ECLI:NL:RBMNE:2015:7008

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
UTR 13/6399
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning ZW-uitkering en premiedifferentiatie Wet Bezava

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 september 2015, is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaard. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M.J.J. van der Gun, had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een ZW-uitkering aan een ex-werknemer, die per 4 juli 2012 was ingegaan. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was uitgevoerd en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat de werkneemster, die in dienst was bij eiseres, zich niet tijdig ziek had gemeld en dat de toekenning van de uitkering aan haar niet correct was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheid in de besluitvorming moet worden gewaarborgd. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed moest worden. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wet Bezava en de premiedifferentiatie voor werkgevers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/6399

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] ,

eiseres,
(gemachtigde: M.J.J. van der Gun),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij brief van 22 augustus 2013 heeft verweerder aan eiseres een kopie van het besluit van 26 juli 2012 (het primaire besluit) gezonden, waarbij aan [derde-partij] (de werkneemster) met ingang van 4 juli 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.
Bij besluit van 29 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft aangegeven als partij aan deze beroepszaak te willen deelnemen. Zij heeft geen toestemming verleend om eiseres inzage te geven in de medische gegevens.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werkneemster is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank over de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava).
Bij brief van 2 december 2014 heeft de rechtbank aan eiseres twee uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 4 november 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:5978 en ECLI:NL:RBMNE:2014:5979) toegestuurd.
Eiseres heeft de rechtbank per brief van 29 december 2014 bericht dat zij wenst dat haar
beroep door een meervoudige kamer wordt behandeld, omdat een voor haar prangend punt
in de uitspraken van 4 november 2014 niet aan de orde is gekomen.
Bij brief van 16 februari 2015 heeft de rechtbank partijen bericht dat het beroep is verwezen
naar een meervoudige kamer. Daarbij heeft de rechtbank partijen gevraagd om toestemming
zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Nadat partijen deze toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank het onderzoek op 26 maart 2015 gesloten.

Overwegingen

1. Zoals hierboven aangegeven, heeft de werkneemster de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennis van eiseres te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel, voor zover nodig, beperken om te voorkomen dat die medische gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De werkneemster was bij eiseres van 3 januari 2011 tot 2 juli 2012 werkzaam als schoonmaakster voor 22,5 uur per week. Het dienstverband tussen eiseres en de werkneemster is per 2 juli 2012 van rechtswege geëindigd. De werkneemster heeft zich per 2 juli 2012 bij het Uwv ziek gemeld. Bij het primaire besluit heeft verweerder haar met ingang van 4 juli 2012 een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft verweerder de werkneemster per 15 oktober 2012 hersteld verklaard.
Medio 2013 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over de verandering in de manier waarop de premie ZW-flex vanaf 2014 wordt berekend, verband houdend met de invoering van de Wet Bezava. Medegedeeld is dat de premie van 2014 wordt gebaseerd op ZW-uitkeringen die in 2012 zijn toegekend aan flexwerkers die bij eiseres in dienst waren.
Bij brief van 22 augustus 2013 heeft verweerder eiseres een brief gezonden met als bijlage de kopieën van beslissingen over ZW-uitkeringen van (ex-)werknemers van eiseres, waaronder een kopie van het primaire besluit.
Eiseres heeft bij brief van 4 september 2013 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Dit bezwaar heeft geleid tot het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
Bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de uitkering die aan de werkneemster is toegekend, een ZW-flex-uitkering is die op grond van de wet aan eiseres moet worden toegerekend. Ook al was en kon eiseres destijds nog niet op de hoogte zijn van de nieuwe regelgeving, verweerder kan hiervan niet afwijken omdat het gaat om regelgeving van dwingendrechtelijke aard. Er zijn bovendien geen gronden te twijfelen aan de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster in de betrokken periode, aldus verweerder.

Ontvankelijkheid

4. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Per 1 januari 2014 is het onderdeel premiedifferentiatie voor de ZW-lasten en de WGA-lasten voor flexibele werknemers van de Wet Bezava in werking getreden. Dit betekent dat werkgevers naast een gedifferentieerde premie voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers met een vast dienstverband, ook een gedifferentieerde premie gaan betalen voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers zonder een vast dienstverband, de zogenoemde vangnetters. De gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) voor het jaar 2014 wordt berekend op basis van gegevens over 2012. Het gaat daarbij om ZW- en WGA-uitkeringen die in dat jaar zijn toegekend aan (ex-)werknemers.
Niet in geschil is dat eiseres een middelgrote dan wel grote werkgever in de zin van het Besluit gedifferentieerde premie Whk 2014 is, gelet op de omvang van haar personeelsbestand van bijna 245 medewerkers. Dat betekent dat de toekenning van de ZW-uitkering aan haar ex-werkneemster in 2012 doorwerkt in de gedifferentieerde premie van eiseres. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat eiseres daarom belanghebbende is bij het bestreden besluit. De rechtbank verwijst hiervoor verder naar haar twee eerder genoemde uitspraken van 4 november 2014.
Inhoudelijke beoordeling
5.1.
Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat zij in juli 2012 als ex-werkgever geen enkel belang had om informatie aan het Uwv te verstrekken. Op dat moment waren de gevolgen van de Wet Bezava nog helemaal niet in beeld. Het kan toch niet zo zijn dat het Uwv door de invoering van de Wet Bezava met terugwerkende kracht de aan de ex-werkneemster toegekende ZW-uitkering aan haar toerekent, aldus eiseres. Volgens haar is zodoende sprake van een onbetrouwbare overheid en onbehoorlijk bestuur, waarmee verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. Eiseres gaat er dan ook van uit dat haar beroep gegrond wordt verklaard en dat de ZW-uitkering niet voor haar rekening komt.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat niet het Uwv, maar de inspecteur van de belastingdienst de premiebeschikkingen vaststelt. Dit betekent dat in het kader van een door een werkgever aanhangig gemaakt geschil over de toekenning en/of de beëindiging van ZW- en/of WGA-uitkeringen (uitsluitend) de rechtmatigheid van die toekenning en beëindiging aan de orde is. Stellingen die betrekking hebben op de vraag of de met die toekenning en beëindiging verband houdende uitkeringslasten dienen te worden toegerekend aan de betreffende werkgever, kan de werkgever aanvoeren in een mogelijke procedure tegen het premiebesluit. Immers, besluitvorming aangaande de hoogte van de gedifferentieerde premie en de uitkeringslasten die in dat verband in aanmerking dienen te worden genomen, is voorbehouden aan de inspecteur van de belastingdienst.
5.3.
Met deze beroepsgrond komt eiseres in feite op tegen de rechtmatigheid en redelijkheid van de Wet Bezava in het licht van de (toekomstige) gevolgen van het in deze procedure bestreden besluit voor de premielast van eiseres.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de eerste plaats niet omdat het in deze procedure niet gaat over de premielast van eiseres – daarop hebben alleen de aanslagen voor de betaling van ZW-flexpremie van de fiscus betrekking – maar alleen de vraag of door verweerder aan ex-werknemer per 4 juli 2012 terecht een ZW-uitkering is toegekend.
In de tweede plaats niet omdat het de rechter niet is toegestaan wetten in formele zin, in dit geval de Wet Bezava, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en de rechter evenmin mag treden in een belangenafweging die al door de wetgever is verricht of geacht moet worden te zijn verricht. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Ter zitting heeft eiseres ten aanzien van de toekenning van de ZW-uitkering gewezen op de bezwaargronden. In de bezwaarfase heeft zij naar voren gebracht dat de werkneemster niet per 25 mei 2012 ziek was, maar dat zij per die datum op vakantie is gegaan. Haar uren zijn ook als zodanig in de administratie opgenomen en verloond. De werkneemster heeft eiseres nooit een signaal gegeven dat de “uren vakantie” en “uren onbetaald verzuim” zoals aangegeven op de salarisspecificaties van mei, juni en juli 2012 als “uren ziek” verloond hadden moeten worden. Als zij zich wel ziek had gemeld, dan had de bedrijfsarts van eiseres kunnen bepalen in hoeverre eiseres inderdaad arbeidsongeschikt was en eventuele verzuimbegeleiding / re-integratie kunnen opstarten.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat beoordeeld dient te worden of verweerder de werkneemster terecht met ingang van 4 juli 2012 een ZW-uitkering heeft toegekend. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder van mening is dat de werkneemster ziek was toen haar dienstverband per 2 juli 2012 van rechtswege eindigde.
6.3.
Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) brengt de aard van de betrokken belangen in gevallen waarin de werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist mee dat op verweerder de verplichting rust om een besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 7 november 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG3963).
6.4.
In de rapportage van arbo-arts [A] van 24 juli 2012 is te lezen dat de werkneemster is uitgevallen met klachten van intern medische aard en klachten aan het bewegingsapparaat. In mei 2012 ging het uiteindelijk niet meer. In plaats van zich bij eiseres ziek te melden, heeft de werkneemster – zo begrijpt de rechtbank – op 25 mei 2012 verlof genomen om uit te rusten. [A] is tot de conclusie gekomen dat de klachten aan het bewegingsapparaat de reden zijn waarom de werkneemster haar werk als schoonmaakster niet meer kan uitvoeren. Hij heeft haar nog enkele weken voor herstel gegeven. De werkneemster heeft volgens hem een plausibele reden waarom de eerste ziektedag 25 mei 2012 dient te zijn. Zijn verwachting is dat de werkneemster binnen zes weken weer geschikt is voor haar eigen werk.
Op 31 augustus 2012 heeft de werkneemster wederom het spreekuur van [A] bezocht. In de rapportage van 31 augustus 2012 is te lezen dat de klachten aan het bewegingsapparaat zijn gestabiliseerd en geen reden meer vormen voor de conclusie dat de werkneemster ongeschikt is voor haar werk als schoonmaakster. [A] heeft haar in verband met de nieuw gestarte therapie nog zes weken de gelegenheid voor herstel gegeven. Daarna kan volgens hem het eigen werk worden hervat ondanks nog enige resterende klachten. Hij acht de werkneemster per 15 oktober 2012 weer geschikt voor haar eigen werk.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op onvoldoende zorgvuldige wijze heeft onderzocht of de werkneemster op 25 mei 2012 dan wel 2 juli 2012 ongeschikt was voor haar eigen werk. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de werkneemster pas op 24 juli 2012 medisch is onderzocht door [A] . Uit zijn rapportages leidt de rechtbank af dat hij zijn bevindingen voornamelijk baseert op de eigen verklaringen van de werkneemster. In het procesdossier bevindt zich geen medische informatie van de behandeld sector. Niet blijkt dat [A] daadwerkelijk heeft onderzocht of de werkneemster op 25 mei 2012 dan wel 2 juli 2012 ongeschikt was voor haar werk. In de bezwaarfase is de zaak bovendien niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep bekeken.
De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van [A] over de arbeidsongeschiktheid voor werkneemsters’ werk onvoldoende is gemotiveerd, laat staan wat de eerste ziektedag is. Aan dat oordeel kan niet afdoen dat het in die periode voor artsen misschien gebruikelijk was om mensen het voordeel van de twijfel te geven en in de ZW toe te laten. Op dat moment was de Wet Bezava immers nog niet in beeld en kon [A] niet weten dat een toekenning grote gevolgen kan hebben voor de (ex-)werkgever. De rechtbank overweegt dat het Uwv hier dan ook in het vervolg zorgvuldiger mee om moet gaan.
7. De conclusie is dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven.
In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit op bezwaar niet in stand worden gelaten en kan de rechtbank evenmin zelf in de zaak voorzien. Als het primaire besluit wordt herroepen, kan dit onevenredige gevolgen hebben voor de werkneemster en als het primaire besluit niet wordt herroepen, kan dit onevenredige gevolgen hebben voor eiseres.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Vooral het gebrek in de zorgvuldige voorbereiding leent zich na ruim drie jaar niet meer voor herstel. De enige wenselijke uitkomst is dat verweerder de ZW-uitkering van de werkneemster van het lijstje aan de belastingdienst schrapt.
Daarom zal verweerder worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Heinemann, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. J.W. Veenendaal, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.