ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
UTR 15/612
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen WOZ-aanslagen en de onderbouwing daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiser, eigenaar van 14 woningen, bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor het belastingjaar 2014. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarden vastgesteld op basis van de waardepeildatum van 1 januari 2013. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar de heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren tegen de waarden van de meeste woningen niet-ontvankelijk, omdat eiser niet tijdig had gereageerd op een verzoek om aanvullende informatie. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaarschriften ontvankelijk waren, omdat eiser zich op het moment van indienen van het bezwaar niet met de vastgestelde WOZ-waarden kon verenigen. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarden en dat eiser niet meer kon worden gevraagd dan zijn onvrede over de WOZ-waarden kenbaar te maken. De rechtbank verwierp het standpunt van de heffingsambtenaar dat eiser een pro-formabezwaarschrift had ingediend en dat hij de gronden van het bezwaar niet had aangevuld. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarschriften aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht voldeden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om de bezwaren alsnog inhoudelijk te beoordelen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.468,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 45,- worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/612, 15/1881, 1882, 1883, 1884, 1885, 1887, 1888, 1889, 1890, 1891 en 1892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: F.J. Bolt),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: mr. E.H.A.R. Loermans).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2014 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van 14 woningen in [gemeente] voor het belastingjaar 2014 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2013. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woningen ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsgrondslag zijn gebruikt.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2015 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder de door eiser gemaakte bezwaren tegen de waarde van de woningen aan de [straatnaam] [nummer] en [nummer] ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de waarden van de overige woningen zijn niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep richt zich, anders dan verweerder in zijn verweerschrift veronderstelt, uitsluitend op de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren.
2. Bij haar beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Op 3 maart 2014 maakt eiser bezwaar tegen de aanslag van alle 14 woningen. In zijn bezwaarschrift schrijft Bolt namens eiser, voor zover van belang:
“(…) Ik verzoek u mij, zo mogelijk per e-mail (…), het taxatieverslag voor het betreffende object toe te zenden. Wilt u daarbij de type gerelateerde m3 en m2 prijzen van de referentieobjecten en van het object van belastingplichtige alsmede de gehanteerde grondstaffel vermelden?”
2.2.
Bij brief van 4 maart 2014 bevestigt verweerder de goede ontvangst van de bezwaarschriften. Daarin wordt ook vermeld dat hij de door hem gevraagde informatie digitaal kan opvragen. Verweerder noemt daarvoor de locatie van de webpagina en de vereiste inloggegevens. Verder vraagt hij eiser zijn bezwaren voor 11 april 2014 aan te vullen of in te trekken, bij gebreke waarvan verweerder aankondigt dat de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard zullen worden.
2.3.
Omdat een reactie van eiser uitblijft, stelt verweerder hem in zijn brief van 23 april 2014 in de gelegenheid zijn bezwaren uiterlijk binnen twee weken (d.w.z. uiterlijk 7 mei 2014) aan te vullen.
2.4.
Met betrekking tot acht woningen doet hij dat niet. Wat betreft de overige woningen (zijnde de [straatnaam] [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] en aan de [adres] ) vult eiser zijn bezwaren op verschillende data aan. De aanvullende bezwaarschriften met betrekking tot de woningen aan de [straatnaam] [nummer] en [nummer] zijn voor 7 mei 2014 door verweerder ontvangen; de andere erna.
2.5.
In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de bezwaren (met uitzondering van de bezwaren die betrekking hebben op [straatnaam] [nummer] en [nummer] ) niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet heeft gereageerd binnen de in de brief van 23 april 2014 gestelde termijn.
3.1.
In beroep voert eiser aan dat hij ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschriften niet op de hoogte was van de onderbouwing van de Woz-waarden. Onder deze omstandigheden kon hij volstaan met een bezwaarschrift met de strekking dat hij het niet eens was met de vastgestelde waarden, aldus eiser, waarbij hij onder meer verwijst naar HR 8 maart 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD9881). Verweerder heeft de bezwaren daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.2.
Verweerder maakt een onderscheid tussen de ontvankelijkheid van een zogenaamd pro-formabezwaarschrift (in het geval geen gegevens voorhanden zijn om het bezwaar te motiveren) en die van een aanvullend bezwaarschrift (in het geval die gegevens verstrekt zijn). Volgens hem heeft eiser een “ontvankelijk pro-formabezwaarschrift” ingediend, maar heeft hij de termijn die gesteld is voor de aanvulling van de bezwaarschriften niet benut. Daartoe stelt verweerder dat hij in de ontvangstbevestiging van 4 april 2014 aanvullende gegevens (de rechtbank begrijpt: de gegevens die nodig zijn om die aanvullende gegevens digitaal te ontsluiten) die de vastgestelde Woz-waarden onderbouwen aan eiser ter beschikking heeft gesteld. Op dat moment is volgens verweerder de aanvullende beroepstermijn gaan lopen waarbinnen eiser het motiveringsgebrek (kennelijk bestaande uit het niet onderbouwen van de bezwaren) kon herstellen, welke termijn op 23 april 2014 nog eens met twee weken is verlengd. Een totale termijn van acht weken is niet onredelijk kort, aldus verweerder. Omdat eiser deze termijn ongebruikt heeft gelaten, zijn de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 6:5 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevatten. De eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van een bezwaarschrift hangen samen met de mate waarin een bestuursorgaan zijn beslissing heeft gemotiveerd. Anders gezegd: hoe meer een dergelijke beslissing is gemotiveerd, des te meer onderbouwd dient een bezwaarschrift te zijn. Als daarentegen – toegespitst op de onderhavige zaak – een beschikking niet meer omvat dan de vastgestelde Woz-waarde, mag aan een daartegen gericht bezwaarschrift geen verdere eis gesteld worden dan dat de indiener ervan zich niet met die waarde kan verenigen (vgl. HR voornoemd en HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:86).
5. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser een ontvankelijk pro-formabezwaarschrift heeft ingediend, maar heeft verzuimd de gronden van het bezwaar aan te vullen, zodat het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk is geworden. Niet alleen is een ontvankelijk pro-forma bezwaarschrift met zichzelf in tegenspraak, belangrijker is dat verweerder veronderstelt dat eiser op het moment van het maken van bezwaar over voldoende gegevens beschikte om dat bezwaar deugdelijk te onderbouwen, maar dat desondanks niet heeft gedaan. Dat is niet het geval.
De aanslag van 31 januari 2014 bevat slechts de vastgestelde Woz-waarde. Niet is gebleken dat een onderbouwing van die waarde bij eiser bekend was op het moment dat hij bezwaar maakte. Weliswaar heeft verweerder (overigens pas) tijdens de zitting uitgelegd dat er op de achterkant van de aanslag een toelichting staat, maar niet is komen vast te staan dat deze toelichting als onderbouwing van de vastgestelde Woz-waarde aangemerkt kan worden. Het exemplaar van de aanslag die deel uitmaakt van de processtukken, bevat deze toelichting niet. Evenmin heeft verweerder een exemplaar kunnen overleggen waarop die toelichting dan wel zou staan.
Daar komt bij dat verweerder heeft meegedeeld dat deze toelichting ook is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in huis-aan-huisbladen. Gelet op de algemene toegankelijkheid van deze media, moet het er – bij gebreke van andersluidende concrete informatie van verweerder – voor worden gehouden dat de toelichting slechts uitleg geeft over de gang van zaken bij het maken van bezwaar, maar geen gegevens zijn die ten grondslag liggen aan de in dit specifieke geval vastgestelde Woz-waarden, zoals bedoeld in artikel 40 lid 2 Wet Woz.
6. Onder deze omstandigheden kon van eiser op het moment dat hij bezwaar maakte niet meer verlangd worden dan dat hij zich op het standpunt stelde dat hij het met de Woz-waarden niet eens was, zodat de bezwaarschriften voldoen aan het bepaalde in artikel 6:5 Awb. Van een motiveringsgebrek dat op de voet van artikel 6:6 Awb kon worden hersteld, is – anders dan verweerder stelt – dan ook geen sprake. Dit leidt ertoe dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Dat uit de bezwaarschriften blijkt dat eiser zijn bezwaren tijdens een hoorzitting wenste toe te lichten (of mogelijk de bezwaarschriften wilde aanvullen en dat niet in alle gevallen (tijdig) heeft gedaan), doet aan de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften niet af. Die omstandigheden kunnen niet bewerkstellingen dat de bezwaarschriften, die ten tijde van de indiening voldeden aan de eisen van artikel 6:5 Awb, daaraan nadien niet meer voldoen.
7. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder de bezwaarschriften tegen de woningen aan de [straatnaam] [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] , [adres] en [adres] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder zal deze alsnog inhoudelijk moeten beoordelen.
8. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser van in totaal € 1.468,-.
Voor wat betreft de beroepsfase begroot zij deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 980,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 490,- met een wegingsfactor 1).
Voor wat betreft de bezwaarfase begroot de rechtbank deze kosten op € 488,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting; waarde per punt € 244,- met een wegingsfactor 1). Hierbij heeft de rechtbank één punt voor de 12 bezwaarschriften toegekend, omdat de beschikkingen in één aanslag opgenomen zijn en eiser, mede gezien het feit dat de 12 bezwaarschriften identiek zijn, had kunnen volstaan met één bezwaarschrift. De vier aanvullende bezwaarschriften heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat die buiten de door verweerder gestelde termijn zijn ingediend en niet van invloed zijn geweest op de niet-ontvankelijkverklaringen.
Ook dient verweerder het griffierecht ten bedrage van € 45,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar, voor zover hierin de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk zijn verklaard;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen, voor zover het de onder 7. hierboven genoemde woningen betreft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.468,-, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Heinemann, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.
griffier rechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.