ECLI:NL:RBMNE:2015:972

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
07.662479-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en witwassen in het kader van hypothecaire leningen en onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1980 en woonachtig in [woonplaats], werd ervan beschuldigd samen met een medeverdachte valse documenten te hebben opgemaakt om hypothecaire leningen te verkrijgen voor de aankoop van onroerend goed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar partner op 24 juli 2008 een hypotheekaanvraagformulier hebben ingediend voor de financiering van een woning aan de [woning 1] te [plaats]. De aanvraag bevatte onjuiste informatie over hun financiële situatie, wat leidde tot de verdenking van valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de tenlastelegging in dit opzicht gewijzigd en geoordeeld dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van valsheid in geschrift, omdat zij opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van witwassen van de woningen en de hypothecaire leningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en dat zij wist dat de hypothecaire lening en de woning afkomstig waren uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, met de voorwaarde dat zij zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de woning aan de [woning 2] toegewezen, omdat deze woning was verkregen door middel van de bewezen verklaarde feiten. De vordering van de benadeelde partij, de WestlandUtrecht Bank, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07.662479-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1980] te [geboorteplaats],
verblijvende te [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Behandelingen van deze zaak hebben plaatsgevonden op 16 en 29 maart 2012, 4 en 6 juli 2012, 6 en 26 november 2012, 26 maart 2013, 9 april 2013, 9 en 12 september 2013, 11, 12, 19 en 20 november 2013, 19 december 2013, 20 maart 2014, 10 april 2014. Het onderzoek ter terechtzitting is (opnieuw) aangevangen op 17 november 2014 en heeft vervolgens plaatsgevonden op 18, 20, 24 en 25 november 2014 en 2 februari 2015.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 24 en 25 november 2014, waarbij de officier van justitie en de verdachte, op 24 november 2014 bijgestaan door mr. T.A.M. Drubbel, advocaat te Almere, en op 25 november 2014 door mr. Drubbel en door mr. S. Kökbugur, advocaat te Den Haag, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift (feit 1.) en witwassen van woningen, hypothecaire geldleningen en inkomsten uit verhuur van een woning (feit 2.).
De rechtbank begrijpt dat de steller van de tenlastelegging ten aanzien van de leveringsaktes en de hypotheekaktes genoemd onder feit 1. (ook) heeft bedoeld ten laste te leggen dat de genoemde geschriften ‘
valselijk zijn opgemaakt en/of vervalst, bestaande die valsheid uit’ het (mee) ondertekenen van die geschriften, waarin - verkort weergegeven - een verplichting was opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand zonder voorafgaande toestemming van de hypotheekverstrekker.
De rechtbank zal de tenlastelegging in die zin gewijzigd lezen en de tekst van de tenlastelegging dienovereenkomstig aanpassen. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad. Immers heeft de verdediging geen verweer gevoerd met betrekking tot dit punt en is ook overigens ter terechtzitting gebleken dat de tekst van de tenlastelegging voor verdachte en haar raadsman duidelijk is.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft bepleit de dagvaarding voor wat betreft het onder 1. ten laste gelegde partieel nietig te verklaren wegens een gebrek aan substantiëring, in die zin dat de in de tenlastelegging genoemde documenten onvoldoende concreet zijn omschreven.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In de tekst van het onder 1. ten laste gelegde is omschreven op welke panden de documenten betrekking hebben en is een vermelding opgenomen van de daarbij behorende zaaknummers. Bezien in onderling verband en samenhang met de overige tot het dossier behorende stukken, waartoe onder meer behoort het door het openbaar ministerie opgestelde ‘Voorlopig bewijsmiddelenoverzicht’, moet het voor verdachte en haar raadsman voldoende duidelijk zijn geweest welke documenten het betreft. Voorts is ook bij de behandeling ter terechtzitting gebleken dat het verdachte en haar raadsman (ook feitelijk) voldoende duidelijk is geweest welke documenten in het onder 1. ten laste gelegde feit worden bedoeld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft – sterk verkort weergegeven - bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens het ontbreken van een geobjectiveerd redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv. De raadsman heeft daartoe zijn in november 2013 gevoerde verweer in verkorte vorm herhaald en op sommige punten een nadere toelichting gegeven.
Bij de beoordeling van het verweer heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het bepaalde in artikel 359a, eerste en tweede lid, Sv en criteria zoals deze naar voren komen uit jurisprudentie van de Hoge Raad.
Blijkens bestendige jurisprudentie komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie als in artikel 359a Sv voorzien slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is slechts plaats indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman) en HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376).
Derhalve dient sprake te zijn van een ernstige en verwijtbare schending van het recht op een eerlijk proces. De Hoge Raad heeft bovendien bepaald dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet is uitgesloten wanneer verdachtes belangen niet zijn geschaad (HR 1 juni 1999, LJN ZD1143 (Karman). Ook dan kan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard, namelijk wanneer de gemaakte inbreuk, gelet op het fundamentele karakter daarvan, het wettelijke systeem in de kern raakt. Dit laatste ziet in het bijzonder op het belang dat de gemeenschap heeft bij de inachtneming van het wettelijk systeem bij de berechting van strafzaken en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen.
Verder stelt de rechtbank bij haar beoordeling voorop dat van de verdediging die een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden, aangezien alleen op een zodanig verweer door de rechter een met redenen omklede beslissing moet worden gegeven. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt" (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004: AM2533 en HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3541).
Beoordeling eerder gevoerde verweren
De rechtbank overweegt dat zij bij beslissing van 19 december 2013 (zie pagina 25 en 26) gemotiveerd heeft geoordeeld dat hetgeen de verdediging, ten aanzien van het ontbreken van een verdenking als bedoeld in artikel 27 Sv heeft aangevoerd, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Deze beslissing is neergelegd in een proces-verbaal, dat onderdeel uitmaakt van het dossier.
In dit stadium van de procedure mag van de verdediging worden verlangd dat zij eerder gevoerde verweren die zij wenst te handhaven nader onderbouwt. Daarbij mag van de verdediging ten minste worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft waarom het eerdere oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn. De verdediging heeft dit echter nagelaten en heeft de verweren slechts opnieuw in volle omvang herhaald. Hiermee heeft zij de verweren onvoldoende concreet onderbouwd. Reeds daarom verwerpt de rechtbank deze verweren.
Beoordeling verweren gevoerd ter zitting van 25 november 2014
Aan de raadsman kan worden toegegeven dat ook thans nog onduidelijkheden bestaan omtrent de start van het onderzoek 25Peseta. Deze omstandigheid leidt echter niet – ook niet beschouwd in samenhang met de eerder door de verdediging gevoerde verweren – tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Immers, de raadsman heeft nagelaten duidelijk en gemotiveerd aan te geven welke strafvorderlijke voorschriften zijn geschonden, in dit concrete geval in het bijzonder welke opsporingsmiddelen ten onrechte jegens verdachte zouden zijn ingezet, en welk nadeel verdachte daardoor heeft geleden, terwijl dat blijkens vaste jurisprudentie wel van hem mag worden verwacht. Het verweer wordt reeds daarom verworpen.
Conclusie
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft ten slotte vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van de bewijsmiddelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen hetgeen de verdachte onder 1., 2.A en 2.B ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de haar onder 1., 2.A en 2.B ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van een aanvraagformulier, een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie met betrekking tot de woningen aan de [woning 1] en de [woning 2], beide te [plaats]. In de tenlastelegging wordt als valsheid genoemd het vermelden van onjuiste salarissen, onjuiste salarisgegevens en onjuiste opgave van reeds bestaande financiële verplichtingen en reeds in eigendom zijnde onroerende zaken. Daarnaast wordt verdachte valsheid in geschrift verweten met betrekking tot het ondertekenen van hypotheek- en leveringsaktes. Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat zij de woningen, de verkregen hypothecaire geldleningen en huurinkomsten van het pand [woning 2] heeft witgewassen. Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de verdenkingen per pand bespreken.
[woning 1]
Valsheid in geschrift: aanvraagformulier, werkgeversverklaring en salarisspecificatie
Op 24 juli 2008 hebben verdachte en haar partner [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) een hypotheekaanvraagformulier (zie bijlage 6, p. 67 van zaaksdossier 52) ondertekend voor de financiering van de grond en de bouw van een woning aan de [woning 1] te [plaats]. Met dit hypotheekaanvraagformulier is een hypotheek aangevraagd van – in totaal -
€ 359.000,00, waarbij een bedrag van € 119.590,00 aan eigen middelen wordt ingebracht.
De aanvraag is door de tussenpersoon Bhos Financiële Diensten met als contactpersoon de heer [A] (hierna: [A]) van Hypotheekadvies Bussum ingediend bij de SNS Bank. Op dit formulier staat onder “financiële verplichtingen’ bij aanvrager 1 ([medeverdachte 1]) een doorlopend krediet vermeld ter hoogte van € 1.000,00 en bij aanvrager 2 (verdachte) niets. Als inkomen wordt bij [medeverdachte 1] genoemd een bedrag van € 40.000,00 en bij verdachte
€ 30.000,00.
Op 7 augustus 2008 hebben [medeverdachte 1], verdachte en [A] een inkomensverklaring ten behoeve van de hypotheek voor de [woning 1] getekend. Daarmee hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [A] verklaard dat zij na bestudering van relevante inkomensbescheiden hebben vastgesteld dat het jaarinkomen van [medeverdachte 1] € 40.000,00 en van verdachte
€ 30.000,00 bedraagt en dat het opgegeven inkomen overeenkomt met het werkelijke inkomen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en/of [medeverdachte 1] ter verkrijging van de hypotheek op het pand [woning 1] een werkgeversverklaring en/of een salarisspecificatie hebben overgelegd. Van medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging zal verdachte reeds daarom worden vrijgesproken.
De op het aanvraagformulier genoemde bedragen van € 30.000,00 en € 40.000,00 zijn (deels) gebaseerd op prognoses van de inkomsten die verdachte en [medeverdachte 1] verwachtten te genereren. Dat deze gegevens onjuist waren is niet gebleken. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij hun financiële gegevens aan [A] hebben laten zien en [A] heeft met het ondertekenen van de inkomensverklaring van 7 augustus 2008 verklaard dat uit de inkomensbescheiden van verdachte en [verdachte] genoemde bedragen volgen. De conclusie dat genoemde bedragen onjuist zijn kan in ieder geval niet enkel volgen uit het verschil tussen deze prognoses en de bij de belastingdienst bekende gegevens over de daadwerkelijk genoten inkomsten over het jaar 2008. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het aanvraagformulier wat dit onderdeel betreft valselijk is opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
Met de officier van justitie en de verdediging heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte en [medeverdachte 1] ten tijde van deze aanvraag meerdere onroerende zaken belast met hypotheek in eigendom hadden. Daarmee kan, mede gelet op de verklaring van [getuige 1] (bijlage 19, p. 156, zaaksdossier 52) dat deze informatie op het gebruikte aanvraagformulier bij ‘verplichtingen’ zou moeten worden opgenomen, gezegd worden dat het aanvraagformulier in zoverre onvolledig en dus onjuist is ingevuld.
Dit leidt de rechtbank echter niet tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het aanvraagformulier al dan niet tezamen en in vereniging met anderen valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat [A] ervan op de hoogte was dat verdachte en hij ten tijde van deze aanvraag meerdere panden belast met een hypotheek in eigendom hadden en dat erzij er op hebben vertrouwd en mochten vertrouwen dat hun tussenpersoon het formulier op juiste wijze zou invullen. Deze verklaring van [medeverdachte 1] wordt bevestigd door de verklaring van [A] afgelegd op 11 februari 2013 bij de rechter-commissaris. Daar heeft [A] immers verklaard dat hij – anders dan hij op 7 november 2011 ten overstaan van de politie had verklaard – wel degelijk op de hoogte was van het feit dat verdachte en [medeverdachte 1] ten tijde van deze aanvraag meerdere panden belast met hypotheek in eigendom hadden. Omdat de verklaring van [A] afgelegd bij de politie op een aantal punten aantoonbaar onjuist is, hecht de rechtbank meer belang aan zijn op 11 februari 2013 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring.
Ook heeft [A] in dat verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat op het aanvraagformulier van 24 juli 2008 niet gemeld hoefde te worden dat aanvragers in het bezit waren van ander met hypotheek belast onroerend goed. Wat van dit laatste ook zij, onder deze omstandigheden kan niet aan verdachte worden verweten dat zij (voorwaardelijk) opzet had op het medeplegen van valselijk opmaken van het aanvraagformulier, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Verdachte zal dus ook ten aanzien van het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot het aanvraagformulier worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrift: aktes
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, gelet op de zich in het dossier bevindende leveringsakte en hypotheekakte, beide van 23 oktober 2008, de verklaring van verdachte dat zij voor (de bouw van) de woning [woning 1] bij de SNS Bank een hypotheek heeft afgesloten en dat zij samen met [medeverdachte 1] deze bouwgrond heeft gekocht en geleverd heeft gekregen, een leveringsakte en een hypotheekakte met betrekking tot het pand [woning 1] heeft meeondertekend, waarin respectievelijk was opgenomen een verplichting om het pand zelf te gaan bewonen en een verbod tot verhuur van het pand zonder toestemming van de hypotheekverstrekker.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze aktes daarmee valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Het enkele ondertekenen van een akte, waarin een verhuurverbod behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de bank of een verplichting om de woning zelf te gaan bewonen is opgenomen levert geen valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op. Een akte bewijst immers slechts dat een bepaalde afspraak tussen partijen is gemaakt. De enkele omstandigheid dat een van beide partijen bij het tekenen van de akte al voornemens is de afspraak niet na te komen, daargelaten dat deze omstandigheid als onderdeel van de valsheid in de tenlastelegging ontbreekt, maakt niet dat de akte valselijk is opgemaakt. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van het onder feit 1. tenlastegelegde vrijspreken.
Witwassen
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie aan de verdenkingen van witwassen de onder feit 1 tenlastegelegde verdenkingen van valsheid in geschrift met betrekking tot het pand [woning 1] ten grondslag heeft gelegd. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verdenkingen van die feiten is niet komen vast te staan dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de woning en de hypothecaire geldlening van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal van deze verdenkingen van witwassen dus eveneens worden vrijgesproken.
[woning 2] [1]
De rechtbank heeft in het dossier geen hypotheekaanvraagformulier met betrekking tot het pand [woning 2] te [plaats] aangetroffen, zodat verdachte van het (mede)plegen van valsheid in geschrifte ten aanzien van dit geschrift zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie valselijk heeft opgemaakt, ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor de aankoop van het pand [woning 2]. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dat pand en de bijbehorende hypothecaire lening en aan gewoontewitwassen ten aanzien van de genoten huurinkomsten en baseert zich daarbij op de navolgende bewijsmiddelen in het dossier.
Een werkgeversverklaring die op 28 februari 2006 is ondertekend door [B] (hierna: [B]) en waarop staat vermeld dat verdachte als werknemer van de werkgever Stichting Zorg Thuis een bruto jaarsalaris verdient van € 31.584,00. [2]
Een salarisspecificatie op naam van verdachte van Stichting Zorg Thuis gedateerd 23 februari 2006 waarop als salaris een bedrag van € 2350,00 wordt vermeld. [3]
[B] heeft tegenover de politie verklaard dat [verdachte] sinds 2005 bij hem in dienst was als assistent manager. Dat contract verliep in januari 2006 en zij zou een nieuwe functie krijgen als jurist. Haar nieuwe contract zou half januari 2006 ingaan met een nieuwe functie en een nieuw salaris. Zij kreeg echter een ernstig ongeluk, waardoor de functie in het water viel. Hij denkt dat het in februari 2006 was dat [verdachte] hem een nieuwe werkgeversverklaring vroeg, met de bedragen, zoals in de nieuwe arbeidsovereenkomst waren opgenomen. [verdachte] vertelde hem telefonisch, huilend, dat ze een woning had gekocht maar dat ze deze niet kon afnemen en ze had de werkgeversverklaring nodig om de hypotheek rond te kunnen krijgen. Ze had de werkgeversverklaring nodig met de hogere lonen, omdat ze anders de woning niet kon kopen en ze dan een boete van € 20.000,00 moest betalen. Hij heeft toen aan [C] opdracht gegeven om de werkgeversverklaring met de bedragen uit de nieuwe arbeidsovereenkomst op te maken, zoals [verdachte] had gevraagd. [verdachte] had aangegeven één maand een hoger salaris nodig te hebben om uit de problemen te komen. Hij heeft toen opdracht gegeven één maand een hoger salaris te betalen. Zij heeft het meerdere salaris gewoon terugbetaald, aldus [B]. [4]
Een email-bericht d.d. 28 februari 2006 verzonden van [emailadres] aan [emailadres] met de tekst: [5]
“Beste [B],
Zoals zojuist telefonisch besproken stuur ik jou de gegevens voor de werkgevers verklaring.
Wg verklaring gebaseerd op loonstrook van “februari”.
Functie: manager buitenland/bedrijfsjuriste
Bruto jaarsalaris: 28.200,-
Vakantie toeslag: 2.256,- (8%)
13e maand: 1.128,- (4%)
TOTAAL: 31.584,-
De werkgeversverklaring kan worden gestuurd naar [D] B.V. t.a.v. de heer [D], [adres] [plaats].
Graag z.s.m. in orde maken. Vergeet niet je handtekening te zetten + stempel van stichting zorg Thuis.
[B] hartstikke bedankt voor alles.
Gr. [verdachte]”
Een hypotheekakte d.d. 4 april 2006 ten aanzien van de bouwgrond voor het pand [woning 2] te [plaats] ten bedrage van € 183.046,00. [6]
Een leveringsakte d.d. 4 april 2006 ten aanzien van de bouwgrond voor het pand [woning 2] te [plaats]. [7]
De verklaring van verdachte dat zij een woning aan de [woning 2] heeft gekocht en dat zij daarvoor een hypotheek bij de WestlandUtrecht Bank heeft afgesloten. Verdachte heeft verder verklaard dat zij de woning van april 2006 tot mei 2009 zelf heeft bewoond. Daarna is zij de woning gaan verhuren, eerst via Kamer Gemak en daarna via AA Woonservice. [8]
De inkomsten uit verhuur krijgt verdachte op een bankrekening gestort en dat gebruikt zij voor het aflossen van haar hypotheek. [9]
De verklaring van huurder [E] d.d. 3 november 2011 inhoudende dat zij sinds 1 augustus 2009 op de [woning 2] te [plaats] woont en daarvoor € 450,00 per maand betaalt. Eerste betaalde zij aan Kamer Gemak, maar sinds [verdachte] in mei 2011 een conflict kreeg met Kamer Gemak betaalt zij aan AA Woonservice. [10]
Bewijsoverwegingen
Het door verdachte en de getuige [B] bij de rechter-commissaris geschetste alternatieve scenario, te weten dat het salaris van € 2350,00 over de maand februari 2006 en het bruto jaarsalaris van € 31.584,00 overeenkomstig de op dat moment tussen partijen geldende afspraken was, is niet aannemelijk geworden en wordt weersproken door de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. De ten overstaan van de politie door getuige [B] afgelegde verklaring wordt bovendien bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 2] en de financiële gegevens waaruit afgeleid kan worden dat het over de maand februari 2006 teveel betaalde salaris door verdachte is terugbetaald.
De rechtbank overweegt dat verdachte de initiator is geweest van de valsheid in geschrift. Zij heeft haar werkgever verzocht een werkgeversverklaring op te (laten) stellen met door haar per e-mail aangeleverde bedragen in verband met een te verkrijgen hypotheek. Verder heeft zij haar werkgever verzocht om eenmaal het hogere loon van € 2.350,00 aan haar uit te betalen, met het kennelijke doel om over een loonstrook met dat bedrag te kunnen beschikken. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte als medepleger van het valselijk opmaken van genoemde stukken moet worden aangemerkt.
Witwassen
Niet iedere gedraging zoals omschreven in de artikelen 420bis en 420quater Sr rechtvaardigt onder alle omstandigheden de kwalificatie ‘witwassen’ of ‘schuldwitwassen’. Van de verdachte wordt in beginsel een handeling gevergd die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als (schuld-)witwassen worden gekwalificeerd (Hoge Raad, 26 oktober 2010, NJ 2010, 655). Er moet in dergelijke gevallen sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (Hoge Raad 8 januari 2013, LJN BX 4449). Eén en ander geldt ook indien het gaat om het verwerven van voorwerpen als gevolg van een door de verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 18 juni 2013, NJ 2013, 453).
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 17 december 2013, NJ 2014, 75). In beginsel zijn deze regels niet van toepassing in zaken waarin bewezen wordt verklaard dat sprake is van het overdragen, gebruik maken of omzetten van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daar staat tegenover dat niet valt uit te sluiten dat de omstandigheden waaronder sprake is van overdragen, gebruik maken of omzetten van voorwerpen die zijn verkregen uit een door verdachte zelf begaan misdrijf niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin de verdachte voorwerpen uit een door hemzelf begaan misdrijf voorhanden heeft of verwerft. Ook in een dergelijk geval dient sprake te zijn van een gedraging die daadwerkelijk is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen om deze gedraging ook als witwassen te kunnen kwalificeren (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 303).
In de situatie waarin het gaat om voorwerpen die middellijk afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten niet van toepassing (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 302).
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, in die zin dat de ter verkrijging van de hypothecaire geldlening ten behoeve van de bouwgrond en de te bouwen woning aan de [woning 2] overgelegde werkgeversverklaring en salarisstrook valselijk zijn opgemaakt. Op basis van deze geschriften is een hypothecaire geldlening verkregen van € 183.046,00. De hypothecaire geldlening is daarmee onmiddellijk afkomstig uit het door verdachte gepleegde misdrijf valsheid in geschrift. Dit geldt eveneens voor de woning aan [woning 2] aangezien de hypothecaire geldlening voor geen ander doel kon worden aangewend dan ter financiering van deze woning.
Gelet op de hiervoor weergeven uitgangpunten kunnen de gedragingen van verdachte, voor zover die betrekking hebben op het voorhanden hebben en verwerven van de hypothecaire geldlening en woning, dan ook niet worden gekwalificeerd als witwassen.
Anders dan het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat het financieren van een woning met een uit misdrijf verkregen hypothecaire geldlening geen overdragen of omzetten oplevert als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder b, Sr. Het financieren van een woning met een daartoe verstrekte hypothecaire geldlening is onlosmakelijk verbonden met die valsheid in geschrift, nu de hypothecaire geldlening voor geen ander doel dan de financiering van de woning kan worden aangewend. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat in de onderhavige casus het grondmisdrijf (valsheid in geschrift) juist met het oog op het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de financiering van de woning is gepleegd.
Ter onderbouwing van het standpunt dat de gedragingen van verdachte met betrekking tot de hypothecaire geldlening en de woning als witwassen kunnen worden gekwalificeerd heeft het openbaar ministerie gewezen op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 juli 2014 (ECLI:GHARL:2014:9858). De onderhavige casus verschilt echter van de casus die ten grondslag lag aan bedoeld arrest. In die casus was sprake van het op basis van valse stukken verkrijgen van hypothecaire geldleningen. Een deel van de op basis van valse voorwendselen verkregen hypothecaire geldlening, het bouwdepot, werd vervolgens aangewend voor de financiering van weer een andere woning. Deze situatie verschilt wezenlijk van de onderhavige casus waarin van een dergelijke gedraging volgend op de verkrijging van de hypothecaire geldlening geen sprake is.
Het bewonen van een op deze wijze (op basis van valse stukken ter verkrijging van een hypothecaire geldlening) verkregen woning maakt dit naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet anders. In dat geval doet zich de situatie voor dat het gebruiken van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp niet wezenlijk verschilt van het voorhanden hebben en verwerven van datzelfde voorwerp. De gepleegde valsheid in geschrift, de daarop volgende verkrijging van de hypothecaire geldlening en de woning en de bewoning van die woning hangen zozeer met elkaar samen dat van een situatie die wezenlijk verschilt van het enkele voorhanden hebben en verwerven van een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp geen sprake is. Overeenkomstig de hiervoor weergegeven uitgangspunten uit de jurisprudentie dient ook in dat geval sprake te zijn van een gedraging die daadwerkelijk bijdraagt aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp. Het enkele bewonen (gebruiken) van een woning die uit eigen misdrijf is verkregen is daartoe onvoldoende.
Echter, uit de verklaringen van verdachte blijkt dat zij de woning vanaf mei 2009 is gaan verhuren en dat de inkomsten uit de verhuur ten goede zijn gekomen aan verdachte. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gebruikmaken als bedoeld in de artikelen 420bis en 420quater Sr. In die situatie bestaat er verder geen grond om de hierboven genoemde uitgangspunten uit de jurisprudentie toe te passen en kan het verhuren van de woning worden gekwalificeerd als witwassen of schuldwitwassen.
Gelet op het feit dat verdachte zich zelf, als (mede)pleger, schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf waaruit de woning afkomstig is, te weten valsheid in geschrift, kan bewezen worden verklaard dat verdachte wist dat dit voorwerp uit misdrijf afkomstig was. Aldus kan het witwassen van de woning aan de [woning 2] te [plaats] en de huurinkomsten bewezen worden verklaard.
Voor wat betreft de hypothecaire geldlening maakt het verhuren van de woning geen verschil. De geleende som geld is immers bij aankoop van de woning overgedragen aan de verkoper. Hiermee is dit bedrag al op dat moment uit de macht van verdachte geraakt, en kan verdachte hiermee geen witwashandelingen meer verrichten. Hieruit volgt dat de gedragingen van verdachte gelet op de hiervoor weergegeven uitgangspunten voor zover die betrekking hebben op het voorhanden hebben en verwerven van de hypothecaire geldlening, niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen.
Gewoontewitwassen
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaren maandelijks inkomsten verworven uit de verhuur van het pand [woning 2]. Gelet hierop, het telkenmale herhalen van deze handeling op zeer regelmatige basis gedurende een lange periode, acht de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid van het maken van een gewoonte van witwassen bewezen.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank tot de conclusie dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het oordeel dat [medeverdachte 1] als medepleger van de valsheid in geschrift ten aanzien van de salarisspecificatie en de werkgeversverklaring kan worden beschouwd. Van zijn betrokkenheid hierbij blijkt immers op geen enkele wijze. Ook overigens is niet gebleken dat [medeverdachte 1] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het pand [woning 2], de bijbehorende hypothecaire geldlening en de genoten huurinkomsten van misdrijf afkomstig waren. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] een belangrijke rol speelde bij de verhuur van het pand is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat verdachte van het medeplegen van witwassen zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2.A en 2.B ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
zij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met april 2006 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van een onjuist salaris en onjuiste salarisgegevens aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats];
2.A
zij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats] onderstaande voorwerpen heeft verworven, voorhanden gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, te weten een onroerende zaak/woning gelegen aan de [woning 2] te [plaats] en een geldbedrag van € 183.046,00, terwijl zij verdachte wist dat die voorwerpen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.B
zij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats], van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte telkens onderstaande geldbedragen verworven, voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt,
te weten ontvangen huurinkomsten van een woning gelegen aan de [woning 2] te [plaats], terwijl zij verdachte telkens wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2. meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde feit 1. levert het navolgende strafbare feit op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde feit 2 A. levert het navolgende strafbare feit op:
witwassen
Het bewezen verklaarde feit 2.B levert het navolgende strafbare feit op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten.

7.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de door haar onder 1., 2.A en 2.B bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank verdachte niet vrijspreekt van het ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht bij een eventueel op te leggen straf rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte de zorg heeft voor twee jonge kinderen, dat zij geen strafblad heeft en dat zij reeds onevenredig is getroffen doordat zij haar woning aan de [woning 1] te [plaats] executoriaal is verkocht en daardoor tevens een aanzienlijk bedrag aan eigen vermogen is verdampt.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van twee geschriften en het witwassen van een woning en het gewoontewitwassen van genoten huurinkomsten.
Door het medeplegen van valsheid in geschrift is de hypotheekverstrekker de WestlandUtrecht Bank bewogen tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening, terwijl deze bank dit anders niet (onder dezelfde voorwaarden) zou hebben gedaan. Deze bank heeft hierdoor ongewild een financieel risico gelopen. Door het verhuren van de woning heeft verdachte gedurende een langere periode illegale inkomsten genoten.
De rechtbank neemt verdachte het voorgaande kwalijk. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in ernstige mate schaden van (het vertrouwen in) het financiële en economische verkeer. Verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In een geval als dit zou in beginsel een taakstraf in de rede liggen. De rechtbank houdt sterk rekening met de gevolgen die de strafzaak op persoonlijk en financieel vlak voor verdachte al heeft gehad, met name met het feit dat de bank de hypotheek van de woning aan de [adres] heeft opgezegd, waarna verdachte de woning heeft moeten verlaten, de woning op een executieveiling is verkocht en verdachte met een aanzienlijke restschuld is blijven zitten. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat niet gebleken is dat de bank in dit concrete geval nadeel heeft ondervonden van de handelwijze van verdachte, het feit dat het pand aan de [woning 2] verbeurd zal worden verklaard hetgeen verdachte ondanks de bepaalde compensatie naar verwachting in haar vermogen zal treffen. De gevolgen waarmee verdachte wordt geconfronteerd zijn vele malen zwaarder dan die waarmee verdachten in soortgelijke zaken normaal gesproken worden geconfronteerd. Tot slot houdt de rechtbank rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte nimmer eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat met een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uren kan worden volstaan.

9.Beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van panden gelegen aan de:
  • [adres] te [plaats] en
  • [woning 2] te [plaats].
De officier van justitie heeft gesteld dat deze panden uit misdrijf zijn verkregen en dat het in het bezit laten van deze panden het laten voortduren van witwassen betekent, hetgeen een ongewenste en onrechtmatige situatie is waar een einde aan moet komen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van voornoemde panden af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, nu verdachte niet ter zake van enig strafbaar feit dat verband houdt met het pand [adres] wordt veroordeeld, de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van dat pand afwijzen en teruggave gelasten van het pand aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de woning aan de [woning 2] dient te worden verbeurdverklaard omdat dit voorwerp op grond van artikel 33a Sr voor verbeurdverklaring vatbaar is nu deze geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten is verkregen, althans de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot dit voorwerp is begaan.
De woning van verdachte en [medeverdachte 1] aan de [woning 1] is na een executoriale verkoop met verlies verkocht. Met de verbeurdverklaring van de woning aan de [woning 2] wordt verdachte dan ook zeer in haar vermogen getroffen.
De rechtbank zal om die reden, met toepassing van het bepaalde in artikel 33c Sr (de compensatiebevoegdheid), bepalen dat de opbrengst van de verkoop van de woning aan de [woning 2] als geldelijke tegemoetkoming aan verdachte moet worden betaald. De rechtbank maximeert het aan verdachte uit te betalen bedrag tot € 183.046,00 (de hypotheeksom).

10.Benadeelde partijen

Benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht (feit 1)
Voor aanvang van de terechtzitting heeft SNS Bank N.V. te Utrecht – daartoe vertegenwoordigd door [getuige 1] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade welke verband houdt met hypothecaire geldleningen ten behoeve van drie panden die deel uitmaken van het Peseta-onderzoek.
Uit een bij de vordering gevoegd overzicht blijkt dat de vordering onder meer betrekking heeft op schade welke ziet op het pand aan de [woning 1] te [plaats].
De benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van de haar onder 1. en 2.A ten laste gelegde feiten, voor zover deze betrekking hebben op de woning aan de [woning 1] te [plaats], zal worden vrijgesproken.
Benadeelde partij WestlandUtrecht Bank N.V. te Amsterdam (feit 1)
Voor aanvang van de terechtzitting heeft WestlandUtrecht Bank N.V. te Amsterdam – daartoe vertegenwoordigd door [F] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade welke verband houdt met een hypothecaire geldlening ten behoeve van een pand dat deel uitmaakt van het Peseta-onderzoek, te weten het pand aan de [woning 2].
De vordering van de benadeelde partij WestlandUtrecht Bank N.V. is niet, althans onvoldoende onderbouwd en de behandeling van deze vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Kosten
De rechtbank compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 33c, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1., 2.A en 2.B ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1., 2.A en 2.B meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten 1. en 2.A. voor zover dit feit ziet op de woning en 2.B. strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
60uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht (berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag);

Beslag

- wijst de vordering tot verbeurdverklaring van het pand [adres] te [plaats] af en gelast de teruggave van het pand aan verdachte;
- wijst de vordering tot verbeurdverklaring van het pand [woning 2] te [plaats] toe en bepaalt dat aan verdachte een geldelijke tegemoetkoming moet worden betaald ter hoogte van de opbrengst van de verkoop van het pand [woning 2] te [plaats] tot een maximum bedrag van € 183.046,00 te weten de hypotheeksom.
Benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht
- bepaalt dat de benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
Benadeelde partij WestlandUtrecht Bank N.V.
- bepaalt dat de benadeelde partij WestlandUtrecht Bank N.V. te Amsterdam in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst en
mr. L.J. Verborg, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na een wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (een) aanvraagformulier(en) en/of werkgeversverklaring(en) en/of salarisspecificatie(s) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuiste salaris(sen) en/of onjuiste salarisgegeven(s) en/of onjuiste opgave van (reeds bestaande) financiële verplichtingen en/of onjuiste opgave van (reeds in eigendom zijnde) onroerende za(a)k(en)/woning(en) aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende za(a)k(en/woning(en) gelegen aan de [woning 1] te [plaats] (zaak 52) en/of [woning 2] te [plaats] (zaak 23)
en/of
het (mee)ondertekenen van een leveringsakte m.b.t. het pand [woning 1] te [plaats], waarin de verplichting was opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of een verbod was opgenomen tot vervreemding en/of het (mee)ondertekenen van een hypotheekakte m.b.t. het pand [woning 1] te [plaats] waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand, zonder (voorafgaande) toestemming van de hypotheekverstrekker (zaak 52);
en/of
het (mee)ondertekenen van een leveringsakte m.b.t. het pand [woning 2] te [plaats], waarin de verplichting was opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of een verbod was opgenomen tot vervreemding en/of het ondertekenen van een hypotheekakte m.b.t. het pand [woning 2] te [plaats] waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand, zonder (voorafgaande) schriftelijke toestemming van de hypotheekverstrekker (zaak 23)
2.A
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (van) onderstaande voorwerp(en),
- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik gemaakt, te weten
- ( een) onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [woning 1] te [plaats] (zaak 52) en/of [woning 2] te [plaats] (zaak 23) en/of
- ( een) geldbedrag(en) van 358.000 Euro (hypothecaire lening zaak 52) en/of 183.046 Euro (hypothecaire lening zaak 23), althans enig(e) geldbedrag(en) terwijl zij verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans rederlijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.B
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) (van) onderstaande geldbedrag(en),
- verworven, voorhanden (heeft) gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik gemaakt,
te weten (contant en/of giraal) ontvangen huurinkomsten van een onroerende zaak/woning gelegen aan de [woning 2] te [plaats], terwijl zij verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier 25Peseta bevinden, volgens de in het papieren dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een werkgeversverklaring d.d. 28 februari 2006, bijlage 9, p. 94 van Zaaksdossier 23.
3.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een salarisspecificatie d.d. 23 februari 2006, bijlage 48, p. 319 van Zaaksdossier 23.
4.Een proces-verbaal van verhoor van [B] d.d. 16 maart 2012, bijlage 48, p. 313 van zaaksdossier 23.
5.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een e-mailbericht d.d. 28 februari 2006, bijlage 50, p. 332 van Zaaksdossier 23.
6.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een hypotheekakte d.d. 4 april 2006, Bijlage 5, p. 73 van Zaaksdossier 23.
7.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een leveringsakte d.d. 4 april 2006, Bijlage 3, p. 41 van Zaaksdossier 23.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 november 2011, bijlage 36, p. 192 tot en met 195, van Zaaksdossier 23.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 31 oktober 2011, bijlage 35, p. 187, van Zaaksdossier 23.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [E] d.d. 3 november 2011, bijlage 40, p. 234 en 235, van Zaaksdossier 23.