ECLI:NL:RBMNE:2016:1007

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
07.662490-10 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen verdachte met betrekking tot criminele organisatie en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2016 een vonnis gewezen in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het leidinggeven aan een criminele organisatie en het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld, waarbij het bedrag van € 1.089.372,83 is vastgesteld. Dit bedrag is gebaseerd op verschillende transacties waarbij de verdachte onrechtmatig voordeel heeft verkregen door middel van ABC- en ABCD-transacties met onroerend goed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door deze transacties en het gebruik van stromannen de woningen heeft verkregen, terwijl hij wist dat de woningbouwvereniging niet aan hem wilde verkopen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, die stelden dat de berekeningen van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct waren en dat de vordering substantieel gematigd moest worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie terecht was en heeft de verdachte verplicht om het vastgestelde bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast is er wettelijke rente toegewezen over de in beslag genomen tegoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07.662490-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 januari 2016gewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte ] ,
geboren [1964] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.De procedure

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 juni 2015, 14 juli 2015 en 17 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie mr. E.E.G. Duijts en mr. C.J.W.M. Janssen en van hetgeen [verdachte ] en zijn raadsman, mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek, te weten:
- een Rapport strafrechtelijk financieel onderzoek van 14 mei 2012, opgemaakt door [A] , werkzaam als financieel deskundige bij de Financiële Recherche Dienst van Politie Flevoland, houdende een berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 2.063.409,40 (hierna te noemen: het rapport van 14 mei 2012);
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 16 februari 2015 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 07.662490-10;
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 07.662490-10, waartoe onder meer behoren de pleitaantekeningen van mr. Korver van 19 december 2014;
  • een brief van [verdachte ] van 28 december 2012;
  • een mail van mr. Korver van 3 maart 2015;
  • een Nadere conclusie van het openbaar ministerie van 3 april 2015, met bijlage;
  • een Nadere conclusie van mr. Korver van 6 mei 2015, met bijlagen;
  • een mail van het openbaar ministerie van 15 december 2015, met bijlagen.

2.De beoordeling

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 14 juni 2012 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid (de rechtbank begrijpt:
vijfdelid) van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan [verdachte ] de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel, geschat op een bedrag van € 2.063.409,40. Dit bedrag is berekend op basis van:
  • inkomsten uit verkoop van zesentwintig panden te Amsterdam en Almere ten bedrage van (in totaal) € 610.265,72;
  • een eenvoudige kasopstelling ten bedrage van € 899.458,77;
  • een contante geldstroom van [verdachte ] naar [medeverdachte 1] ten bedrage van € 553.685,--.
Naar aanleiding van het vonnis van 16 februari 2015 heeft de officier van justitie in haar nadere conclusie van 3 april 2015 de vordering gewijzigd. Enerzijds heeft zij het voordeel na verkoop van het pand aan de [adres 2] te Amsterdam van € 45.000,-- in mindering gebracht op het gevorderde wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de vrijspraak op dit onderdeel. Anderzijds heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel vermeerderd met € 23.500,--, welk bedrag in relatie staat tot het pand aan de [adres 2] te Amsterdam en ter zake van welk bedrag [verdachte ] bij vonnis van 16 februari 2015 is veroordeeld voor witwassen. Als gevolg van deze wijzigingen wordt het voordeel geschat op een bedrag van € 2.041.909,40.
Ter zitting van 17 december 2015 heeft de officier van justitie de vordering opnieuw gewijzigd. Zij heeft het voordeel na verkoop van het pand aan de [adres 3] te Almere van € 20.210,44 in mindering gebracht aangezien dit pand geen soortgelijk feit betreft nu dit op andere wijze is aangekocht dan de andere panden, namelijk niet door tussenkomst van een stroman. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 14.642,54 in mindering gebracht aangezien deze gelden (bestemd voor de aankoop van vliegtickets) niet afkomstig zijn van [verdachte ] en derhalve ten onrechte zijn begrepen in de contante geldstroom van [verdachte ] naar [medeverdachte 1] . Als gevolg hiervan wordt het voordeel van [verdachte ] geschat op een bedrag van € 2.007.056,45. De officier van justitie heeft gevorderd dit bedrag vast te stellen als het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en aan [verdachte ] de verplichting op te leggen dit bedrag aan de Staat te betalen.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd wettelijke rente toe te wijzen over de in beslag genomen tegoeden tot een bedrag van € 23.233,06.
2.2
Het standpunt van de verdediging
Een berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel kan in deze zaak niet worden gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling. Het feit dat [verdachte ] veelvuldig beschikte over contanten voor derden en ook namens die derden en/of ten behoeve van hen gelden opnam en/of stortte maakt de methode van een eenvoudige kasopstelling ongeschikt als basis voor een ontnemingsvordering. Het deel van de vordering dat op deze berekeningsmethode is gebaseerd dient daarom te worden afgewezen, althans (subsidiair) uiterst kritisch te worden bezien en substantieel te worden gematigd.
Het deel van de vordering van de officier van justitie dat betrekking heeft op de aan- en verkoop van panden en is gebaseerd op een berekening volgens de transactiemethode, is onvoldoende onderbouwd en dient om die reden te worden afgewezen althans substantieel te worden gematigd.
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de contant gestorte gelden op de rekening van [medeverdachte 1] dient eveneens te worden afgewezen, althans substantieel te worden gematigd. Nu de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen [medeverdachte 1] met een bedrag van € 332.025,-- is verminderd, brengen het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur met zich dat dit ook met de vordering tegen [verdachte ] dient plaats te vinden. Dit geldt temeer nu de ontvanger van deze gelden, [J] , integraal is vrijgesproken en hij derhalve geen onderdeel uitmaakt van enige criminele organisatie waaraan [verdachte ] vermeend leiding zou hebben gegeven. Bovendien heeft [verdachte ] dit voordeel niet genoten. Ten slotte is ook voor de andere gelden een alternatief scenario geschetst.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft [verdachte ] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 07.662490-10 bij vonnis van 16 februari 2015 kort gezegd veroordeeld ter zake van:
Feit 1.:leiding geven aan een criminele organisatie;
Feit 2.A.:medeplegen van witwassen van
- de woningen aan de [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] te Amsterdam;
- de aan voornoemde woningen verbonden hypothecaire geldleningen;
- geldbedragen;
Feit 3.A., 3.B. en 3.D.:medeplegen van valsheid in geschrift bestaande uit het valselijk opmaken van geschriften
- ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor de woning aan de [adres 7] te Almere;
- door op akten namen van een stroman te vermelden als koper/verkoper terwijl [verdachte ] de feitelijke koper/verkoper was en deze akten te (laten) gebruiken als eigendomsbewijs van de woningen aan de [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] te Amsterdam;
- ter verkrijging van uitbetalingen uit bouwdepots met betrekking tot de woningen aan de [adres 4] en [adres 5] te Amsterdam.
Aan de inhoud van het vonnis en de daarin opgenomen bewijsmiddelen en uit hetgeen bij de behandeling ter zitting van 17 december 2015 naar voren is gebracht, ontleent de rechtbank het oordeel dat aannemelijk is dat [verdachte ] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op grond van de navolgende feiten en omstandigheden die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend. [1]
Bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel zullen achtereenvolgens de transactieberekening, de eenvoudige kasopstelling en de contante geldstroom van [verdachte ] naar [medeverdachte 1] worden besproken.
Transactieberekening
Opbrengsten
In het rapport van 14 mei 2012 is een berekening gemaakt van door [verdachte ] wederrechtelijk verkregen voordeel door aan- en verkoop van zesentwintig panden waarbij sprake is geweest van ABC- dan wel ABCD-transacties. Tot deze panden behoren onder meer de panden aan de [adres 4] , de [adres 5] en de [adres 6] te Amsterdam. De officier van justitie heeft gesteld dat [verdachte ] in het kader van ABC transacties stromannen heeft ingezet om op hun naam een woning te kopen van een woningbouwvereniging en deze geleverd te krijgen (transactie A-B). De stroman tekende een volmacht, opdat verdachte de feitelijke beschikking over de aangekochte woning kreeg en vervolgens over kon gaan tot verkoop van dat pand (transactie B-C). De stroman kreeg een bedrag van rond € 1.500,-- voor zijn of haar diensten, verdachte ontving de verkoopsom van de transactie B-C. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat [verdachte ] voor een aantal panden ABCD transacties heeft opgezet, waarbij [verdachte ] in ieder geval partij C als stroman heeft gebruikt om op naam van partij C een woning te kopen en deze geleverd te krijgen (transactie B-C). De stroman tekende een volmacht, opdat verdachte de feitelijke beschikking over de aangekochte woning kreeg en vervolgens over kon gaan tot verkoop van dat pand (transactie C-D). De stroman kreeg een bedrag van rond € 1.500,-- voor zijn of haar diensten, verdachte ontving in ieder geval de verkoopsom van de transactie C-D.
Met betrekking tot de panden aan de [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] te Amsterdam is [verdachte ] veroordeeld zoals hiervoor is omschreven. Ten aanzien van deze panden is aannemelijk dat [verdachte ] door toepassing van ABC-transacties voordeel heeft verkregen.
Van de zijde van de verdediging is het verweer gevoerd dat met betrekking tot een (groot) aantal andere panden waaraan de ontnemingsvordering is gekoppeld niet kan worden aangenomen dat in de betreffende koopovereenkomst een voorwaarde omtrent eigen bewoning van de woning was opgenomen, althans dat [verdachte ] daarvan niet op de hoogte was. Van enige daadwerkelijke benadeling van de woningbouwvereniging wegens handelen in strijd met de koopovereenkomst is niet gebleken, zodat geen sprake is van soortgelijke strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt dit verweer om de volgende reden.
In het vonnis is met betrekking tot de panden aan de [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] te Amsterdam onder meer het volgende overwogen (pagina 11):
“Woningbouwvereniging “Stadgenoot”, voorheen Algemene Woningbouw Vereniging (AWV), heeft bovengenoemde woningen te koop aangeboden. Verdachte wist, zoals ook blijkt uit zijn eigen verklaringen, dat de woningbouwvereniging niet meer aan hem wilde verkopen.
Uit de verklaringen van [B] , [C] en [D] (hierna: [D] ) blijkt dat zij in het geheel niet de wil hadden om eigenaar van de betreffende woningen te worden. Zij wilden slechts € 1.500,-- verdienen en waren bereid om in ruil daarvoor een woning op hun naam te zetten. De woning werd niet door hen uitgekozen, zij hadden geen enkele bemoeienis met de woning en de baten en lasten van de woning kwamen ook niet voor hun rekening maar voor rekening van verdachte. Bij verkoop ging de behaalde winst ook naar verdachte. Verdachte heeft de inhoud van deze verklaringen betwist en heeft daartoe gesteld dat deze verklaringen onbetrouwbaar en innerlijk tegenstrijdig zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat de inhoud van deze verklaringen steun vindt in de overige bewijsmiddelen, en acht deze verklaringen dan ook betrouwbaar.
Ook de aanschaf van de woning werd niet door hen gefinancierd: verdachte betaalde de koopsom van de woning uit zijn eigen financiële middelen. Weliswaar werd op papier een hypothecaire geldlening verstrekt door verdachte, maar deze had slechts tot doel ervoor te zorgen dat de betreffende panden ook daadwerkelijk de panden van verdachte bleven. Verdachte antwoordde in dat verband op de vraag van de politie hoe hij ervoor zorgde dat een pand zijn pand bleef: “Er waren drie opties. Of ik vestigde een hypotheek op het pand, of ik liet een positieve/negatieve hypotheekverklaring door de klant tekenen of ik vertrouwde de klant.”
Uit het voorgaande volgt dat verdachte feitelijk de volledige beschikkingsmacht had over de woning en dus materieel gezien ook als eigenaar moet worden aangemerkt. Dat [B] , [C] en [D] in de respectievelijke overeenkomsten en akten als koper stonden vermeld maakt dat niet anders, nu zij niet de wil hadden om deze woningen in eigendom te verkrijgen en de inhoud van deze stukken dus niet de werkelijke rechtsverhouding weergaf. Ditzelfde geldt voor de inschrijving in het kadaster: weliswaar is inschrijving in het kadaster een noodzakelijke voorwaarde om eigenaar te worden van een onroerende zaak, maar niet de enige. Zij schept geen recht, zelfs niet ten aanzien van derden die op de inschrijving zijn afgegaan (hoewel hierop ten behoeve van de derde verkrijger te goeder trouw een aantal uitzonderingen worden gemaakt). De vermelding van de namen van [B] , [C] en [D] als koper/verkoper in de betreffende akten, moet dan ook worden aangemerkt als valsheid in geschrift.
Gelet op het voorgaande volgt uit na te noemen bewijsmiddelen dat verdachte de woningbouwvereniging door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van de betreffende woningen, en dat de woning dus door misdrijf (namelijk oplichting) zijn verkregen. Daarbij is, anders dan verdachte meent, niet van belang dat in de koopovereenkomsten geen anti-speculatiebeding is opgenomen. De oplichting schuilt er immers in dat verdachte de panden feitelijk in eigendom heeft gekregen, terwijl hij wist dat de woningbouwvereniging niet aan hem wilde verkopen. Dat verdachte de woningen vervolgens heeft doorverkocht staat los van deze oplichting.”
Uit de motivering in het vonnis volgt dus dat [verdachte ] de woningen heeft verkregen door middel van het medeplegen van de misdrijven valsheid in geschrift en oplichting (van de woningbouwvereniging). Of sprake was van een voorwaarde omtrent eigen bewoning, wetenschap van [verdachte ] daaromtrent of benadeling van de woningbouwvereniging wegens handelen in strijd met een zodanige voorwaarde in de koopovereenkomst is (daarbij) niet van enig belang voor de vraag of sprake is geweest van strafbare feiten. [verdachte ] heeft de woningen door middel van het (mede)plegen van valsheid in geschrift en oplichting (van de woningbouwvereniging) in eigendom verkregen, wetende dat de woningbouwvereniging niet aan hem wilde verkopen. Ter zitting van 17 december 2015 heeft hij dit bevestigd door met betrekking tot de aankoop van de woning aan de [adres 8] te Amsterdam te verklaren dat hij [B] heeft gevraagd de woning op haar naam te nemen om de reden dat hij de woning niet zelf kon kopen wegens een eerdere aankoop van een woning in hetzelfde project. De rechtbank gaat dus voorbij aan het verweer van de verdediging dat met betrekking tot een groot aantal panden niet kan worden geconstateerd dat sprake is van soortgelijke feiten omdat van enige daadwerkelijke benadeling van de woningbouwvereniging wegens handelen in strijd met de koopovereenkomst niet is gebleken.
Uit tot het ontnemingsdossier behorende processen-verbaal van bevindingen volgt dat ten aanzien van negentien andere panden soortgelijke ABC- of ABCD transacties hebben plaatsgevonden. De rechtbank baseert dit op voornoemde processen-verbaal en op het rapport van 14 mei 2012. Bij al die transacties ging het om panden waarvan de eigendom oorspronkelijk toebehoorde aan een woningbouwvereniging en heeft [verdachte ] net als bij de [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] te Amsterdam stromannen ingezet om op hun naam een woning te kopen en deze geleverd te krijgen. De stroman tekende een volmacht, opdat verdachte de feitelijke beschikking over de aangekochte woning kreeg en vervolgens over kon gaan tot verkoop van dat pand. De stroman kreeg een bedrag van rond € 1.500,-- voor zijn of haar diensten, waarna verdachte de verkoopsom van de transactie ontving. De transacties voor deze negentien panden worden dan ook aangemerkt als soortgelijke strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte ] zijn begaan. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte ] ook uit deze transacties voordeel heeft verkregen.
Bij het bepalen van de omvang van het door [verdachte ] per pand gegenereerde voordeel gaat de rechtbank uit van het ten aanzien van ieder van deze panden opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Van de zijde van de verdediging is geen verweer gevoerd tegen de daarin vermelde aan- en verkoopprijzen van de panden. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding van de in de processen-verbaal opgenomen berekeningen af te wijken.
Het verkregen voordeel na verkoop kan aldus (per pand) worden vastgesteld op:
- [adres 9] te Amsterdam [2] € 14.500,--
- [adres 10] te Amsterdam [3] € 26.000,--
- [adres 4] te Amsterdam [4] € 25.500,--
- [adres 11] te Amsterdam [5] € 28.000,--
- [adres 8] te Amsterdam [6] € 30.292,--
- [adres 5] te Amsterdam [7] € 24.500,--
- [adres 12] te Amsterdam [8] € 25.500,--
- [adres 6] te Amsterdam [9] € 20.500,--
- [adres 13] te Amsterdam [10] € 20.000,--
- [adres 14] te Amsterdam [11] € 22.500,--
- [adres 15] te Amsterdam [12] € 29.500,--
- [adres 16] te Amsterdam [13] € 20.000,--
- [adres 17] te Amsterdam [14] € 10.000,--
- [adres 18] te Amsterdam [15] € 3.000,--
- [adres 19] te Amsterdam [16] € 32.000,--
- [adres 20] te Amsterdam [17] € 27.000,--
- [adres 21] te Amsterdam [18] € 27.763,28
- [adres 22] te Amsterdam [19] € 19.000,--
- [adres 23] te Amsterdam [20] € 27.000,--
- [adres 24] te Amsterdam [21] € 21.000,--
- [adres 25] te Amsterdam [22] € 25.000,--
- [adres 26] te Amsterdam [23] € 13.500,-- +
€ 492.055,28
De panden aan de [adres 27] te Amsterdam, [adres 3] te Almere en [adres 28] te Amsterdam zijn niet in eigendom verkregen door tussenkomst van een stroman, zoals het geval is geweest bij het verkrijgen van de eigendom van de panden aan de [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] te Amsterdam waarvoor [verdachte ] strafrechtelijk is veroordeeld. Derhalve is geen sprake van soortgelijke feiten als bedoeld in het tweede lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is de met deze panden gegenereerde winst niet voor ontneming vatbaar.
Gelet op de vrijspraak van [verdachte ] van het plegen van strafbare gedragingen met betrekking tot (het in eigendom verkrijgen van) het pand aan de [adres 2] te Amsterdam , is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de met dit pand verkregen winst evenmin voor ontneming vatbaar is.
[verdachte ] heeft de woning aan de [adres 2] te Amsterdam op 20 september 2007 verkocht aan [E] . [24] Naar aanleiding van deze verkoop wordt op 23 oktober 2007 op een bankrekening van [verdachte ] een bedrag van € 23.500,-- bijgeschreven. [25] Dit geldbedrag is door [verdachte ] witgewassen [26] en komt daarmee voor ontneming in aanmerking.
Totale opbrengst
De totale opbrengst met betrekking tot de panden kan aldus worden berekend op:
  • opbrengst na verkoop 22 panden € 492.055,28
  • witwassen geldbedrag [adres 2]
€ 515.555,28
Kosten
Standpunt verdediging
Van de zijde van de verdediging is gesteld dat ook door de Belastingdienst een uitgebreid rapport is opgesteld dat ziet op dezelfde transacties als het rapport van 14 mei 2012. Tussen beide rapporten bestaan verschillen tussen de berekende (transactie)winst per pand en ook de totaaltellingen verschillen aanzienlijk. In het rapport van de belastingdienst is rekening gehouden met aan katvangers verstrekte vergoedingen en met notariskosten. Deze kosten bedragen gemiddeld minimaal € 1.000,-- per katvanger en € 1.500,-- per transactie en dienen in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bovendien zal de belastingdienst belastingen willen innen bij [verdachte ] . Uitgaande van de rapportage van de belastingdienst zal dit minstens een bedrag van € 219.120,-- betreffen. Ook dit bedrag dient op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te worden gebracht.
Ten slotte is gesteld dat rekening dient te worden gehouden met door [verdachte ] gemaakte representatiekosten als hypotheekadviseur en bemiddelaar en met kosten welke zijn gemaakt ten behoeve van onderhoud en verbetering van de woningen.
Betalingen stromannen
Voor zover is vastgesteld dat stromannen een bedrag hebben ontvangen voor hun diensten, zijn die bedragen blijkens de op de diverse panden betrekking hebbende processen-verbaal van bevindingen reeds in mindering gebracht op het verkregen voordeel na verkoop. De rechtbank zal deze kosten daarom niet (opnieuw) in mindering brengen.
Notariskosten
Van de zijde van de verdediging is niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd of daadwerkelijk notariskosten voor rekening van [verdachte ] zijn gekomen en zo ja, om welke bedragen het daarbij zou gaan. Nu deze kosten niet aannemelijk zijn geworden zal de rechtbank hiermee geen rekening houden.
Belastingdienst
Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD0947) volgt dat de strafrechter bij het bepalen van wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening dient te houden met reeds geheven of nog te heffen belastingen. Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 10 december 1992, waarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd, leidt het fiscale mechanisme dat, voor zover belasting verschuldigd is over wederrechtelijk verkregen voordeel, die belastingheffing weer wordt ongedaan gemaakt indien en voor zover dat voordeel weer wordt ontnomen, naar het oordeel van de wetgever zowel in strafrechtelijke als fiscaalrechtelijke zin tot een evenwichtig resultaat. Daarentegen zou rekening houden met reeds geheven of nog te heffen belasting bij de bepaling van het te ontnemen voordeel naar het oordeel van de minister tot een onevenwichtig en onbedoeld resultaat leiden. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest overwogen dat de keuze voor een zodanig fiscaal systeem volgens de wetgever meebrengt dat de strafrechter bij de bepaling van het aan voordeel in aanmerking te nemen bedrag geen rekening zal dienen te houden met de belastingheffing. De rechtbank zal dan ook in de thans voorliggende situatie geen rekening houden met eventueel nog door de Belastingdienst bij [verdachte ] te heffen belastingen.
Overige kosten
De verdediging heeft de gestelde representatiekosten en kosten ten behoeve van onderhoud en verbetering van de woningen niet onderbouwd. Deze kosten zijn niet aannemelijk geworden en met deze kosten zal daarom geen rekening worden gehouden.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de panden wordt geschat vast op:
€ 515.555,28.
Eenvoudige kasopstelling
[verdachte ] is bij voornoemd vonnis van 16 februari 2015 onder meer veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van geldbedragen. [27]
In het dossier bevindt zich een eenvoudige kasopstelling, opgesteld door drs. W.M. [I] RA, werkzaam bij Belastingdienst Amsterdam. [28] Deze kasopstelling is als volgt opgebouwd:
Beginsaldo contant geld-
Ontvangsten
Legale contante ontvangsten -
Contante opnamen € 437.425,--
€ 52.685,--
€ 3.210,-- +
€ 493.320,--
Eindsaldo contant geld € 28.635,--
€ 133,93
€ 248,32
€ 180,08 +
€ 29.197,33 -/-
Beschikbaar voor uitgaven € 464.122,67
Werkelijke uitgaven
Contante stortingen € 699.941,27
€ 51.420,--
€ 96.150,-- +
€ 847.511,27
Contante uitgaven € 163.936,99
€ 282.500,--
€ 69.652,40
€ 101.570,-- +
€ 617.659,39 +
€ 1.465.170,66 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel€ 1.001.047,99
De in de kasopstelling opgenomen bedragen zijn gebaseerd op de navolgende gegevens.
Uit overzichten van stortingen en opnames blijkt dat:
- in de periode 8 januari 2003 tot en met 11 juli 2011 in totaal € 437.425,-- contant is opgenomen van bankrekeningen van [verdachte ] en in totaal € 699.941,27 contant op zijn bankrekeningen is gestort; [29]
- in de periode 3 januari 2007 tot en met 15 september 2011 in totaal € 52.685,-- contant is opgenomen van bankrekeningen van de partner van [verdachte ] , [F] , en is in totaal € 51.420,-- contant op haar bankrekeningen is gestort; [30]
- in de periode 18 mei 2009 tot en met 17 augustus 2011 in totaal € 3.210,-- contant is opgenomen van bankrekeningen van de zoon van [verdachte ] , [G] , en in totaal € 96.150,-- contant op zijn bankrekeningen is gestort. [31]
Bij een doorzoeking in de woning van [verdachte ] op 31 oktober 2011 zijn contante geldbedragen aangetroffen van € 28.635,--, 585 Surinaamse dollars, 331 Amerikaanse dollars en 150 Engelse ponden. Op basis van de wisselkoers van 3 april 2012 (13.17 uur) is de waarde van deze buitenlandse valuta berekend op respectievelijk € 133,93, € 248,32 en € 180,08. [32]
Met betrekking tot de contante uitgaven is het volgende gerelateerd:
- in de periode 1 januari 2002 tot en met 14 september 2011 bedragen de contante uitgaven van [verdachte ] in totaal € 163.936,99; [33]
- uit processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , [H] en [F] blijkt dat zij contante gelden van [verdachte ] hebben ontvangen, althans dat [verdachte ] contanten betalingen voor hen heeft gedaan, welke bedragen tezamen een bedrag van
€ 282.500,-- bedragen; [34]
- in de periode 4 januari 2001 tot en met 12 oktober 2011 bedragen de contante uitgaven van [F] in totaal € 69.652,40; [35]
- in de periode 30 september 2005 tot en met 10 september 2009 heeft [medeverdachte 1] contante gelden ontvangen van [verdachte ] tot een totaalbedrag van € 101.570,--. [36]
Correctie op de kasopstelling van [I]
Op de kasopstelling van [I] is een aantal correcties aangebracht. De waarde van de buitenlandse valuta is berekend aan de hand van de koers op de datum van inbeslagname, de negatieve uitgaven zijn gereclassificeerd van de werkelijke contante uitgaven naar de legale contante ontvangsten voor een totaalbedrag van € 15.574,35 en de contante stortingen op rekening van [medeverdachte 1] worden voor het gehele bedrag van € 101.570,-- gereclassificeerd aangezien de contante geldstroom van [verdachte ] naar [medeverdachte 1] afzonderlijk wordt berekend en daarom geen deel dient uit te maken van de eenvoudige kasopstelling. [37]
Na correctie is de kasopstelling als volgt opgebouwd:
Beginsaldo contant geld-
Ontvangsten
Legale contante ontvangsten € 15.574,35
Contante opnamen € 437.425,--
€ 52.685,--
€ 3.210,-- +
€ 493.320,-- +
€ 508.894,35
Eindsaldo contant geld € 28.635,--
€ 130,02
€ 239,08
€ 174,06 +
€ 29.178,16 -/-
Beschikbaar voor uitgaven € 479.716,19
Werkelijke uitgaven
Contante stortingen € 699.941,27
€ 51.420,--
€ 96.150,-- +
€ 847.511,27
Contante uitgaven € 179.511,34
€ 282.500,--
€ 69.652,40
€ - +
€ 531.663,74 +
€ 1.379.175,01 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 899.458,82
Namens [verdachte ] is een aantal verweren gevoerd tegen de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de kasopstelling.
Beginsaldo contant geld
De verdediging heeft met betrekking tot het ‘Beginsaldo contant geld’ gesteld dat het niet redelijk is dit saldo op nihil te stellen aangezien niet aannemelijk is dat [verdachte ] in het geheel geen contanten zou hebben gehad. Verzocht is om het beginsaldo contant geld gelijk te stellen aan het bedrag dat in de kasopstelling is opgenomen als ‘Eindsaldo contant geld’.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu de verdediging het verweer niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd en daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ‘Beginsaldo contant geld’ niet op nihil dient te worden gesteld.
Legale contante inkomsten
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat [verdachte ] veelvuldig beschikte over contanten voor derden en ook namens die derden en/of ten behoeve van hen gelden opnam en/of stortte. Gesteld is dat [verdachte ] een vriendschappelijke en zakelijke relatie onderhield met [J] in Suriname, dat [J] in Suriname handelt in auto’s en onroerend goed en dat klanten van [J] met regelmaat contante betalingen deden aan [verdachte ] waarna [verdachte ] dit geld op een rekening stortte en overmaakte naar [J] . Aldus heeft [verdachte ] beschikt over legale contante ontvangsten.
De rechtbank stelt vast dat van de zijde van [J] concrete en gedetailleerde specificaties zijn overgelegd die een totale geldstroom van [verdachte ] naar [J] van € 1.531.910,-- kunnen verklaren. [38] [verdachte ] is vrijgesproken van het witwassen van die geldbedragen waarvan hij heeft gesteld dat deze door klanten van [J] aan hem zijn betaald met het verzoek om deze door te betalen aan [J] . [39] Hoewel bij een aantal transacties tussen [verdachte ] en [J] vragen kunnen worden gesteld, is niet komen vast te staan dat de betreffende geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. [40]
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte ] heeft beschikt over legale contante ontvangsten, bestaande uit de door hem ontvangen contante betalingen van klanten van [J] . Het bedrag aan legale contante ontvangsten is echter in de eenvoudige kasopstelling van [I] op nihil gesteld en in de nadien aangepaste (gecorrigeerde) kasopstelling op een bedrag van
€ 15.574,35 (de gereclassificeerde negatieve uitgaven). Nu uit het dossier niet kan worden opgemaakt welk deel van de door [verdachte ] op (diverse) bankrekeningen gestorte contante gelden afkomstig is uit voornoemde legale contante ontvangsten, zal de rechtbank het bedrag van de legale contante ontvangsten gelijkstellen aan het totaalbedrag van de op de diverse bankrekeningen gestorte contante gelden van € 847.511,27. Hierop zullen in mindering worden gebracht de (van dit bedrag deeluitmakende) bedragen waarvan kan worden vastgesteld dat deze niet legaal zijn verkregen.
De door [verdachte ] op de rekeningen van zijn partner [F] en zijn zoon [G] gestorte bedragen kunnen niet anders dan uit misdrijf afkomstig zijn. [41] Hetzelfde geldt voor een door [verdachte ] in delen op de bankrekening van [J] gestort bedrag van € 152.700,--. [42] Ten aanzien van deze bedragen is [verdachte ] dan ook veroordeeld voor witwassen. [43]
De legale contante inkomsten worden aldus vastgesteld op een bedrag van € 547.241,27, welk bedrag als volgt is berekend:
Totaal aan contante stortingen € 847.511,27
Stortingen op rekeningen [F] € 51.420,--
Stortingen op rekeningen [G] € 96.150,--
Stortingen op rekening [J]
€ 152.700,-- +
€ 300.270,-- -/-€ 547.241,27
De rechtbank is van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de (gecorrigeerde) eenvoudige kasopstelling voor het overige op juiste wijze is berekend en volgt daarom deze berekening voor dat deel.
Gelet op het hiervoor overwogene wordt de (gecorrigeerde) eenvoudige kasopstelling als volgt aangepast:
Beginsaldo contant geld-
Ontvangsten
Legale contante ontvangsten € 547.241,27
Legale contante opnamen € 15.574,35
Contante opnamen € 437.425,--
€ 52.685,--
€ 3.210,-- +
€ 493.320,-- +
€ 1.056.135,62
Eindsaldo contant geld € 28.635,--
€ 130,02
€ 239,08
€ 174,06 +
€ 29.178,16 -/-
Beschikbaar voor uitgaven € 1.026.957,46
Werkelijke uitgaven
Contante stortingen € 699.941,27
€ 51.420,--
€ 96.150,-- +
€ 847.511,27
Contante uitgaven € 179.511,34
€ 282.500,--
€ 69.652,40
€ - +
€ 531.663,74 +
€ 1.379.175,01 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 352.217,55
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de eenvoudige kasopstelling wordt geschat, vast op:
€ 352.217,55.
Contante geldstroom [verdachte ] – [medeverdachte 1]
De officier van justitie heeft gesteld dat [verdachte ] een bedrag van € 553.685,-- aan contante gelden heeft verstrekt aan [medeverdachte 1] en zij heeft gevorderd dit bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte ] te ontnemen. De handel en transacties van [verdachte ] met [J] zijn niet betrokken in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het bedrag van € 553.685,-- maakt dan ook geen onderdeel uit van de geldstroom van € 1.437.350,19 van [verdachte ] naar [J] . Om die reden is de vrijspraak van [verdachte ] op dit punt niet van invloed op het te ontnemen bedrag van € 553.685,--.
Door de verdediging is (zoals hierboven in 2.2 reeds aangegeven) betoogd dat de vordering van de officier van justitie tot ontneming van de € 553.685,-- dient te worden afgewezen, althans dat dit bedrag substantieel dient te worden gematigd. Uit het
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeelin de ontnemingszaak tegen [medeverdachte 1] blijkt dat van de
€ 553.685,-- een bedrag van € 332.025,-- is overgemaakt naar [J] . Nu de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen [medeverdachte 1] met dit bedrag van
€ 332.025,-- is verminderd, brengen het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur met zich mee dat dit ook met de vordering tegen [verdachte ] dient plaats te vinden. Dit geldt temeer nu [J] integraal is vrijgesproken en hij derhalve geen onderdeel uitmaakt van enige criminele organisatie waaraan [verdachte ] vermeend leiding zou hebben gegeven. Bovendien heeft [verdachte ] dit voordeel niet genoten. Ten slotte is ook voor de andere gelden een alternatief scenario geschetst.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte ] bij vonnis van 16 februari 2015 onder meer is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van geldbedragen die door hem op bankrekeningen van een aantal personen, waaronder [J] , werden gestort en overgestort’. [44] Daarbij is overwogen dat het niet van belang is of deze bedragen feitelijk door [verdachte ] zelf zijn gestort dan wel door iemand anders, zoals [medeverdachte 1] . [45]
Bij het rapport van 14 mei 2012 is als bijlage 35 opgenomen het
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeelin de ontnemingszaak tegen [medeverdachte 1] . Uit dit rapport blijkt dat een bedrag van € 553.685,-- contant is gestort op de bankrekening van [medeverdachte 1] met nummer 43.10.65.314. [46] Van dezelfde bankrekening is een bedrag van € 332.025,-- overgemaakt naar een bankrekening van [J] in Suriname. [47]
[verdachte ] heeft in de onderliggende strafzaak verklaard dat hij gelden van klanten van [J] cash ontving en dat hij deze bedragen vervolgens aan [medeverdachte 1] heeft gegeven met het verzoek om deze te storten. [48] [medeverdachte 1] heeft over de contante stortingen op zijn rekening verklaard dat hij dit geld contant van [verdachte ] heeft ontvangen om dit op de bankrekening van [J] te storten. [49]
In het vonnis van 16 februari 2015 in de strafzaak tegen [verdachte ] is met betrekking tot geldbedragen die op rekening van [J] zijn gestort onder meer overwogen:
“In opdracht van verdachte is een groot aantal bedragen op een bankrekening van medeverdachte [J] (hierna: [J] ) gestort. Voor een deel van deze bedragen geldt dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals ook uit na te noemen bewijsmiddelen blijkt. Dit geldt echter niet voor de bedragen waarvan verdachte stelt dat deze door klanten van [J] aan hem zijn betaald met het verzoek om deze door te betalen aan [J] .” [50]
en voorts
“De rechtbank concludeert dat op grond van het nadere onderzoek door het openbaar ministerie vragen gesteld kunnen worden bij een aantal transacties tussen verdachte en [J] . Het valt dan ook niet uit te sluiten dat de betreffende gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Uit het onderzoek van het openbaar ministerie blijkt echter in onvoldoende mate van feiten en omstandigheden die – op zichzelf of in onderling verband bezien- tot het oordeel kunnen leiden dat het niet anders kan zijn dan dat de desbetreffende geldbedragen -middellijk of onmiddellijk- uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat de rechtbank deze betalingen niet betrekt bij de bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde.” [51]
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte ] weliswaar is veroordeeld voor witwassen van geldbedragen die op rekening van [J] zijn gestort, maar dat hij van dit feit is vrijgesproken voor zover het daarbij gaat om geldbedragen die door klanten van [J] aan hem zijn betaald en die hij vervolgens aan [medeverdachte 1] heeft gegeven om op de rekening van [J] te (laten) storten, zoals het geval is met voornoemd bedrag van € 332.025,--. Gelet op deze vrijspraak is dit bedrag niet voor ontneming vatbaar.
Voor de overige € 221.660,-- geldt dat deze volgens verklaring van [medeverdachte 1] contant van [verdachte ] zijn verkregen [52] , maar blijkens de analyse van de bankgegevens van [medeverdachte 1] niet zijn doorgestort naar [J] . [53] Van de zijde van de verdediging is geen verklaring gegeven voor dit bedrag.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte ] zich ten aanzien van voornoemd bedrag van € 221.600,-- schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen van) witwassen, zodat dit bedrag voor ontneming vatbaar is.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de contante geldstroom van [verdachte ] naar [medeverdachte 1] wordt geschat vast op:
€ 221.600,--.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het totale bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 197.447,05, welk bedrag als volgt is berekend:
Voordeel uit panden € 515.555,28
Eenvoudige kasopstelling € 352.217,55
Contante geldstroom van [verdachte ] naar [medeverdachte 1]
€ 221.600,-- +
€ 1.089.372,83
Op te leggen betalingsverplichting
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet van omstandigheden gebleken die aanleiding zijn het door [verdachte ] te betalen bedrag op de voet van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan [verdachte ] de verplichting opleggen om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 1.089.372,83aan de Staat te voldoen.
Rente
De officier van justitie heeft gevorderd de aan [verdachte ] op te leggen betalingsverplichting te vermeerderen met de wettelijke rente over € 226.372,05, zijnde het totaalbedrag aan inbeslaggenomen contante gelden en banksaldi minus teruggegeven gelden. De wettelijke rente is berekend vanaf 30 oktober 2011 over een saldo van € 28.498,50, vanaf 4 juni 2012 over een saldo van € 190.008,97 en vanaf 2 augustus 2012 over een saldo van € 7.864,58, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, per 10 december 2015 berekend op een bedrag van € 23.233,06.
De rechtbank stelt vast dat opgebouwde rente over de inbeslaggenomen tegoeden kan worden aangemerkt als vervolgprofijt en daarmee als voordeel uit de baten van de strafbare feiten kan worden ontnomen. De vordering van de officier van justitie is dus in beginsel toewijsbaar.
De rechtbank zal echter dat het door de Staat aan [verdachte ] te vergoeden bedrag aan wettelijke rente over de inbeslaggenomen tegoeden verrekenen met dat deel van de betalingsverplichting dat ziet op het vervolgprofijt van [verdachte ] in de vorm van diezelfde rentevergoeding. Deze bedragen zijn immers (per definitie) aan elkaar gelijk en kunnen tegen elkaar worden weggestreept. Als gevolg daarvan zal aan [verdachte ] geen verplichting tot betaling van de wettelijke rente over de inbeslaggenomen tegoeden worden opgelegd.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door [verdachte ] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van
€ 1.089.372,83 (één miljoen negenentachtigduizend driehonderdtweeënzeventig euro en drieëntachtig cent)
- legt [verdachte ] de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.089.372,83 (één miljoen negenentachtigduizend driehonderdtweeënzeventig euro en drieëntachtig cent)
- bepaalt dat het door de Staat aan [verdachte ] te vergoeden bedrag aan wettelijke rente over de inbeslaggenomen tegoeden wordt verrekend met dat deel van de betalingsverplichting dat ziet op het vervolgprofijt van [verdachte ] in de vorm van diezelfde rentevergoeding;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mrs. A. van Maanen en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2016.
Mr. Van Opstal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien wordt verwezen naar paginanummers, wordt (tenzij anders is aangegeven) verwezen naar een bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakte Rapport strafrechtelijk financieel onderzoek van 14 mei 2012, rapportnummer 2011011613006974, waarvan de bijlagen zijn genummerd pagina 1 tot en met pagina 3150.
2.Pagina’s 29-30.
3.Pagina’s 164-165.
4.Pagina’s 225-226.
5.Pagina’s 353-354.
6.Pagina’s 508-509.
7.Pagina’s 668-669.
8.Pagina’s 917-918.
9.Pagina’s 1010-1011.
10.Pagina’s 1134-1135.
11.Pagina’s 1263-1264.
12.Pagina’s 1416-1417.
13.Pagina’s 1454-1455.
14.Pagina’s 1502-1503.
15.Pagina’s 1553-1554.
16.Pagina’s 1661-1662.
17.Pagina’s 1699-1700.
18.Pagina’s 1738-1739.
19.Pagina’s 1802-1803.
20.Pagina’s 1835-1836.
21.Pagina’s 1878-1879.
22.Pagina’s 1925-1926.
23.Pagina’s 1966-1967.
24.Vonnis van 16 februari 2015, pagina 19.
25.Vonnis 16 februari 2015, pagina 20.
26.Vonnis 16 februari 2015, pagina 21.
27.Vonnis 16 februari 2015, pagina’s 30 en 34
28.Pagina 2017 en volgende
29.Pagina 2104
30.Pagina 2111
31.Pagina 2112
32.Pagina’s 2113 en 2114
33.Pagina 2085
34.Pagina 2086-2087
35.Pagina 2090
36.Pagina 2092
37.Pagina 2013
38.Vonnis 16 februari 2015, pagina 6
39.Vonnis 16 februari 2015, pagina 6
40.Vonnis 16 februari 2015, pagina 7
41.Vonnis 16 februari 2015, pagina’s 25-26
42.Vonnis 16 februari 2015, pagina’s 24-26
43.Vonnis 16 februari 2015, pagina’s 30 en 34
44.Vonnis 16 februari 2015, pagina 30
45.Vonnis 16 februari 2015, pagina 25
46.Pagina 13 van 14 en pagina 3126
47.Pagina 13 van 14 en pagina 3126
48.Proces-verbaal behandeling strafzaak [verdachte ] op 10 december 2015, pagina 21
49.Pagina 3126
50.Vonnis 16 februari 2015, pagina 6
51.Vonnis 16 februari 2015, pagina 7
52.Pagina 3126
53.Pagina 3126