gelden worden een dag later:
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [D] : € 38.000,--en
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [F] : € 2.000,--.
Van de € 38.000,-- die is overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] wordt binnen enkele dagen:
- € 11.000,-- € 11.000,-- contant opgenomen met bankpasnummer [bankpasnummer] ;
- € 12.000,-- € 12.000,-- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [D] h/o [handelsnaam 1] ;
- € 15.000,-- € 15.000,-- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [D] .
De bankpassen behorend bij voormelde rekeningen [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ) en [rekeningnummer] (bankpasnummers [bankpasnummer] en [bankpasnummer] ) zijn op 31 oktober 2011 aangetroffen bij [veroordeelde] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is aannemelijk dat [veroordeelde] degene is geweest die de beschikking had over de rekeningen met de nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en over de tegoeden op deze rekeningen. Derhalve is aannemelijk dat [veroordeelde] de uit het bouwdepot uitgekeerde gelden heeft verkregen.
Het namens [veroordeelde] gevoerde verweer dat hij pas sinds medio 2011 over de bankpassen beschikte wordt verworpen zoals hiervoor is omschreven.
Gelet op het voorgaande wordt het uit het bouwdepot ten behoeve van de woning aan de [adres] te [woonplaats] verkregen voordeel vastgesteld op:
€ 40.000,--.
Op 4 februari 2009 is door tussenkomst van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) bij ING een hypothecaire lening van € 290.000,-- inclusief een bouwdepot van € 50.000,-- aangevraagd op naam van [G] ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres] .
Bij de hypotheekaanvraag is een door [H] op 27 november 2008 ondertekende werkgeversverklaring van de [bedrijf 2] B.V. te Amsterdam gevoegd, volgens welke verklaring [G] sinds 1 mei 2008 werkzaam is als exportmanager.[H] heeft verklaard dat hij niet bij de [bedrijf 2] heeft gewerkt en dat hij ‘papieren eigenaar’ was.
Getuige [getuige 3] , werkzaam bij [bedrijf 1] , heeft verklaard dat [G] als klant bij [bedrijf 1] is aangebracht door ‘ [bijnaam van verdachte] ’ en dat de echte naam van ‘ [bijnaam van verdachte] ’ [veroordeelde] is.
Uit het bouwdepot zijn bedragen uitgekeerd tot een totaalbedrag van € 50.000,--, te weten:
- € 30.000,-- € 30.000,-- op 26 maart 2009en
- € 20.000,-- € 20.000,-- op 2 april 2009
op rekening [rekeningnummer] ten name van [F] h/o [handelsnaam 2] .
Uit analyse van bankrekening [rekeningnummer] blijken geen betalingen die wijzen op de inkoop van goederen voor een verbouwing; er zijn geen mutaties welke te verwachten zijn op een bedrijfsrekening van een bouwbedrijf.
Van de uit het bouwdepot op rekening [rekeningnummer] ontvangen gelden wordt binnen enkele dagen in totaal € 49.900,-- overgeboekt naar de volgende rekeningen:
[rekeningnummer] t.n.v. [F] : € 27.900,--en
[rekeningnummer] t.n.v. [G] : € 22.000,--.
Van de € 27.900,-- die is overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] wordt binnen enkele dagen:
- € 25.500,-- € 25.500,-- contant opgenomen met bankpasnummer [bankpasnummer] ;
- € 2.300,-- € 2.300,-- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [F] .
De bankpassen behorend bij voormelde rekeningen [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), en [rekeningnummer] (bankpasnummers [bankpasnummer] en [bankpasnummer] ) zijn op 31 oktober 2011 aangetroffen bij [veroordeelde] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is aannemelijk dat [veroordeelde] degene is geweest die de beschikking had over de rekeningen met de nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en over de tegoeden op deze rekeningen. Derhalve is aannemelijk dat [veroordeelde] de uit het bouwdepot uitgekeerde gelden heeft verkregen.
Het namens [veroordeelde] gevoerde verweer dat hij pas sinds medio 2011 over de bankpassen beschikte wordt verworpen zoals hiervoor is omschreven.
Gelet op het voorgaande wordt het uit het bouwdepot ten behoeve van de woning aan de [adres] te [woonplaats] verkregen voordeel vastgesteld op:
€ 50.000,--.
Op 31 oktober 2008 is door tussenkomst van [bedrijf 1] bij ING een hypothecaire lening van € 262.500,-- inclusief een bouwdepot van € 75.000,-- aangevraagd op naam van [F] ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres] .
Bij de hypotheekaanvraag is een door [H] op 8 oktober 2008 ondertekende werkgeversverklaring van de [bedrijf 2] B.V. te Amsterdam gevoegd, volgens welke verklaring [F] werkzaam is als accountmanager.[H] heeft verklaard dat hij niet bij de [bedrijf 2] heeft gewerkt en dat hij ‘papieren eigenaar’ was.
Getuige [getuige 3] , werkzaam bij [bedrijf 1] , heeft verklaard dat [F] als klant bij [bedrijf 1] is aangebracht door ‘ [bijnaam van verdachte] ’ en dat de echte naam van ‘ [bijnaam van verdachte] ’ [veroordeelde] is.
Uit het bouwdepot zijn bedragen uitgekeerd tot een totaalbedrag van € 75.000,--, te weten:
- € 35.000,-- (€ 32.391,34 + € 2.608,66) € 35.000,-- (€ 32.391,34 + € 2.608,66) op 12 december 2008,
- € 20.000,-- € 20.000,-- op 30 december 2008en
- € 20.000,-- € 20.000,-- op 13 januari 2009
op rekening [rekeningnummer] ten name van [D] h/o [handelsnaam 1] .
Uit analyse van bankrekening [rekeningnummer] blijken geen betalingen die wijzen op de inkoop van goederen voor een verbouwing; er zijn geen mutaties welke te verwachten zijn op een bedrijfsrekening van een bouwbedrijf.
Van de uit het bouwdepot op rekening [rekeningnummer] ontvangen gelden wordt binnen enkele dagen in totaal € 74.700,--:
- contant opgenomen met pas [bankpasnummer] : € 19.700,--;
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [F] : € 40.000,--en
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [D] : € 15.000,--.
Van de € 40.000,-- die is overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] wordt (telkens) binnen enkele dagen:
- € 24.200,-- € 24.200,-- contant opgenomen met bankpasnummer [bankpasnummer] ;
- € 14.800,-- € 14.800,-- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [F] ;
- € 200,-- € 200,-- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [F] h/o [handelsnaam 2] .
Van de € 15.000,-- die is overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] wordt binnen enkele dagen het hele bedrag contant (in delen) opgenomen met bankpasnummer [bankpasnummer] .
De bankpassen behorend bij voormelde rekeningen [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ) en [rekeningnummer] (bankpasnummers [bankpasnummer] en [bankpasnummer] ) zijn op 31 oktober 2011 aangetroffen bij [veroordeelde] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is aannemelijk dat [veroordeelde] degene is geweest die de beschikking had over de rekeningen met de nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en over de tegoeden op deze rekeningen. Derhalve is aannemelijk dat [veroordeelde] de uit het bouwdepot uitgekeerde gelden heeft verkregen.
Het namens [veroordeelde] gevoerde verweer dat hij pas sinds medio 2011 over de bankpassen beschikte wordt verworpen zoals hiervoor is omschreven.
Gelet op het voorgaande wordt het uit het bouwdepot ten behoeve van de woning aan de [adres] te [woonplaats] verkregen voordeel vastgesteld op:
€ 75.000,--.
Op 3 september 2008 is bij ING een hypothecaire lening van € 262.000,-- inclusief een bouwdepot van € 44.000,-- aangevraagd op naam van [I] ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres] .
Bij de hypotheekaanvraag is een door [J] op 10 oktober 2008 ondertekende werkgeversverklaring van [bedrijf 3] B.V. te Amsterdam gevoegd, volgens welke verklaring [I] werkzaam is als manager.[J] heeft verklaard dat [I] nooit in vaste dienst is geweest van het bedrijf en dat zij de werkgeversverklaring niet zelf heeft ingevuld maar ter ondertekening voorgelegd heeft gekregen door [veroordeelde] , aan welk verzoek zij heeft voldaan.
Uit het bouwdepot zijn bedragen uitgekeerd tot een totaalbedrag van € 44.000,--, te weten:
- € 30.000,-- € 30.000,-- op 26 januari 2009en
- € 14.000,-- € 14.000,-- op 9 februari 2009
op rekening [rekeningnummer] ten name van [F] h/o [handelsnaam 2] .
Uit analyse van bankrekening [rekeningnummer] blijken geen betalingen die wijzen op de inkoop van goederen voor een verbouwing; er zijn geen mutaties welke te verwachten zijn op een bedrijfsrekening van een bouwbedrijf.
Van de uit het bouwdepot op rekening [rekeningnummer] ontvangen gelden wordt binnen enkele dagen in totaal € 43.900,--
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [F] : € 2.000,--
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [F] : € 13.900,-- (€ 10.900,-- + € 3.000,--)en
- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [I] : € 28.000,--.
De bankpassen behorend bij voormelde rekeningen [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ), [rekeningnummer] (bankpasnummers [bankpasnummer] en [bankpasnummer] ) en [rekeningnummer] (bankpasnummer [bankpasnummer] ) zijn op 31 oktober 2011 aangetroffen bij [veroordeelde] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is aannemelijk dat [veroordeelde] de beschikking had over de rekeningen met de nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en daarmee tevens – zoals ook in het rapport van 25 april 2012 is omschreven en door de officier van justitie is gesteld – over de tegoeden op deze drie rekeningen. Anders dan in het rapport berekent de rechtbank deze tegoeden op een totaalbedrag van € 16.000,--:
- het restant van € 100,-- op rekening [rekeningnummer] ;
- € 2.000,-- op rekening [rekeningnummer] en
- € 13.900,-- op rekening [rekeningnummer] .
Eveneens anders dan in het rapport van 25 april 2012 is berekend en door de officier van justitie is gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat [veroordeelde]
ookde beschikking had over het naar rekening [rekeningnummer] overgeboekte bedrag van € 28.000,--. In het rapport van 25 april 2012 is dit bedrag buiten beschouwing gelaten om de reden dat de bij de rekening [rekeningnummer] behorende bankpas niet bij [veroordeelde] is aangetroffen. De rechtbank is echter, zoals hiervoor is overwogen, van oordeel dat [veroordeelde] wél de beschikking had over rekening [rekeningnummer] , vanaf welke rekening het bedrag van € 28.000,-- is overgemaakt naar rekening [rekeningnummer] . Hieruit volgt dat hij tevens de beschikking had over de tegoeden op rekening [rekeningnummer] , waaronder de € 28.000,--. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat dit bedrag van
€ 28.000,-- aan [veroordeelde] is toegekomen. Dat [veroordeelde] dit bedrag heeft overgemaakt naar een bankrekening waarvan de bankpas nadien niet bij hem is aangetroffen, maakt dit niet anders.
Op grond van het voorgaande is aannemelijk dat [veroordeelde] de uit het bouwdepot uitgekeerde gelden heeft verkregen.
Het namens [veroordeelde] gevoerde verweer dat hij pas sinds medio 2011 over de bankpassen beschikte wordt verworpen zoals hiervoor is omschreven.
Gelet op het voorgaande wordt het uit het bouwdepot ten behoeve van de woning aan de [adres] te [woonplaats] verkregen voordeel vastgesteld op:
€ 44.000,--.
Soortgelijke feiten
Uit de verklaringen en feiten zoals hiervoor weergegeven bij de [adres] , [adres] en [adres] blijkt dat de door [veroordeelde] bij die panden gehanteerde werkwijze om de gelden uit de bouwdepots aan hem toe te laten komen (nagenoeg) gelijk is aan de werkwijze van [veroordeelde] bij de [adres] en [adres] waarvoor [veroordeelde] strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat voor de uit de bouwdepots ten behoeve van de woningen aan de [adres] , [adres] en [adres] uitgekeerde geldbedragen het gaat om andere soortgelijke, strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [veroordeelde] zijn begaan alsmede dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Totale opbrengsten uit de bouwdepots
De totale opbrengst uit de bouwdepots wordt berekend op:
- [adres] te [woonplaats] € 79.441,93
- [adres] te [woonplaats] € 40.000,--
- [adres] te [woonplaats] € 50.000,--
- [adres] te [woonplaats] € 75.000,--
- [adres] te [woonplaats]
De raadsman heeft betoogd dat [veroordeelde] kosten heeft moeten maken welke in mindering dienen te worden gebracht op het berekende voordeel. Daartoe zijn genoemd kosten voor het verwerven van de hypothecaire leningen en voor het opmaken van facturen door bouwbedrijven, reis- en verblijfkosten van uit het buitenland afkomstige aanvragers van hypothecaire leningen en notariskosten. De raadsman heeft gesteld dat het redelijk is een percentage van 40% op het berekende voordeel in mindering te brengen in verband met deze kosten.
Van de zijde van de verdediging zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat [veroordeelde] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. In het dossier bevinden zich evenmin stukken waaruit dit blijkt. Nu iedere onderbouwing van de gestelde kosten ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding op het berekende voordeel kosten in mindering te brengen en zal zij het verzoek daartoe afwijzen.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het totale bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 288.441,93.
Dit bedrag is hoger dat het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 258.441,90. De rechtbank komt tot het vaststellen van dit hogere bedrag op grond van de aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen ontleende hogere schatting van de opbrengsten uit het bouwdepot van de woning aan de [adres] .
Op te leggen betalingsverplichting
Redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM
Namens [veroordeelde] is betoogd dat sprake is van een vrij forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM en dat dit zou moeten leiden tot matiging van het wederrechtelijk verkregen voordeel met minimaal € 5.000,--.
De rechtbank stelt voorop dat elke betrokkene recht heeft op een behandeling van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat de betrokkene langer dan redelijk is onder de dreiging van een ontnemingsvordering zou moeten leven.
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad kan in ontnemingszaken op het recht op een beslissing op de ontnemingsvordering binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zou worden gemaakt. Daarbij is het aan de feitenrechter om, gelet op de omstandigheden van het geval, dit moment vast te stellen (ECLI:NL:HR:2015:3255). De rechtbank bepaalt voornoemd aanvangsmoment op 19 juni 2012, zijnde de datum waarop de ontnemingsvordering aan [veroordeelde] is betekend. De rechtbank wijst vonnis op 22 februari 2016, dat wil zeggen drie jaren en acht maanden nadat de op redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond met het wijzen van een vonnis binnen twee jaren nadat voornoemde termijn is aangevangen. Gelet op de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten, de omvang van het strafdossier, de ingewikkeldheid van het onderzoek en het feit dat door de diverse raadslieden in de (met elkaar samenhangende) strafzaken in het onderzoek Peseta meermalen (veel) onderzoekswensen zijn gedaan, is dit weliswaar lang maar niet zodanig lang dat daarmee de redelijke termijn van berechting wordt overschreden. De rechtbank zal echter bij het bepalen van het ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door [veroordeelde] aan de Staat te betalen bedrag rekening houden met deze lange termijn.
De rechtbank is van oordeel dat een vermindering van de betalingsverplichting met
€ 5.000,-- voldoende compensatie biedt. Daarbij is rekening gehouden met de specifiek voor ontnemingszaken geldende omstandigheden dat de afdoening van de zaak mede afhankelijk is van de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid en dat na het wijzen van vonnis in de strafzaak op 16 februari 2015 de behandeling van de ontnemingsvordering voortvarend heeft plaatsgevonden.
Overige omstandigheden
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voor het overige niet van omstandigheden gebleken die aanleiding zijn het door [veroordeelde] te betalen bedrag op de voet van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan [veroordeelde] de verplichting opleggen om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 283.441,93(€ 288.441,93 minus € 5.000,--) aan de Staat te voldoen.
De officier van justitie heeft gevorderd de aan [veroordeelde] op te leggen betalingsverplichting te vermeerderen met de wettelijke rente over € 38.150,--, zijnde het totaalbedrag aan inbeslaggenomen contante gelden. De officier van justitie heeft de wettelijke rente berekend vanaf 17 april 2012 over € 8.000,-- en vanaf 6 september 2012 over € 30.150,-- tot aan de dag der algehele voldoening, per 23 december 2015 berekend op een bedrag van € 3.666,28.
Opgebouwde rente over de inbeslaggenomen tegoeden kan worden aangemerkt als vervolgprofijt en kan daarmee als voordeel uit de baten van de strafbare feiten worden ontnomen. De vordering van de officier van justitie is dus in beginsel toewijsbaar.
De rechtbank zal echter het hiervoor genoemde vervolgprofijt van [veroordeelde] verrekenen met het door de Staat aan [veroordeelde] te vergoeden bedrag aan wettelijke rente over de inbeslaggenomen tegoeden. Deze bedragen zijn immers (per definitie) aan elkaar gelijk en kunnen tegen elkaar worden weggestreept. Als gevolg daarvan zal aan [veroordeelde] geen verplichting tot betaling van de wettelijke rente over de inbeslaggenomen tegoeden worden opgelegd.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
- stelt het bedrag waarop het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van
€ 288.441,93 (tweehonderdachtentachtigduizend vierhonderdeenenveertig euro en drieënnegentig cent);
- legt [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 283.441,93 (tweehonderd drieëntachtigduizend vierhonderdeenenveertig euro en drieënnegentig cent);
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mrs. E.M. de Stigter en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2016.
De griffier en mr. E.M. de Stigter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.