ECLI:NL:HR:2014:3541

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13/04623
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim te beslissen op een verweer in het strafrecht leidt niet tot cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, bijgestaan door mr. R.J. Baumgardt, stelde dat het Hof had verzuimd te beslissen op een beroep op strafvermindering op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging voerde aan dat de inverzekeringstelling van de verdachte onterecht was en dat dit vormverzuim zou moeten leiden tot strafvermindering. De Hoge Raad oordeelde dat van de verdediging verwacht mag worden dat zij duidelijk en gemotiveerd aangeeft welk rechtsgevolg zij aan het verzuim verbindt. Het Hof had het verweer van de raadsman kennelijk niet als zodanig opgevat, en de Hoge Raad concludeerde dat dit oordeel niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting.

Daarnaast werd in de zaak een tweede middel behandeld, waarin werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat, aangezien de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep was afgedaan, er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarbij werd benadrukt dat de beoordeling van het verzuim en de gevolgen daarvan zorgvuldig diende te gebeuren, maar dat in dit geval de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om tot cassatie te leiden.

Uitspraak

9 december 2014
Strafkamer
nr. 13/04623
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 september 2013, nummer 20/000661-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een beroep op strafvermindering op grond van art. 359a Sv.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De inverzekeringstelling en de verlenging daarvan (inclusief de opgelegde beperkingen) was hoogst overbodig. Er was geen onderzoeksbelang aanwezig om cliënt in verzekering te stellen, laat staan een dringende noodzakelijkheid om de inverzekeringstelling te verlengen. De rechtbank had het in de optiek van de verdediging juist dat er sprake was van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim ex 359a WvSv. Cliënt werd immers pas een maand na het bekend worden van de fraude aangehouden. Het onderzoek was al zo goed als voltooid en collusiegevaar was gezien het tijdsverloop niet meer aan de orde. Cliënt heeft onnodig vastgezeten en is derhalve in zijn belang geschaad. Strafvermindering is blijkens de jurisprudentie de aangewezen sanctie op een onrechtmatige inverzekeringstelling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van uw Hof van 3 november 2009, LJN BK1796)."
2.3.
Vooropgesteld moet worden dat van de verdediging die een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden, aangezien alleen op een zodanig verweer door de rechter een met redenen omklede beslissing moet worden gegeven. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt".
(Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376)
2.4.
Het Hof heeft het door de raadsman aangevoerde kennelijk niet opgevat als een verweer in de zin van art. 359a Sv waarop bepaaldelijk een met redenen omklede beslissing diende te worden gegeven. Gelet enerzijds op wat in 2.3 is vooropgesteld en anderzijds op hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan – wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie – niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
3.3.
Het middel faalt derhalve.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 december 2014.