Op 15 oktober 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van beroving en mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 14 juli 2015, waarbij de aangever, terwijl hij aan het werk was in zijn schuur, werd mishandeld door meerdere mannen. De verdachte werd later aangetroffen in een auto met een medeverdachte, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, dat betrekking had op bedreiging en mishandeling, werd door de officier als wel bewezen beschouwd. De verdediging daarentegen stelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde, en vroeg om vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, maar dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte niet zonder meer terzijde konden worden geschoven. Gezien de twijfels over de betrokkenheid van de verdachte, werd hij vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de verdachte de voorwaarden had geschonden. De rechtbank hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op en beval de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.