3.2.Verweerder maakt een onderscheid tussen de ontvankelijkheid van een zogenaamd pro-formabezwaarschrift (in het geval geen gegevens voorhanden zijn om het bezwaar te motiveren) en die van een aanvullend bezwaarschrift (in het geval die gegevens verstrekt zijn). Volgens hem heeft eiser een “ontvankelijk pro-formabezwaarschrift” ingediend, maar heeft hij de termijn die gesteld is voor de aanvulling van de bezwaarschriften niet benut. Daartoe stelt verweerder dat hij in de ontvangstbevestiging van 4 april 2014 aanvullende gegevens (de rechtbank begrijpt: de gegevens die nodig zijn om die aanvullende gegevens digitaal te ontsluiten) die de vastgestelde Woz-waarden onderbouwen aan eiser ter beschikking heeft gesteld. Op dat moment is volgens verweerder de aanvullende beroepstermijn gaan lopen waarbinnen eiser het motiveringsgebrek (kennelijk bestaande uit het niet onderbouwen van de bezwaren) kon herstellen, welke termijn op 23 april 2014 nog eens met twee weken is verlengd. Een totale termijn van acht weken is niet onredelijk kort, aldus verweerder. Omdat eiser deze termijn ongebruikt heeft gelaten, zijn de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 6:5 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevatten. De eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van een bezwaarschrift hangen samen met de mate waarin een bestuursorgaan zijn beslissing heeft gemotiveerd. Anders gezegd: hoe meer een dergelijke beslissing is gemotiveerd, des te meer onderbouwd dient een bezwaarschrift te zijn. Als daarentegen – toegespitst op de onderhavige zaak – een beschikking niet meer omvat dan de vastgestelde Woz-waarde, mag aan een daartegen gericht bezwaarschrift geen verdere eis gesteld worden dan dat de indiener ervan zich niet met die waarde kan verenigen (vgl. HR voornoemd en HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:86). 5. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser een ontvankelijk pro-formabezwaarschrift heeft ingediend, maar heeft verzuimd de gronden van het bezwaar aan te vullen, zodat het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk is geworden. Niet alleen is een ontvankelijk pro-forma bezwaarschrift met zichzelf in tegenspraak, belangrijker is dat verweerder veronderstelt dat eiser op het moment van het maken van bezwaar over voldoende gegevens beschikte om dat bezwaar deugdelijk te onderbouwen, maar dat desondanks niet heeft gedaan. Dat is niet het geval.
De aanslag van 31 januari 2014 bevat slechts de vastgestelde Woz-waarde. Niet is gebleken dat een onderbouwing van die waarde bij eiser bekend was op het moment dat hij bezwaar maakte. Weliswaar heeft verweerder (overigens pas) tijdens de zitting uitgelegd dat er op de achterkant van de aanslag een toelichting staat, maar niet is komen vast te staan dat deze toelichting als onderbouwing van de vastgestelde Woz-waarde aangemerkt kan worden. Het exemplaar van de aanslag die deel uitmaakt van de processtukken, bevat deze toelichting niet. Evenmin heeft verweerder een exemplaar kunnen overleggen waarop die toelichting dan wel zou staan.
Daar komt bij dat verweerder heeft meegedeeld dat deze toelichting ook is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in huis-aan-huisbladen. Gelet op de algemene toegankelijkheid van deze media, moet het er – bij gebreke van andersluidende concrete informatie van verweerder – voor worden gehouden dat de toelichting slechts uitleg geeft over de gang van zaken bij het maken van bezwaar, maar geen gegevens zijn die ten grondslag liggen aan de in dit specifieke geval vastgestelde Woz-waarden, zoals bedoeld in artikel 40 lid 2 Wet Woz.
6. Onder deze omstandigheden kon van eiser op het moment dat hij bezwaar maakte niet meer verlangd worden dan dat hij zich op het standpunt stelde dat hij het met de Woz-waarden niet eens was, zodat de bezwaarschriften voldoen aan het bepaalde in artikel 6:5 Awb. Van een motiveringsgebrek dat op de voet van artikel 6:6 Awb kon worden hersteld, is – anders dan verweerder stelt – dan ook geen sprake. Dit leidt ertoe dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Dat uit de bezwaarschriften blijkt dat eiser zijn bezwaren tijdens een hoorzitting wenste toe te lichten (of mogelijk de bezwaarschriften wilde aanvullen en dat niet in alle gevallen (tijdig) heeft gedaan), doet aan de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften niet af. Die omstandigheden kunnen niet bewerkstellingen dat de bezwaarschriften, die ten tijde van de indiening voldeden aan de eisen van artikel 6:5 Awb, daaraan nadien niet meer voldoen.
7. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder de bezwaarschriften tegen de woningen aan de [straatnaam] [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] , [adres] en [adres] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder zal deze alsnog inhoudelijk moeten beoordelen.
8. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser van in totaal € 1.468,-.
Voor wat betreft de beroepsfase begroot zij deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 980,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 490,- met een wegingsfactor 1).
Voor wat betreft de bezwaarfase begroot de rechtbank deze kosten op € 488,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting; waarde per punt € 244,- met een wegingsfactor 1). Hierbij heeft de rechtbank één punt voor de 12 bezwaarschriften toegekend, omdat de beschikkingen in één aanslag opgenomen zijn en eiser, mede gezien het feit dat de 12 bezwaarschriften identiek zijn, had kunnen volstaan met één bezwaarschrift. De vier aanvullende bezwaarschriften heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat die buiten de door verweerder gestelde termijn zijn ingediend en niet van invloed zijn geweest op de niet-ontvankelijkverklaringen.
Ook dient verweerder het griffierecht ten bedrage van € 45,- te vergoeden.