Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2014 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, in:
"Zaaksdossier 11, [a-straat 1-2]
(...)
30. Ad 1) In het ontnemingsrapport wordt gesteld dat [betrokkene 1] in juni/juli 2001 een tweede hypothecaire lening op het pand aan de [a-straat 1-2] te Enschede heeft afgesloten ter hoogte van € 45.378,--. Om deze hypotheek te verkrijgen zou [betrokkene 1] aan de hypotheekverstrekker Fortis ASR een valse salarisspecificatie afkomstig van Super Stunt Hengelo hebben overlegd. Vervolgens stelt de opsteller van het ontnemingsrapport dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontstaan door de waardestijging van het pand tussen het moment van het verkrijgen van de tweede hypotheek (juni 2001) en de waarde van het pand ten tijde van het opstellen van de berekening (januari 2007). Die waardestijging zou € 44.500,-- zijn.
31. Dat door [betrokkene 1] een valse salarisspecificatie is afgegeven wordt niet betwist.
32. Ad 2) Van enige strafbare betrokkenheid van [betrokkene] bij de bewuste hypotheekaanvraag is niet gebleken, uit de verklaringen van [betrokkene 1] noch uit overige stukken die behoren bij zaaksdossier 11 blijkt dat [betrokkene] bemoeienis heeft gehad met de bewuste hypotheekaanvraag en het overleggen van de salarisspecificatie van Super Stunt Hengelo.
33. Ad 3) Bestreden wordt dat er sprake is van enig door [betrokkene] wederrechtelijk verkregen voordeel.
34. Indien Uw Hof zou uitgaan van de stelling dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [betrokkene] strafbare betrokkenheid heeft bij het verkrijgen van de hypothecaire lening van € 45.378,-- in juni/juli 2001, dan volgt daar niet uit dat de door de opsteller van het ontnemingsrapport berekende waardestijging van het pand wederrechtelijke verkregen voordeel is voor o.a. [betrokkene] .
35. Immers, [betrokkene] was reeds eigenaar van het pand op de [a-straat 1-2] sinds maart 1996 en is dat ook altijd gebleven. Uit het kadastrale bericht in zaaksdossier 11 (pag. 11047 ZD11) blijkt ook dat [betrokkene] bijvoorbeeld in mei 2006 het pand op de [a-straat 1-2] in eigendom had.
36. Kortom, de door de opsteller van het ontnemingsrapport berekende waardestijging van het pand aan de [a-straat 1-2] in de periode juni 2001 - januari 2007 betreft geen waardestijging die niet had plaatsgevonden indien [betrokkene 1] geen tweede hypothecaire van € 45.378,-- had afgesloten. Het causale verband tussen deze tweede hypothecaire lening afgesloten door [betrokkene 1] en de berekende waardestijging ontbreekt, althans wordt niet onderbouwd in het ontnemingsrapport en zaaksdossier 11, terwijl daarnaast [betrokkene] als eigenaar van het pand de berekende waardestijging - indien van die waardestijging zou worden uitgegaan - ook zonder deze tweede hypothecaire lening had genoten.
37. Mocht Uw Hof deze stellingen passeren, dan is van belang dat het bij de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel moet gaan om daadwerkelijk genoten wederrechtelijk verkregen voordeel. De berekening van de waardestijging tussen juni 2001 en januari 2007 betreft echter fictief voordeel nu uit het ontnemingsrapport noch uit zaaksdossier 11 blijkt voor welke prijs de woning daadwerkelijk is verkocht.
38. Conclusie, van enige wederrechtelijke verkregen voordeel is geen sprake.
(...)
Zaaksdossier 12, [b-straat 1-2]
(...)
44. Ad 1) In het ontnemingsrapport wordt gesteld dat het pand aan de [b-straat 1-2] in februari 2001 door [betrokkene 1] is gekocht voor € 181.512,--. [betrokkene] heeft dit pand in juni 2004 van [betrokkene 1] gekocht voor € 380.000,--. De hypothecaire lening bij Amev zou zijn verkregen door middel van een vals of vervalst taxatierapport opgesteld door makelaar en taxateur [A] . Volgens de opsteller van het ontnemingsrapport is het wederrechtelijk verkregen voordeel het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs (= € 380.000,--) en de eigenlijke waarde van de woning in juni 2004 volgens de woningwaarde-index van het Kadaster (= € 219.084,--) minus de kosten van de verkooptransactie.
45. [A] heeft verklaard dat hij het taxatierapport valselijk heeft opgemaakt (pag. 12114 ZD 12).
46. Ad 2) [A] heeft verklaard dat hij dit vermoedelijk heeft gedaan op verzoek van [betrokkene] .
47. Ad 3) Dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door [betrokkene] bestreden.
48. De waarde van het pand in juni 2004 wordt door de opsteller van het ontnemingsrapport berekend aan de hand van de woningwaarde-index van het Kadaster. De opsteller gaat daarbij voorbij aan het feit dat het pand een beleggingspand betreft en de waarde derhalve berekend moet worden aan de hand van de huuropbrengsten van het pand.
49. Indien desondanks zou worden uitgegaan van de woningwaarde-index van het Kadaster dan is van belang dat het pand in juli 2006 is gekocht door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] voor een bedrag van € 400.000,--. Niet is gesteld of gebleken dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een te hoge prijs voor het pand hebben betaald.
50. Als vervolgens wordt uitgegaan van de waardeontwikkeling die door de woningwaarde-index wordt aangegeven voor de periode juni 2004 tot juli 2006 (bijlage 2) dan zou de waarde van de woning in juni 2004 ca. € 363.000,-- betreffen (100/109,9 * 400.000).
51. Van een bovenmatige waardestijging die als wederechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt is dus geen sprake.
52. Mocht Uw Hof deze stellingen passeren dan is van belang dat het veronderstelde voordeel teniet wordt gedaan door de kosten die met dat vermeende voordeel verbonden zijn. Immers, [betrokkene] heeft t.b.v. de aankoop in juni 2004 een hypotheek afgesloten ter hoogte van € 380.000,-- en financiert daarmee de vermeende waardestijging zelf. Kortom, de vermeende bovenmatige waardestijging levert geen daadwerkelijk voordeel op, nu die waardestijging door [betrokkene] zelf moet worden terugbetaald d.m.v. de aflossingen op de hypothecaire lening á € 380.000,-- die zou hebben geleid tot de gestelde bovenmatige waardestijging.
53. Conclusie, van enige wederrechtelijke verkregen voordeel is geen sprake.
54. Ook hier wil ik ter onderbouwing van het punt dat er geen sprake is geweest van een bovenmatige waardestijging van het pand de vergelijking maken met de beslissing van dezelfde Rechtbank in de ontnemingsprocedure van [betrokkene 1] . Ook aan haar werd voordeel ten gevolge van de waardestijging van het pand toegerekend door het Openbaar Ministerie. De Rechtbank heeft echter geen voordeel betreffende de [b-straat 1-2] vastgesteld. Het kan toch niet zo zijn dat over hetzelfde pand en op grond van hetzelfde ontnemingsrapport verschillend wordt geoordeeld over de waardestijging?
55. De verdediging stelt zich dan ook nogmaals uitdrukkelijk op het standpunt dat de waarde van de woning reëel is geweest. Daarbij merk ik nog op dat het ten tijde van de verkoop aan cliënt al een pand betrof waarin 13 kamers konden worden verhuurd. De verhuur was nog niet optimaal omdat er nog het nodige aan het pand moest gebeuren. Op basis van de optimaal te realiseren huur in 2004 ad € 30.000,- (€ 190,- per kamer, per maand), kan worden gesteld dat de verkoopprijs van € 380.000,- simpelweg de kapitalisatiefactor is geweest van 12 x de jaarhuuropbrengst. Het feit dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een kleine 2 jaar later het pand hebben gekocht voor € 400.000,- ondersteunt de stelling dat het door cliënt betaalde bedrag een reële waarde vertegenwoordigde."