ECLI:NL:RBMNE:2015:4938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
16/700871-14 en vordering herroeping VI
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit met vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op hennepteelt en het voorhanden hebben van een kogelgeweer en wissellopen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich binnen de proeftijd schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten, wat aanleiding gaf tot de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 609 dagen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij ook de rol van medeverdachten en de bewijsvoering aan bod kwamen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de resultaten van forensisch onderzoek in haar overwegingen meegenomen, en heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700871-14 en vordering herroeping VI
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 juli 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1987] in [geboorteplaats],
Wonende te [adres] in [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014, 17 november 2014, 9 juni 2015, 11 juni 2015, 15 juni 2015, 16 juni 2015 en 18 juni 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsman mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: Tussen 19 februari 2013 en 30 juni 2014 samen met anderen een Audi Rs4 Avant en een Audi Rs6 Quattro Avant heeft geheeld;
Feit 2:In de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
Feit 3: In de periode van 1 augustus 2013 tot en met 16 juni 2014 een vuurwapen en wissellopen voorhanden heeft gehad;
Feit 4: In de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het plegen van plofkraken.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat geen van de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van getuige [medeverdachte 1]
De rechtbank zal hieronder allereerst ingaan op de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen die getuige [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) heeft afgelegd, nu de verdediging heeft aangevoerd dat deze niet als bewijs mogen worden gebruikt.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat zij het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) niet effectief heeft kunnen uitoefenen, waardoor niet gesproken kan worden van een eerlijk proces (‘fair trial’). Immers, [medeverdachte 1] heeft zich zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting op zijn verschoningsrecht beroepen en heeft geen vragen van de verdediging beantwoord. De verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen in die situatie alleen dan voor het bewijs worden gebruikt, indien sprake is geweest van afdoende maatregelen ter compensatie van het niet effectief kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht. Slechts dan kan nog worden gesproken van een ‘fair trial’. De verdediging is van mening dat dergelijke compenserende maatregelen niet, althans onvoldoende, zijn geboden waardoor alle verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Het openbaar ministerie heeft op dit verweer niet of nauwelijks gereageerd.
De rechtbank overweegt, met inachtneming van de relevante Europese jurisprudentie, [1] het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat in geval het bewijs uitsluitend of beslissende mate berust op de verklaring van een getuige die geen vragen van de verdediging heeft beantwoord, niet per definitie sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld artikel 6 EVRM. De verklaring van een dergelijke getuige behoeft dus niet altijd te worden uitgesloten van gebruik voor het bewijs.
Voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 6 EVRM, geeft de Europese jurisprudentie een toetsingskader. Op basis daarvan onderscheidt de rechtbank de volgende vragen:
1. Wat is de reden van het niet effectief kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht?
2. Wat is het gewicht van de betwiste verklaringen in de bewijsconstructie (is de verklaring ‘sole and decisive’)?
3. Zijn compenserende factoren aanwezig, waaronder sterke procedurele waarborgen die een eerlijke en deugdelijke waardering van het bewijs mogelijk maken?
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1 De getuige [medeverdachte 1] is opgeroepen voor verhoor bij de rechter-commissaris en als getuige ter zitting. Beide keren is hij verschenen. Bij beide gelegenheden zijn hem meerdere vragen gesteld, maar heeft hij alleen willen bevestigen dat hij de waarheid heeft gesproken toen hij bij de politie werd verhoord en dat de verklaringen die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd juist zijn. Voor het overige heeft hij zich beroepen op zijn verschoningsrecht, omdat hij zelf ook verdachte is in de onderhavige strafzaak.
De rechtbank stelt vast dat met het oproepen van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris en voor de terechtzitting is getracht de verdediging in de gelegenheid te stellen om [medeverdachte 1] te kunnen ondervragen, maar dat de verdediging het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 EVRM niet effectief heeft kunnen uitoefenen omdat [medeverdachte 1] zich op het hem wettelijk toekomende verschoningsrecht heeft beroepen. De reden voor het niet horen van de getuige is derhalve legitiem.
Ad 2 De rechtbank stelt vast dat de betwiste verklaringen van getuige [medeverdachte 1] op onderdelen doorslaggevend dan wel van zeer groot belang zijn en als ‘sole and decisive’ kunnen worden aangemerkt. Daarom moet sprake zijn van voldoende compenserende maatregelen om het recht op een eerlijk proces te kunnen waarborgen.
Ad 3 Met betrekking tot de vraag of sprake is van voldoende compenserende maatregelen acht de rechtbank van belang dat de verdediging:
( a) bekend was met zowel de identiteit als de persoon van de getuige en zijn
bijzondere persoonskenmerken;
( b) aan de rechtbank heeft kunnen uitleggen waarom de
verklaringen van deze getuige naar haar idee onbetrouwbaar zijn en
( c) de mogelijkheid heeft gehad alternatieve scenario’s aan de rechtbank te
schetsen.
Dit zijn compenserende maatregelen als bedoeld in de Europese jurisprudentie [2] en naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende compensatie geboden om het proces in zijn geheel als eerlijk aan te kunnen merken.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet
op voorhandvolledig dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Wel zal de rechtbank deze verklaringen met de nodige terughoudendheid en behoedzaamheid meewegen en per tenlastegelegd feit beoordelen of en in hoeverre de verklaring van [medeverdachte 1] tot het bewijs kan worden gebruikt.
4.3.2
De structuur van het vonnis
Aan verdachte zijn verschillende feiten tenlastegelegd. De rechtbank zal (onder B) eindigen met de beoordeling van de tenlastegelegde criminele organisatie en voorbereidingshandelingen en daaraan voorafgaand (onder A) alle andere feiten beoordelen (voor het gemak aangeduid als ‘de zelfstandige feiten’).
A. DE ZELFSTANDIGE FEITEN
4.3.3
Het feit waarvan de rechtbank verdachte zal vrijspreken
Ten aanzien van feit 1‘de heling Audi Rs4 Avant en Rs6 Quattro Avant
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de Audi Rs4 Avant (onder andere) van verdachte was en dat verdachte een keer in de Rs6 Quattro heeft gezeten. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [medeverdachte 1] het enige bewijsmiddel is dat verdachte in verband brengt met een mogelijke heling van de beide Audi’s. Gelet hierop en gelet op het feit dat [medeverdachte 1] zijn verklaring op dit punt niet nader heeft geconcretiseerd en gespecificeerd, acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] onvoldoende om uit te gaan van de juistheid daarvan. Daar komt nog bij dat de verklaring van [medeverdachte 1] slechts ziet op het voorhanden hebben van de Audi’s door verdachte, en niet op de voor het bewijs van heling vereiste wetenschap (of het vermoeden) van verdachte dat de auto’s gestolen waren. In het dossier bevinden zich ook overigens geen stukken waarop een dergelijke wetenschap (of vermoeden) bij verdachte kan worden gebaseerd.
Gezien het bovenstaande, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde ten aanzien van de Audi Rs4 Avant en de Audi Rs6 Quattro Avant heeft begaan en spreekt verdachte hiervan vrij.
4.3.4
Het feit dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht en de bewijsmiddelen daarvoor
Ten aanzien van feit 3
het voorhanden hebben van een kogelgeweer en wissellopen’
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [3]
Het aantreffen van de goederen
Op 26 november 2013 vindt een inkijk plaats in garagebox nr. [nummer] aan de [adres] in [woonplaats]. Hierbij wordt door verbalisanten gezien dat in de box op de grond een zwarte, openstaande tas ligt waarin een automatisch vuurwapen en een losse loop worden aangetroffen. [4] De huur van de box staat op naam van [medeverdachte 1]. [5]
Het wapen in de tas blijkt een enkelloops kogelgeweer te zijn als bedoeld in artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 onder categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie. Onder deze categorie vallen ook de wissellopen die zijn aangetroffen. Deze blijken geschikt te zijn voor een pistool van het model Desert Eagle kaliber .44Mag en voor een pistool model Glock kaliber 9x19mm. [6]
Bevindingen van het NFI
De hengsels van de tas waarin het vuurwapen en de wissellopen zijn aangetroffen, worden onderzocht op sporen. [7] Hierbij wordt op het ene hengsel van de tas een spoor veiliggesteld: SIN nr. AAGT1472NL#01. Op het andere hengsel wordt een tweede spoor veiliggesteld:
SIN nr. AAGT1472NL#02. [8] Uit aanvullend onderzoek van het NFI blijkt dat op het ene hengsel van de tas een DNA mengprofiel van minimaal 5 personen wordt aangetroffen waarvan het celmateriaal in de bemonstering ‘
afkomstig kan zijn van verdachte’(SIN nr. AAGT1472NL#01). [9]
Op het andere hengsel van de tas wordt ook een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal 5 personen, waarbij ‘
niet kan worden uitgesloten’dat het celmateriaal in de bemonstering afkomstig is van verdachte (SIN nr. AAGT1472NL#02). [10]
Uit onderzoek van het NFI blijkt tevens dat op het spoor met SIN nr. AAGT1472NL#01 een DNA-mengprofiel wordt aangetroffen welke afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2]. Op het spoor met SIN nr. AAGT1472NL#02 wordt een DNA-mengprofiel aangetroffen waarbij [medeverdachte 2] niet kan worden uitgesloten. [11]
Verklaring getuige [medeverdachte 1]
heeft -zakelijk en verkort weergegeven- het volgende verklaard over de box die hij huurde aan de [adres] in [vestigingsplaats] en de daarin aangetroffen goederen: [12]

Toen hoorde ik pas van die Rs6 en de zak met wapens, een AK-47 van [A], dat dat weg was.’ [13]

Ik ben zelf alleen met de makelaar in Bunnik geweest om te huren. De sleutel heb ik bij [medeverdachte 2] door de bus gegooid. [14]

[A] vertelde over het onklaar maken van het wapen. Ze dachten dat die anderen de box misschien leeggehaald hadden.’ [15]

Als ik iets moest huren kwam dit van [A] of [medeverdachte 2]. [16]

De dag na Sinterklaas ga ik naar [medeverdachte 2] toe. Of ik ging naar [B] en daar waren [A] en [medeverdachte 2] ook. Ze vertelden over een Rs4 en een zak met een wapen of wapens.’ [17]

Die spullen die in Bunnik zijn gevonden, ik werd helemaal gek. O ja, wacht, er zou een fles gevonden zijn daar. Daarom kwam het ter sprake (…in een gesprek met [medeverdachte 2]…) [18]

Ik hoorde dat er ergens een gestolen auto uit een garagebox van mij was gehaald. Dat er een auto in stond wist ik van hun. [A] en [medeverdachte 2].’ [19]

Ik hoorde dat er een Audi Rs4 was en een zak met wapens en een fles. Ik hoorde dat [medeverdachte 2] rondgereden zou hebben in een gestolen Cabrio.’ [20]
Bewijsoverwegingen
Bruikbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]
De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn op de hierboven genoemde punten voldoende specifiek en vinden bovendien steun in andere onderdelen van het proces-verbaal. De rechtbank overweegt hiertoe dat bij het leeghalen van de garagebox een Audi Rs4, een gasfles en een tas met een wapen zijn aangetroffen, hetgeen exact overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte 1] over wat hij heeft gehoord. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij
op 6 december 2013heeft gehoord dat onder andere verdachte erover sprak dat genoemde goederen weg waren uit de garagebox. Op
5 december 2013heeft een op de garagebox geplaatste camera opnames gemaakt van medeverdachte [medeverdachte 2] bij de garagebox die heeft geconstateerd dat de garagebox leeg was, en die daar zichtbaar van schrok. Deze data kloppen volledig met elkaar.
Met inachtneming van de toetsing als beschreven onder 4.3.1, acht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] bruikbaar voor het bewijs en neemt de rechtbank deze mee in haar beoordeling.
Bewijswaarde aangetroffen DNA-profielen
Gelet op het verweer van de verdediging hierover, overweegt de rechtbank het volgende. Het bovengenoemde NFI rapport van 27 mei 2014 heeft een beperkte bewijswaarde. De rechtbank zal hiermee bij de weging van het bewijsmiddel rekening houden. Echter het NFI rapport van 27 mei 2014 is wel van belang, aangezien het enig verband legt tussen verdachte en de tas waarin het vuurwapen en de wissellopen zijn aangetroffen.
B. CRIMINELE ORGANISATIE EN VOORBEREIDINGSHANDELINGEN
4.3.5.
De criminele organisatie en voorbereidingshandelingen
Aan verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2012 tot 14 juli 2014 heeft schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van verschillende soorten misdrijven, zoals opgesomd in de tenlastelegging.
Daarnaast is hem onder feit 4 tenlastegelegd dat hij samen met anderen voorbereidingen heeft getroffen voor het plegen van plofkraken.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling terzake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [21]
Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op, kort gezegd, hennepteelt, maar dat het bestaan van een criminele organisatie voor het overige niet bewezen kan worden. De tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor plofkraken kunnen evenmin bewezen worden.
4.3.6.
Gedeeltelijke vrijspraak feit 2 en vrijspraak feit 4
Volgens de officier van justitie hebben [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en mogelijk anderen deelgenomen aan een criminele organisatie die -kort gezegd- tot doel had het plegen van ripdeals, het plegen van plofkraken en het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe, het helen van personenauto’s, het gebruik van jammers en het voorhanden hebben van vuurwapens.
In de strafzaken tegen verdachte en zijn medeverdachten acht de rechtbank (voor zover hier relevant) wettig en overtuigend bewezen dat -kort gezegd- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ieder een jammer hebben gebruikt, dat [verdachte] en [medeverdachte 2] gezamenlijk een vuurwapen en wissellopen voorhanden hebben gehad, dat [medeverdachte 1] een BMW heeft geheeld en dat [medeverdachte 2] twee Audi’s heeft geheeld.
Uit het dossier zou voorts kunnen worden opgemaakt dat [verdachte] eveneens bij de heling van één van deze twee Audi’s is betrokken (hetgeen hem niet ten laste is gelegd).
Uit deze strafbare feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen vloeit niet zonder meer het bewijs voort voor het bestaan van een criminele organisatie. Vastgesteld kan worden dat een aantal van de verdachten soortgelijke delicten hebben gepleegd en dat enkele feiten door bepaalde medeverdachten gezamenlijk zijn gepleegd. Van het bestaan van een gestructureerd samenwerkingsverband, zoals vereist voor het aannemen van een criminele organisatie, blijkt uit de bewijsmiddelen echter niet.
Vervolgens staat ter beoordeling of uit het dossier blijkt van andere omstandigheden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een criminele organisatie. Immers, ook concrete feitelijke handelingen die op zichzelf geen strafbaar feit opleveren, kunnen leiden tot het aannemen van deelname aan een criminele organisatie indien deze handelingen zijn verricht met het oogmerk om bij te dragen aan een crimineel samenwerkingsverband.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de door [medeverdachte 2] geheelde Audi’s en het vuurwapen en de wissellopen die [medeverdachte 2] en [verdachte] voorhanden hebben gehad zijn aangetroffen in garageboxen die op naam van [medeverdachte 1] zijn gehuurd. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] een aantal andere garageboxen gehuurd, waarin respectievelijk een gasfles, een motorzaag, mokers, een vuurwapen, een jammer en een andere gestolen Audi (waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze door één van de betrokken verdachten is geheeld) zijn aangetroffen. Op drie plaatsen zijn op elkaar gelijkende tassen aangetroffen.
Voorts blijkt uit het dossier dat de Audi Rs4 Avant, die [medeverdachte 2] heeft geheeld, betrokken is geweest bij een ripdeal aan de [adres] in [woonplaats] en dat bij deze ripdeal gebruik is gemaakt van een baken dat eigendom was van [medeverdachte 3].
Verder blijkt uit het dossier dat bij een bank in Beuningen een poging tot plofkraak heeft plaatsgevonden en dat op dezelfde dag is ingebroken bij een hondenschool in Weurt, in de nabijheid van Beuningen, waarbij goederen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met plofkraken, waaronder schroevendraaiers en een scooter. Op één van de schroevendraaiers en op de sleutel van de scooter is een DNA mengprofiel aangetroffen. Het celmateriaal
kanvolgens het NFI-rapport afkomstig zijn van [medeverdachte 3] en [verdachte].
Tot slot blijkt uit het dossier dat de betrokken verdachten elkaar kennen en dat enkele van hen gezamenlijk gebruik hebben gemaakt van (een aantal) auto’s (niet zijnde gestolen auto’s).
Het bovenstaande rechtvaardigt weliswaar een verdenking van betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachten bij bepaalde misdrijven, zoals het plegen van plofkraken of ripdeals, maar levert, ook bezien in onderling verband en bezien in verband met de bewezenverklaarde strafbare feiten, geen daadwerkelijk bewijs op van het treffen van voorbereidingshandelingen voor het plegen van plofkraken, dan wel van deelname aan een criminele organisatie. Dit laatste alleen al vanwege het feit dat van een gestructureerd samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht niet is gebleken.
Daar komt nog bij dat de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden, afgezien het gebruik van de Audi Rs4 Avant bij de ripdeal aan de [adres] en het aangetroffen DNA-mengprofiel in Weurt, niet te verbinden zijn aan een concreet gepleegd of beraamd strafbaar feit.
Met betrekking tot de ripdeal aan de [adres] in [woonplaats], waarbij de Audi Rs4 Avant is gebruikt, geldt dat niet is gebleken van betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachten bij deze ripdeal. [medeverdachte 3] heeft gezegd dat hij het baken ten tijde van de overval had uitgeleend. Dit levert onvoldoende houvast op om betrokkenheid van verdachte vast te stellen, dan wel om vast te stellen dat [medeverdachte 3] het baken opzettelijk heeft uitgeleend met als doel het plegen van diefstallen en ripdeals.
Ten aanzien van de plofkraak in Beuningen tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat het DNA mengprofiel, dat mogelijk afkomstig kan zijn van [medeverdachte 3] en [verdachte], is aangetroffen op verplaatsbare goederen van algemene aard, namelijk een schroevendraaier en een scootersleutel. Op basis hiervan kan hun betrokkenheid bij dit feit of bij de voorbereiding daarvan niet zonder meer worden vastgesteld.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] zou afgeleid kunnen worden dat de goederen die zich bevonden in de garageboxen, daar aanwezig waren ten behoeve van het plegen van plofkraken. Gelet op hetgeen onder 4.3.1 is overwogen zal de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] met terughoudendheid bezien. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1] op deze punten onvoldoende specifiek, concreet en gedragen door andere bewijsmiddelen om deze hier voor het bewijs te gebruiken.
Slotsom van het voorgaande is dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om aan te nemen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van of plofkraken en dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op –kort gezegd- het plegen van ripdeals, het plegen van plofkraken en het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe, het helen van personenauto’s, het gebruik van jammers en het voorhanden hebben van vuurwapens.
Verdachte zal derhalve in zoverre partieel worden vrijgesproken van feit 2 en zal worden vrijgesproken van feit 4.
4.3.8.
Gedeeltelijke bewezenverklaring feit 2
Ten aanzien van feit 2‘deelname aan een criminele organisatie inzake hennep’
De rechtbank neemt voor met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastegelegde criminele organisatie de volgende bewijsmiddelen in aanmerking.
Aantreffen van de hennepkwekerijen
[adres] in [vestigingsplaats] [22]
De garagebox aan de [adres] wordt vanaf 1 januari 2013 verhuurd door [C] aan [medeverdachte 1]. [23] [C] verklaart dat er bij het afsluiten van de verhuur ook een blanke Nederlandse jongen van nog geen 30 jaar oud aanwezig was die zich ‘[medeverdachte 2]’ noemde. [24] De huur voor de box blijkt te worden voldaan door de vriendin en de moeder van [medeverdachte 1]. [25]
Medio april 2013 gaat [C] bij de box kijken en treft daar een hennepplantage aan. [26]
Uit telecomonderzoek blijkt dat veelvuldig contact is geweest tussen de telefoonnummers van verdachte [medeverdachte 2] [telefoonnummer]) en [medeverdachte 1] ([telefoonnummer]) in de periode van 12 februari 2013 tot 10 april 2013. [27]
[adres] in [vestigingsplaats] [28]
De politie stelt op 4 december 2013 onderzoek in bij het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats], omdat er water stroomt uit het bedrijfspand. Hierbij wordt een hennepkwekerij aangetroffen. [29] Diezelfde dag komt [medeverdachte 1] aan bij de box en overhandigt de politie de sleutel van het pand. [30] De huur van het pand blijkt vanaf 15 februari 2013 op zijn naam te staan. [31] De betalingen voor de huur worden gedaan door de vriendin en moeder van [medeverdachte 1], onder de vermeldingen ‘
huur [medeverdachte 1]’en ‘
[bedrijf 1]’. [32]
Uit de aangifte van verhuurder [D] en de telecomgegevens van [medeverdachte 1] blijkt dat de [D] op 3 december 2013 telefonisch contact heeft gezocht met [medeverdachte 1] over de lekkage. [33] [medeverdachte 1] op 3 december 2013 tussen 15.10 uur en 17:05 uur in totaal 17 keer contact heeft gezocht met het telefoonnummer [telefoonnummer], van wie V.O.F. [bedrijf 2] de tenaamgestelde is. [34]
[adres] in [vestigingsplaats] [35]
Uit bankgegevens van [medeverdachte 1] en zijn vriendin en moeder, blijkt dat per 1 april 2012 huur wordt betaald voor een loods aan de [adres] in [vestigingsplaats]. [36] Uit de huurovereenkomst blijkt dat de eigenaar van de loods, [E], de loods per 1 april 2012 aan [medeverdachte 1] heeft verhuurd. [37]
De politie treft op 18 maart 2014 een ontmantelde hennepkwekerij aan, waar (onder andere) hennepresten [38] , snoeischaartjes, goederen voor de groei en kweek van hennepplanten, potgrond, verdroogde stekken, assimilatielampen en een irrigatiesysteem worden aangetroffen. [39]
Uit telecomgegevens blijkt dat verdachte [medeverdachte 2], in de periode van juli tot oktober 2013, 15 keer contact heeft gehad met het telefoonnummer van [F], de huurder van de voorzijde van de loods in Hilversum. [40] De politie heeft tijdens het aantreffen van de kwekerij geconstateerd dat er vanuit de loods van [F] een doorgang was via een luik met een ladder naar het deel van de loods dat op naam van [medeverdachte 1] werd gehuurd. [41]
De OVC-gesprekken
In het onderzoek zijn met behulp van Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) apparatuur, gesprekken in de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] afgeluisterd en uitgewerkt.
Op 15 april 2014 vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) en een NNman: [42]
[medeverdachte 2]: ‘Kijk, als jij gewoon je dingen doet dan maken we ondertussen die hokken allemaal schoon.’
……
[medeverdachte 2]: ‘Die hier, die trekken het niet’
NNman: ‘wat?’
[medeverdachte 2]: ‘Niet met éénenveertig graden, die trekken het juist niet, reken maar uit.’
……
[medeverdachte 2]: ‘Nee maar doordat het te heet is, gaat alles de lucht in’
……
[medeverdachte 2]: ‘Nu overal twee lampen, staan er nu maar vier aan in elke, vier max vijf. Misschien als er al echt toppen in zitten, dan kan je nog gauf effe die twee aanzetten.’
Op 18 april 2014 vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) en [verdachte] ([verdachte]): [43]
[medeverdachte 2]: ‘ja, 20 ofzo he’
[verdachte]: ‘He?
[medeverdachte 2]: ’27 gram ofzo’
[verdachte]: ‘oh ken wel, heb ik eigenlijk nog niet uitgerekend, ik ga zeg maar uit van uuh 320’
[medeverdachte 2]: ‘het is wel meer dan de vorige keer’
[verdachte]: ‘nee joh, de vorige keer was…gruis…normaal hadden we die 280 aan die wous gegeven, maar ja die rookt niet meer dus, dat gaat gewoon in onze eigen zak toch?
……
[verdachte]: ‘het zal misschien een paar laatste zuiger die…er wordt niet met sproeiertjes water gegeven. De boel is te warm…blaas uitgezet, snap je, dat is allemaal gebeurd allemaal in de vitale weken, de laatste twee weken’
[medeverdachte 2]: ‘ja en wat heb je gezegd?’
[verdachte]: ‘dat raam moet gewoon aangepast worden, dat het niet zo warm wordt. Kijk in principe, misschien geeft hij wel gewoon goed water, maar als dat, als dat, als het veel te heet wordt…Kijk als ik ergens binnen kom lopen ja, in de groei maakt niet uit, dan weet ik dit voelt niet goed. Maar hij is gewoon maf in z’n kop. Hij komt in de zesde week een keer aan…ja ze zijn een beetje geel…een beetje geel? Het leek wel herfst.’
Op 19 april 2014 vindt er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [verdachte]: [44]
[verdachte]: ‘Kamers ook jongen, 12 graden, dat is goed dan worden ze niet zo groot die heesjes’
……
[medeverdachte 2]: ‘en dan is het ja dit is toch, dan is het slecht geknipt of wat dan ook’
Op 21 april 2014 vindt er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [verdachte]: [45]
[verdachte]: ‘die vijf kilo ga je nooit halen. Veelste dun gelegd, er ligt bijna niks op die netten, op sommige netten ligt nog geen honderd gram. Dus dat ga je nooit halen, normaal gesproken als ik ze gelegd he, dik gelegd
[medeverdachte 2]: ‘ja maar het maakt nou niet uit…’
[verdachte]: ‘normaal gesproken, als ik het dik gelegd heb dan weet ik dat je ongeveer om en nabij de 250 gram er af haalt, snap je?
[medeverdachte 2]: ‘ja’
[verdachte]: ‘die haal je er altijd ongeveer vanaf, dat weet ik gewoon, maar hoe het nou ligt dat is het nooit, snap je, dat zie ik nou al, dan heb je nog heel veel kleine zooi.’
[medeverdachte 2]: ‘ja’
[verdachte]: ‘misschien droogt het wel wat zwaarder in, weet jij veel. Ik hoop dat het vijf kilo is maar ik ben er bang van.’
……
[verdachte]: ‘ja je hebt sowieso, deze is sowieso de zesde keer, stel, kijk maar als je een jaar hebt gedraaid en dat we ook zeg maar twee keer hebben stilgestaan en nog eens een keertje vijf weken, vijf weken lopen kutten voordat we de stekkies kregen dus je hebt in totaal wel vijf maanden stilgestaan.’
De verklaringen van getuige [medeverdachte 1]
heeft -zakelijk en verkort weergegeven- het volgende verklaard over de hennepkwekerijen: [46]

Die bus was voor ons groepje, [medeverdachte 2] en zo, om spullen te halen, voor de wiet enzo.’ [47]

Ik heb twee ruggen moeten betalen omdat ik die auto kwijt ben geraakt. Die moest ik aan [medeverdachte 2] betalen. Dit geld is van de wiet afgetrokken.’ [48]

Die in [vestigingsplaats] heb ik voor [A] gehuurd. En verder [vestigingsplaats], [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats], bij [C], die wietkwekerij. Toen heeft [medeverdachte 2] geholpen de spullen weg te rijden. Hun doet wat daar, maar ik moet het opruimen omdat het op mijn naam staat. Die loods was eerst voor mij. Heel snel ging er wiet in. Die garage in [vestigingsplaats] is gehuurd om al die spullen van de wietkwekerij uit [vestigingsplaats] daar te stallen. [medeverdachte 2] heeft mij toen geholpen de spullen weg te halen.’ [49]

Die Ford Transit was aangeschaft voor ons groepje. Ik bedoelde daarmee [medeverdachte 2], ik en [A] die erin reden. Zij hebben hem gekocht, maar ik mocht er in rijden. Ik denk dat [medeverdachte 2] hem heeft betaald.’ [50]
‘Ik werd benaderd door [medeverdachte 2], maar ook [A]. Ze vragen gewoon, wil je iets op je naam zetten. Of ze doen een briefje door de deur. Ik moest huren en zij deden er wiet in. Met zij bedoel ik [medeverdachte 2] en [A].’ [51]

De [adres] heb ik voor iemand anders gedaan. [medeverdachte 2] was er wel bij. Die loods stond op mijn naam. De sleutel heeft meneer [C] aan [medeverdachte 2] gegeven. Hij heeft ook betaald.’ [52]

Ik kreeg het huurgeld voor de [adres] van [medeverdachte 2].’ [53]

Via [medeverdachte 2] ben ik aan Hilversum en Groot-Ammers gekomen. [medeverdachte 2] houdt zich bezig met hennepteelt, maar hij is niet zo groot. Hij wil ook wat geld verdienen.
Ik durf niet te zeggen van wie die hennepplantage was. De sleutel is naar [medeverdachte 2] gegaan.’ [54]

[vestigingsplaats] was voor [medeverdachte 2] maar ook voor mezelf. En voor [A] ook. De laatste paar maanden zat er hennep in.’ [55]
Bewijsoverweging ten aanzien van deelname criminele organisatie
Bruikbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]
De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn op de hierboven genoemde punten voldoende specifiek, concreet en vinden bovendien steun in andere onderdelen van het proces-verbaal. De rechtbank overweegt hiertoe onder meer dat de verhuurder van de loods aan de [adres] heeft aangegeven dat bij het afsluiten van de huurovereenkomst een blanke jongen van nog geen 30, die [medeverdachte 2] heette, betrokken was. [medeverdachte 2] wordt ook wel [medeverdachte 2] genoemd. Daarnaast verklaart [G] dat hij een Ford Transit op zijn naam heeft gehad en dat hij door [medeverdachte 2] werd gevraagd naar deze auto te kijken. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben beiden een deel van de koopprijs van de Ford Transit voldaan. Deze verklaring van [G] bevestigt de verklaring van [medeverdachte 1] dat de Ford door [medeverdachte 2] en [verdachte] werd gekocht en door hen drieën werd gebruikt. Voorts bieden de OVC-gesprekken een sterke ondersteuning voor de verklaringen van [medeverdachte 1], nu uit de inhoud van deze gesprekken evident blijkt dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bezig hielden met hennepteelt.
Met inachtneming van de toetsing als beschreven onder 4.3.1, acht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] bruikbaar voor het bewijs en neemt de rechtbank deze mee in haar beoordeling.
Zoals hiervoor al overwogen dient voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [56] Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. [57] Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. [58]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het telen van hennep. Zij hebben een gestructureerd samenwerkingsverband gevormd en hebben ieder een aandeel gehad in, dan wel ondersteunende gedragingen verricht die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De rechtbank overweegt daartoe dat de samenwerking tussen verdachten blijkt uit het volgende. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben samen de Ford Transit gekocht, (mede) ten behoeve van de hennepteelt. Ze hebben, tezamen met [medeverdachte 1], meerdere kwekerijen op verschillende locaties opgezet, onderhouden en/of verzorgd. De kwekerijen bevinden zich in loodsen die [medeverdachte 1] op zijn naam huurt en vanaf zijn bankrekening of die van zijn (ex)vriendin of zijn moeder betaalt. [medeverdachte 2] stelt hiervoor het huurgeld ter beschikking en zorgt, samen met [verdachte], voor het planten van de stekjes in de loodsen.
De OVC gesprekken dateren weliswaar van (kort) na het oprollen van de laatste kwekerij die in het kader van dit onderzoek is aangetroffen, maar uit de inhoud van de gesprekken blijkt evident dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bezig houden met hennepteelt. Zij spreken met elkaar over eerdere oogsten en wat de opbrengst dit keer zal zijn en zij overleggen met elkaar over het telen en de verzorging van de planten. Uit de gesprekken blijkt dat kennelijk sprake is van nog een andere kwekerij.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachten gedurende een langdurige periode gezamenlijk in georganiseerd verband bezig zijn geweest met hennepteelt.
Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en geeft geen verklaring over de OVC-gesprekken. De rechtbank kan daarom uit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen niet anders concluderen dan dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Ten aanzien van de pleegperiode
Ten aanzien van de periode waarin verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie stelt de rechtbank het volgende vast. De loods aan de [adres] in [vestigingsplaats] is met ingang van 1 april 2012 gehuurd op naam van [medeverdachte 1]. De rechtbank ziet deze datum dan ook als het startmoment van de criminele organisatie als zodanig. De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte vanaf dat moment daarvan deel uitmaakte, omdat hij op dat moment in detentie verbleef. Op 19 augustus 2013 is verdachte vrijgekomen. De rechtbank beschouwt dit als het startmoment van de deelname van verdachte aan de criminele organisatie. Deze is geëindigd op het moment dat hij voor de onderhavige zaak werd aangehouden op 16 juni 2014.
Ten aanzien van de pleegplaatsen
De rechtbank stelt vast dat de criminele organisatie heeft geopereerd in meerdere plaatsen in Nederland. Uit de bewijsmiddelen staat vast dat sprake was van een drietal kwekerijen in Hilversum, Utrecht en Groot Ammers, maar uit de OVC gesprekken is gebleken dat ook na het opdoeken van de laatste van deze kwekerijen er nog op een andere plaats een kwekerij in werking was. Het is de rechtbank niet bekend waar deze zich bevond waardoor de bewezenverklaring zich niet zal beperken tot een aantal met name genoemde plaatsen.
Gezien het bovenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie met betrekking tot hennepteelt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 2:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 augustus 2013 tot en met 16 juni 2014 op meer plaatsen in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep (strafbaar gesteld in artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet).
Feit 3:
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 26 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- een enkelloops kogelgeweer (merk onbekend, model L.1.A.1, kaliber 7,62x51mm) en
- een wisselloop voor een pistool (model Desert Eagle, kaliber .44Mag) en
- een wisselloop voor een pistool (model Glock, kaliber 9x19mm),
zijnde een of meer ((onder)(de(e)l(en) van) (vuur)wapen(s) van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Ten aanzien van feit 2:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij art. 55 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.

7.De strafbaarheid van verdachte

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten een gevangenisstraf van twee en een half jaar wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en wissellopen en aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het telen van hennep. Het kweken van een softdrug als hennep veroorzaakt overlast en schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en alleen maar gehandeld uit eigen financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van 29 april 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Nadat verdachte uit detentie is gekomen heeft hij zich wederom schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Ter zitting is reclasseringswerker dhr. [H] gehoord. Hij heeft verklaard dat hij verdachte begeleidt in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis. Hij heeft weinig zicht gekregen op de dagbesteding en de financiële situatie van verdachte. Een reclasseringstoezicht zal hoogst waarschijnlijk geen effect hebben op een eventuele afname van het recidiverisico. Hij laat in het midden of toezicht nodig is, maar geeft wel aan dat er volgens de reclassering geen mogelijkheden zijn voor gedragsverandering. De rechtbank zal, gezien dit advies, niet overgaan tot het opleggen van enig reclasseringstoezicht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is, uit het oogpunt van genoegdoening aan de samenleving, alsook uit het oogpunt van generale en speciale preventie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, gerechtvaardigd.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte gedeeltelijk toe te wijzen, tot (ongeveer) de helft van de v.i.-periode van 609 dagen, te weten 309 dagen. Verdachte heeft de algemene voorwaarden overtreden en heeft zich binnen de v.i.-periode schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om afwijzing van de vordering tot herroeping omdat ten aanzien van alle feiten vrijspraak is bepleit. Subsidiair verzoekt de verdediging alsnog om afwijzing van de vordering gezien de positieve inhoud van de diverse rapportages van de reclassering.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van
23 juli 2013, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 19 augustus 2013 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 609 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de voorwaardelijke invrijheidstelling van 609 dagen in zijn geheel te herroepen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 15g, 15i, 15g, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feiten 1 en 4 is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 maanden.
- Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
- Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
- Gelast dat het gedeelte van de gevangenisstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, voor deze periode alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
609 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
(zaaksdossiers 3 en 9)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 februari 2013 tot en met 30 juni 2014 te Bilthoven en/of te Nieuwegein en/of Zeist en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- een Audi RS4 Avant en/of
- een Audi RS6 Quattro Avant
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto('s) (merk Audi) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen).
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 te Bilthoven en/of Zeist en/of Utrecht en/of Bunnik en/of Sint Oedenrode en/of Nieuwegein en/of Groot-Ammers en/of Hilversum en/of Empel, in elk geval (op een of meer plaats(en)) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep (strafbaar gesteld in artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet) en/of
- het plegen van een of meer (poging(en) tot) diefstal(len) en/of afpersing(en) met geweld en/of bedreiging(en) met geweld van een of meer hoeveelhe(i)d(en) hennep (strafbaar gesteld in artikelen (45 juncto) 310 juncto 312 juncto 317 Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereidingshandelingen hiertoe (strafbaar gesteld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van plofkraken (strafbaar gesteld in artikelen 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 157 Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereidingshandelingen hiertoe (strafbaar gesteld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het helen van personenauto's (strafbaar gesteld in artikel 416 en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht) en/of
- het aanleggen en/of aangelegd aanwezig hebben en/of gebruiken en/of voorhanden hebben van een of meer (zogenaamde) jammer(s) (strafbaar gesteld in artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet en/of artikel 161sexies lid 2 sub a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het voorhanden hebben van een of meer (vuur)wapen(s) (strafbaar gesteld in artikel 13 en/of 26 Wet Wapens Munitie).
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 16 juni 2014 te Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een enkelloops kogelgeweer (merk onbekend, model L.1.A.1, kaliber 7,62x51mm) en/of
- een wisselloop voor een pistool (model Desert Eagle, kaliber .44Mag) en/of
- een wisselloop voor een pistool (model Glock, kaliber 9x19mm),
althans een of meer ((onder)(de(e)l(en) van) (vuur)wapen(s) van categorie III, voorhanden heeft/hebben gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 te Bilthoven en/of Zeist en/of Utrecht en/of Bunnik en/of Sint Oedenrode en/of Nieuwegein en/of Groot-Ammers en/of Hilversum en/of Empel tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van plofkraken (strafbaar gesteld in artikelen 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 157 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een of meer (snelle) (personen)auto('s) en/of scooter(s) en/of een hoeveelheid (vuur)wapen(s) en/of jammer(s) en/of een hoeveelheid
plofkraakgerelateerde goederen (waaronder een kettingzaag en/of een of meer taser(s) en/of een hoeveelheid gereedschap en/of een of meer valse kentekenpla(a)t(en) en/of gasflessen en/of een elektriciteitssnoer (met daaraan een (zogenaamde) lans) heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Zie Al-Khawaja & Tahery t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 20 januari 2009, nrs. 26766/05 en 22228/06, Schatschaschiwili t. Duitsland, EHRM 17 april 2014 nr. 9154/10, Horncastle t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 16 maart 2015 nr. 4184/10 en Vidgen t. Nederland, EHRM 10 juli 2012 nr. 29353/06.
2.Horncastle t. Verenigd Koninkrijk EHRM 16 maart 2015 nr. 4184/10.
3.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier 09LEEUW (map 1 tot en met 17) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering en in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Proces-verbaal betreden besloten plaats, p. 4451.
5.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant], p. 4433, met als bijlage een huurovereenkomst op p. 4436.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4549 en p. 4550.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 4614.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 4616.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvullend rapport van het NFI, d.d. 27 mei 2014, p. 4677.
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvullend rapport van het NFI, d.d. 27 mei 2014, p. 4677.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het NFI, d.d. 18 maart 2014, p. 4671
12.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 1 (algemeen dossier), proces-verbaal nr. 1408141200.ALG.
13.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
14.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
15.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
16.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
17.Proces-verbaal van verhoor, p. 42.
18.Proces-verbaal van verhoor, p. 43.
19.Proces-verbaal van verhoor, p. 54.
20.Proces-verbaal van verhoor, p. 56.
21.Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132.
22.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 15 (ZD 8a) proces-verbaal nr. 1401231200.ZD8A.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige, met als bijlage de huurovereenkomst, p. 5239.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 5236.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5231.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 5236 in combinatie met het e-mail bericht van [C] aan [medeverdachte 1] d.d. 19 april 2013, pag. 5244.
27.Proces-verbaal bevindingen, met als bijlage de uitdraai telefonische contacten, p. 5263-5264.
28.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 15 (ZD 8b) proces-verbaal nr. 1401231130.ZD8B.
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5277.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5278.
31.Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de huurovereenkomst, p. 5292.
32.Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de bankgegevens, p. 5375.
33.Proces-verbaal van aangifte, p. 5288 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen telecom, p. 5400.
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5399.
35.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevindingen in map 15 (ZD 8c), proces-verbaal nr. 1401231330.ZD8C.
36.Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de bankgegevens op p. 5426.
37.Proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage de huurovereenkomst op pagina 5416.
38.Proces-verbaal van bevindingen (cannabistest), p. 5590.
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5525.
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5444.
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5525 en verder.
42.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5173.
43.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5174.
44.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5175.
45.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5176.
46.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 1 (algemeen dossier), proces-verbaal nr. 1408141200.ALG.
47.Proces-verbaal van verhoor, p. 31.
48.Proces-verbaal van verhoor, p. 31.
49.Proces-verbaal van verhoor, p. 33.
50.Proces-verbaal van verhoor, p. 39.
51.Proces-verbaal van verhoor, p. 51.
52.Proces-verbaal van verhoor, p. 70.
53.Proces-verbaal van verhoor, p. 71.
54.Proces-verbaal van verhoor, p. 72.
55.Proces-verbaal van verhoor, p. 86.
56.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW5132.
57.HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651.
58.HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2011:BO9814.