ECLI:NL:RBMNE:2015:8994

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
UTR - 15 _ 4914
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vertegenwoordigingsbevoegdheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door Salus Juridische Diensten B.V., en de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend, maar dit verzoek was door de verweerder buiten behandeling gelaten. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de machtiging van de gemachtigde van eiser beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de machtiging vrij algemeen is geformuleerd, de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid voldoende bepaalbaar zijn. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de zaak niet aangehouden in afwachting van nieuwe besluiten van de verweerder, maar heeft direct uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/4914
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van eiser buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 14 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 490,-.

Overwegingen

1. Zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase is de kwestie of de machtiging van gemachtigde van eiser, zoals die is ondertekend door eiser, voldoende specifiek is voor deze Wob-zaak. De machtiging, voor zover relevant, luidt: “Ondergetekenden […] machtigen hierbij Salus Juridische Diensten B.V. […] om hem/haar te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures […] Gemachtigde is tevens bevoegd om namens ondergetekende verzoeken in te dienen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur […] en om alle rechtsmiddelen aan te wenden met betrekking tot deze […] gegevensverzoeken en de daaruit resulterende besluiten, waaronder begrepen bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures.”
2. Eiser beroept zich terecht op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4665). Deze wijze van oordelen is vorige week, bij twee uitspraken van de ABRvS van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3586 en ECLI:NL:RVS:2015:3639), voortgezet. Die laatste twee uitspraken gingen over zaken van dezelfde gemachtigde als in de nu voorliggende zaak van eiser. Zoals in die uitspraken van de ABRvS is geoordeeld, zo oordeelt ook de rechtbank in deze zaak dat de machtiging wel vrij algemeen geformuleerd is, maar dat de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid toch voldoende bepaalbaar zijn. Verweerder heeft op de dag van de zitting laten weten druk bezig te zijn met het voorbereiden van nieuwe besluiten.
3. Omdat met het gesteggel over de machtiging in beide fases nu nog de hele besluitvorming moet worden verricht, ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van die nadere besluitvorming. In weerwil van de gebruikelijke finalisering doet zij daarom nu een uitspraak met de opdracht aan verweerder een nieuw besluit te nemen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 0,5). Die wegingsfactor is 0,5, omdat de beroepszaak uitsluitend gaat over de ontvankelijkheid in bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.