2.2.De rechtbank stelt allereerst vast dat de inhoud van het primaire besluit aan eiseres bekend is gemaakt middels de brieven van verweerder van 26 juli 2013 en van 5 september 2013. Het bezwaarschrift van 11 november 2013 is daarom te laat ingediend. Uit de aantekening op het overzicht bij de brief van 26 juli 2013, leidt de rechtbank af dat eiseres verweerder reeds op 31 juli 2013 heeft verzocht een kopie van het primaire besluit toe te zenden. Ook in het bezwaarschrift van 11 november 2013 heeft eiseres verweerder verzocht om toezending van het besluit. Vervolgens blijkt uit de brief van verweerder aan eiseres van 18 maart 2014 dat haar pas bij die brief een kopie van het primaire besluit is toegezonden. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim was. De rechtbank acht de overschrijding van de termijn daarom verschoonbaar.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de uitkering die aan de werknemer op grond van artikel 29, tweede lid, onder c, van de ZW is toegekend, een ZW-flex-uitkering is die op grond van de wet aan eiseres moet worden toegerekend. Ook al was en kon eiseres destijds nog niet op de hoogte zijn van deze huidige regelgeving, verweerder kan hiervan niet afwijken omdat het gaat om regelgeving van dwingendrechtelijke aard. Er zijn geen gronden om te twijfelen aan de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Dat de werknemer naar eiseres stelt niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie en dat verweerder nalatig is geweest in de re-integratiebegeleiding, betreft omstandigheden die niet bepalend zijn voor de vraag of er arbeidsongeschiktheid bestaat die aanleiding vormt voor de toekenning van de ZW-uitkering.
4. Eiseres heeft in het beroepschrift aangevoerd dat gelet op het overgangsrecht de ZW-uitkering ten onrechte aan haar is toegerekend omdat het recht al vóór 2012 is ontstaan. Het besluit om de kosten van de ZW-uitkering aan eiseres toe te rekenen is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur omdat eiseres door invoering van de wetgeving met terugwerkende kracht geen voorzorgsmaatregelen heeft kunnen treffen. Gezien de enorme financiële consequenties is de uitvoering van deze wetgeving onbehoorlijk en onzorgvuldig. Verder heeft verweerder de werknemer onvoldoende begeleid bij het verzuim, waardoor de uitkeringsperiode onnodig lang is geweest. Het is onredelijk en onbillijk dat eiseres de schade hiervan draagt. Daarnaast is de werknemer zelf nalatig geweest in het nakomen van zijn re-integratieverplichtingen.
5. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
6. Per 1 januari 2014 is het onderdeel premiedifferentiatie voor de ZW-lasten en de WGA-lasten voor flexibele werknemers van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava, Staatsblad 2012, 464) in werking getreden. Dit betekent dat werkgevers naast een gedifferentieerde premie voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers met een vast dienstverband, ook een gedifferentieerde premie gaan betalen voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers zonder een vast dienstverband, de zogenoemde vangnetters. De gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) voor het jaar 2014 wordt berekend op basis van gegevens over 2012. Het gaat daarbij om ZW- en WGA-uitkeringen die in dat jaar zijn toegekend aan (ex-) werknemers. Dit volgt uit de artikelen 2.12 en 2.13 van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Besluit Wfsv) en het bijbehorende overgangsrecht.
7. Op grond van artikel 38, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) stelt het UWV (kortgezegd) voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast. Ingevolge het derde lid en zesde lid stelt de inspecteur van de rijksbelastingdienst voor een werkgever voor wie een korting of opslag van het in het tweede lid bedoelde percentage afzonderlijk wordt vastgesteld, deze korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV. Op grond van artikel 2.6, derde lid, van het Besluit Wfsv wordt (kort gezegd) de gedifferentieerde premie voor de kleine werkgevers gebaseerd op de ZW- en WGA-lasten op sectorniveau. Ingevolge artikel 1 van het Besluit gedifferentieerde premie Whk 2014 is de grens voor een kleine/middelgrote werkgever over het jaar 2014 vastgesteld op een premieplichtig loon van € 307.000.
8. Niet in geschil is dat eiseres een middelgrote dan wel grote werkgever is in de zin van het Besluit gedifferentieerde premie Whk 2014, gelet op de omvang van haar personeelsbestand van bijna 800 medewerkers. Dat betekent dat de toekenning van de ZW-uitkering aan haar ex-werknemer in 2012 rechtstreeks doorwerkt in de gedifferentieerde premie. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat eiseres belanghebbende is bij het bestreden besluit.
9. Eiseres heeft ter zitting de beroepsgronden dat de uitkering ten onrechte aan haar wordt toegerekend, enerzijds omdat het recht van de werknemer op ZW-uitkering al vóór 2012 zou zijn ontstaan, anderzijds omdat zij door de terugwerkende kracht van de wetgeving geen voorzorgsmaatregelen heeft kunnen treffen, laten vallen. De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom hierna niet meer beoordelen.
10. Het staat tussen partijen daarom niet meer ter discussie en ook de rechtbank overweegt dat uit het stelsel zoals hiervoor onder 6 en 7 is weergegeven, volgt dat in het kader van een door een werkgever aanhangig gemaakt geschil omtrent de toekenning door verweerder van ZW- en/of WGA-uitkeringen (uitsluitend) de rechtmatigheid van die toekenning aan de orde is. Argumenten die zien op de vraag of de met die toekenning verband houdende uitkeringslasten dienen te worden toegerekend aan de betreffende werkgever, kan de werkgever aanvoeren in een procedure tegen het premiebesluit. Besluitvorming aangaande de hoogte van de gedifferentieerde premie en de uitkeringslasten die in dat verband in aanmerking dienen te worden genomen, is immers voorbehouden aan de inspecteur. Zie ook de vergelijkbare overweging in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 april 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:2215). 11. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de duur van de uitkering onnodig lang is geweest wegens het ontbreken van voldoende begeleiding door verweerder bij het verzuim en de re-integratie van de werknemer overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit alleen gaat over de toekenning van de ZW-uitkering per 2 januari 2012. Verweerder stelt dan ook terecht dat (nalatigheid in) de latere begeleiding door verweerder geen omstandigheid betreft die bepalend is voor de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid als grond voor toekenning, en dus in deze procedure geen rol kan spelen. Hetzelfde geldt voor een eventueel gebrek aan re-integratie inspanningen van de werknemer.
Ter zitting heeft eiseres meegedeeld dat zij de rechtmatigheid van de ZW-toekenning op zichzelf niet betwist. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Conclusie is dat het voorliggende toetsingskader beperkt is. Verweerder heeft ter zitting nog opgemerkt dat een werkgever bezwaren tegen de duur van de uitkering naar voren kan brengen in een procedure tegen een besluit tot voortzetten of beëindigen van de uitkering. De werkgever kan een dergelijk besluit van verweerder uitlokken. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat voorstelbaar is dat de omstandigheid dat een werkgever als gevolg van de Wet Bezava achteraf geconfronteerd kan worden met de gevolgen van de ZW-uitkering van haar ex-werknemer, maakt dat een werkgever gedurende de uitkeringsperiode de behoefte kan voelen op het verloop van dit proces meer invloed te kunnen uitoefenen. Dat betekent dat bij de beoordeling van voortzettings- of beëindigingsbesluiten hoge eisen zullen worden gesteld aan de re-integratie-inspanningen van het UWV.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.