RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Parketnummers: 16/703181-13, 16/661909-14, 16/034375-13 (tul) en 16/225398-13 (tul) (gevoegd ttz)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 juli 2015.
Geboren op [1979] in [geboorteplaats],
Wonende te [adres] in [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014, 17 november 2014, 9 juni 2015, 11 juni 2015, 15 juni 2015, 16 juni 2015 en 18 juni 2015. De verdachte is op 9 juni 2015 en op 11 juni 2015 in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsman mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam. De overige zittingsdagen is verdachte niet verschenen, maar wel zijn raadsman, die heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Ten aanzien van 16/703181-13
Feit 1: in de periode van 19 februari 2013 tot en met 10 oktober 2013 samen met anderen een BMW 535 en een Audi Rs6 Quattro heeft geheeld;
Feit 2: in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 maart 2014 samen met anderen in diverse panden hennep heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 3: in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
Ten aanzien van 16/661909-14:
Primair: op 6 januari 2014 een jammer heeft aangelegd dan wel gebruikt;
Subsidiair: op 6 januari 2014 een jammer voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 3 onder parketnummer 16/703181-13 en het primair tenlastegelegde feit onder parketnummer 16/991909-14 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de heling van de Audi Rs6 Quattro en (het medeplegen van) de heling van de BMW 535 zoals tenlastegelegd onder feit 1 van parketnummer 16/703181-13. Bij feit 2 onder hetzelfde parketnummer refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover het gaat om de kwekerij in Groot-Ammers. Voor de kwekerijen in Utrecht en Hilversum is geen wettig en overtuigend bewijs, dus daarvan moet verdachte worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 geeft de verdediging aan dat verdachte voor alle onderdelen vrijgesproken dient te worden behalve de hennepteelt.
Voor het feit tenlastegelegd onder parketnummer 16/661909-14 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De structuur van dit vonnis
Aan verdachte zijn veel verschillende feiten tenlastegelegd in twee afzonderlijke tenlasteleggingen. De rechtbank zal (onder B) eindigen met de beoordeling van de tenlastegelegde criminele organisatie en voorbereidingshandelingen en daaraan voorafgaand (onder A) alle andere feiten uit de beide tenlasteleggingen beoordelen (voor het gemak aangeduid als ‘de zelfstandige feiten’).
A. DE ZELFSTANDIGE FEITEN
4.3.2 De feiten waarvan de rechtbank verdachte zal vrijspreken
Parketnummer 16/703181-13
Partiele vrijspraak ten aanzien van feit 1 ‘de heling van de Audi Rs6 Quattro Avant’
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij tussen
19 februari 2013 en 10 oktober 2013 een Audi Rs6 Quattro Avant heeft geheeld.
Nog afgezien van de vraag of verdachte deze auto voorhanden heeft gehad, stelt de rechtbank vast dat uit het dossier op geen enkele wijze blijkt van de wetenschap of zelfs het vermoeden van verdachte dat de Audi Rs6 Quattro gestolen was. Ook de officier van justitie heeft hierover niets gesteld. Hij heeft zijn standpunt dat dit feit bewezen kan worden in zoverre niet geconcretiseerd.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde ten aanzien van de Audi Rs6 Quattro Avant heeft begaan en spreekt verdachte hiervan vrij.
Partiele vrijspraak ten aanzien van feit 2 ‘hennepkwekerijen in Utrecht en Hilversum’
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 maart 2014 samen met anderen hennep heeft geteeld in een pand aan de [adres] in [woonplaats] en de [adres] in [woonplaats].
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de huurovereenkomsten betreffende de panden aan de [adres] en de [adres] op naam van verdachte zijn afgesloten en dat de maandelijkse huurbedragen door hem, zijn ex-vriendin of zijn moeder werden betaald.
Het enkel op naam hebben van loodsen waar een hennepkwekerij actief is, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van het medeplegen van hennepteelt. Verdachte heeft verklaard dat deze loodsen op zijn naam zijn gesteld in opdracht van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dat hij zelf geen (verdere) betrokkenheid had bij deze kwekerijen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wel (verdergaande) betrokkenheid heeft gehad bij deze kwekerijen. Dat geldt ook voor het zogenaamde ‘broekzakgesprek’. Uit dit gesprek kan de betrokkenheid van verdachte bij hennepkwekerijen blijken, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat het gaat om de specifieke locaties in Utrecht en Hilversum. Ook het feit dat verdachte op een bepaald moment is aangetroffen in de Ford Transit, waarvan hij heeft verklaard dat deze voor de hennepteelt is aangeschaft, terwijl hij een zak potgrond bij zich had, draagt niet bij aan de bewijslevering ten aanzien van deze beide specifieke kwekerijen. Dit vond namelijk plaats in de periode waarin ook de kwekerij in Groot-Ammers actief was en waarvoor verdachte zijn betrokkenheid heeft bekend.
Voor zover de betrokkenheid van verdachte bij de kwekerijen in Utrecht en Hilversum wellicht medeplichtigheid zou opleveren, stelt de rechtbank vast dat dit niet aan verdachte is tenlastegelegd.
4.3.3 De feiten die de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht en de bewijsmiddelen daarvoor
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.[1]
4.3.3.1 Bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 16/703181-13
Ten aanzien van feit 1[2] ‘heling van een BMW 535’
Op 24 juni 2013 treffen verbalisanten op een onverhard pad tussen een landbouwperceel en een bosperceel in Sint Oedenrode een BMW 5 serie Touring aan met het kenteken [kenteken]. De BMW staat weggezakt en vast in de modder. Achter de banden van het voertuig liggen automatten op de grond en zowel de binnen als de buitenkant van de auto zit onder de (opgedroogde) modder.[3]
Er wordt onderzoek gedaan naar het chassisnummer van de BMW, zijnde [nummer], waaruit blijkt dat deze als gestolen gemeld staat.[4] Er is op 15 maart 2009 aangifte gedaan van de diefstal van een zwarte BMW Touring, type 535 met chassisnummer [nummer], door [aangever].[5]
Verdachte heeft bij de politie op 2 juni 2014 het volgende verklaard als hem wordt gevraagd ‘in welke gevallen maak jij gebruik van voertuigen waarvan je niet weet wie de eigenaar is?’:
‘Je hebt het over die BMW, kan niet anders. Ik had vervoer nodig voor de oplichtingszaak in Amsterdam, ik moest naar de politie. [medeverdachte 1] zei neem die maar. Ben naar Amsterdam gegaan. Dacht nog, waar ben ik mee bezig, je gaat voor een oplichtingszaak naar de politie en rijdt in een auto waar niks van klopt. Ik heb hard gereden, had geen benzine meer en geen geld. Ik heb die auto gedumpt, kwam nog vast te zitten in de modder.’[6]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij pas tijdens het rijden door een telefoongesprek met een medeverdachte achter kwam dat de auto gestolen was en dat hij direct daarna de auto heeft gedumpt, waarbij hij kwam vast te zitten in de modder, omdat hij niet wilde beschikken over een gestolen auto.
De rechtbank passeert deze verklaring, nu deze in strijd is met de eerdere verklaring die verdachte heeft afgelegd bij de politie en nu zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen uit het dossier. Zo blijkt uit het dossier dat de auto compleet was vastgereden in de modder en dat de auto zowel van binnen als van buiten onder de modder zat. Op de foto’s die zich in het dossier bevinden is te zien dat er duidelijke handafdrukken zichtbaar zijn op de achter- en zijkant van de auto. Ook lagen voor de achterbanden de automatjes van de auto. De rechtbank stelt op grond van deze omstandigheden vast dat verdachte met alle macht heeft geprobeerd om de auto uit de modder los te krijgen, hetgeen lijnrecht in tegenstelling is met de verklaring van verdachte ter zitting dat hij de auto op die plaats heeft gedumpt omdat hij er niet langer over wilde beschikken.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde ten aanzien van de BMW 535 heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 ‘hennepkwekerij in [vestigingsplaats]’
De rechtbank zal bij dit feit volstaan met een opsomming omdat verdachte voor dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit.
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij;[7]
- De bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 11 juni 2015.[8]
Bewijsoverweging over de pleegperiode
De rechtbank stelt vast dat de huurovereenkomst voor de loods in [vestigingsplaats] door verdachte is afgesloten op 15 februari 2013. Verdachte is op 4 december 2013 door de politie aangehouden bij de (op dat moment reeds ontmantelde) hennepkwekerij. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de pleegperiode is geweest van 15 februari 2013 tot en met 4 december 2013.
4.3.3.2 De bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 16/661909-14
Ten aanzien van primair ‘aanleggen en gebruiken jammer’
De rechtbank zal bij dit feit volstaan met een opsomming omdat verdachte voor dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit.
- Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3] en [verbalisant 4], ten aanzien van het aantreffen van de jammer;[9]
- De bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 11 juni 2015.[10]
4.3.4. De criminele organisatie
Parketnummer 16/703181-13
Aan verdachte is onder feit 3 tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2012 tot 18 maart 2014 heeft schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van verschillende soorten misdrijven, zoals opgesomd in de tenlastelegging.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling terzake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.[11]
Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op, kort gezegd, hennepteelt, maar dat het bestaan van een criminele organisatie voor het overige niet bewezen kan worden. De tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor plofkraken kunnen evenmin bewezen worden.
4.3.5. Gedeeltelijke vrijspraak feit 3
Volgens de officier van justitie hebben [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 3] en mogelijk anderen deelgenomen aan een criminele organisatie die -kort gezegd- tot doel had het plegen van ripdeals, het plegen van plofkraken en het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe, het helen van personenauto’s, het gebruik van jammers en het voorhanden hebben van vuurwapens.
In de strafzaken tegen verdachte en zijn medeverdachten acht de rechtbank (voor zover hier relevant) wettig en overtuigend bewezen dat -kort gezegd- [medeverdachte 1] en [verdachte] ieder een jammer hebben gebruikt, dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezamenlijk een vuurwapen en wissellopen voorhanden hebben gehad, dat [verdachte] een BMW heeft geheeld en dat [medeverdachte 1] twee Audi’s heeft geheeld.
Uit het dossier zou voorts kunnen worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] eveneens bij de heling van één van deze twee Audi’s is betrokken (hetgeen hem niet ten laste is gelegd).
Uit deze strafbare feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen vloeit niet zonder meer het bewijs voort voor het bestaan van een criminele organisatie. Vastgesteld kan worden dat een aantal van de verdachten soortgelijke delicten hebben gepleegd en dat enkele feiten door bepaalde medeverdachten gezamenlijk zijn gepleegd. Van het bestaan van een gestructureerd samenwerkingsverband, zoals vereist voor het aannemen van een criminele organisatie, blijkt uit de bewijsmiddelen echter niet.
Vervolgens staat ter beoordeling of uit het dossier blijkt van andere omstandigheden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een criminele organisatie. Immers, ook concrete feitelijke handelingen die op zichzelf geen strafbaar feit opleveren, kunnen leiden tot het aannemen van deelname aan een criminele organisatie indien deze handelingen zijn verricht met het oogmerk om bij te dragen aan een crimineel samenwerkingsverband.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de door [medeverdachte 1] geheelde Audi’s en het vuurwapen en de wissellopen die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorhanden hebben gehad zijn aangetroffen in garageboxen die op naam van [verdachte] zijn gehuurd. Daarnaast heeft [verdachte] een aantal andere garageboxen gehuurd, waarin respectievelijk een gasfles, een motorzaag, mokers, een vuurwapen, een jammer en een andere gestolen Audi (waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze door één van de betrokken verdachten is geheeld) zijn aangetroffen. Op drie plaatsen zijn op elkaar gelijkende tassen aangetroffen.
Voorts blijkt uit het dossier dat de Audi Rs4 Avant, die [medeverdachte 1] heeft geheeld, betrokken is geweest bij een ripdeal aan de [adres] in [woonplaats] en dat bij deze ripdeal gebruik is gemaakt van een baken dat eigendom was van [medeverdachte 3].
Verder blijkt uit het dossier dat bij een bank in Beuningen een poging tot plofkraak heeft plaatsgevonden en dat op dezelfde dag is ingebroken bij een hondenschool in Weurt, in de nabijheid van Beuningen, waarbij goederen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met plofkraken, waaronder schroevendraaiers en een scooter. Op één van de schroevendraaiers en op de sleutel van de scooter is een DNA mengprofiel aangetroffen. Het celmateriaal kan volgens het NFI-rapport afkomstig zijn van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2].
Tot slot blijkt uit het dossier dat de betrokken verdachten elkaar kennen en dat enkele van hen gezamenlijk gebruik hebben gemaakt van (een aantal) auto’s (niet zijnde gestolen auto’s).
Het bovenstaande rechtvaardigt weliswaar een verdenking van betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachten bij bepaalde misdrijven, zoals het plegen van plofkraken of ripdeals, maar levert, ook bezien in onderling verband en bezien in verband met de bewezenverklaarde strafbare feiten, geen daadwerkelijk bewijs op van het treffen van voorbereidingshandelingen voor het plegen van plofkraken, dan wel van deelname aan een criminele organisatie. Dit laatste alleen al vanwege het feit dat van een gestructureerd samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht niet is gebleken.
Daar komt nog bij dat de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden, afgezien het gebruik van de Audi Rs4 Avant bij de ripdeal aan de [adres] en het aangetroffen DNA-mengprofiel in Weurt, niet te verbinden zijn aan een concreet gepleegd of beraamd strafbaar feit.
Met betrekking tot de ripdeal aan de [adres] in [woonplaats], waarbij de Audi Rs4 Avant is gebruikt, geldt dat niet is gebleken van betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachten bij deze ripdeal. [medeverdachte 3] heeft gezegd dat hij het baken ten tijde van de overval had uitgeleend. Dit levert onvoldoende houvast op om betrokkenheid van verdachte vast te stellen, dan wel om vast te stellen dat [medeverdachte 3] het baken opzettelijk heeft uitgeleend met als doel het plegen van diefstallen en ripdeals.
Ten aanzien van de plofkraak in Beuningen tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat het DNA mengprofiel, dat mogelijk afkomstig kan zijn van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], is aangetroffen op verplaatsbare goederen van algemene aard, namelijk een schroevendraaier en een scootersleutel. Op basis hiervan kan hun betrokkenheid bij dit feit niet zonder meer worden vastgesteld.
Uit de verklaringen van [verdachte] zou afgeleid kunnen worden dat de goederen die zich bevonden in de garageboxen, daar aanwezig waren ten behoeve van het plegen van plofkraken. De rechtbank acht de verklaringen van [verdachte] op deze punten onvoldoende specifiek, concreet en gedragen door andere bewijsmiddelen om deze hier voor het bewijs te gebruiken.
Slotsom van het voorgaande is dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om aan te nemen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op –kort gezegd- het plegen van ripdeals, het plegen van plofkraken en het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe, het helen van personenauto’s, het gebruik van jammers en het voorhanden hebben van vuurwapens.
Verdachte zal derhalve in zoverre partieel worden vrijgesproken van feit 3.
4.3.6. Gedeeltelijke bewezenverklaring feit 2
Ten aanzien van feit 3 ‘deelname aan een criminele organisatie inzake hennep’
De rechtbank neemt voor met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastegelegde criminele organisatie de volgende bewijsmiddelen in aanmerking.
Aantreffen van de hennepkwekerijen
[adres] in [woonplaats][12]
De garagebox aan de [adres] wordt vanaf 1 januari 2013 verhuurd door [A] aan [verdachte].[13] [A] verklaart dat er bij het afsluiten van de verhuur ook een blanke Nederlandse jongen van nog geen 30 jaar oud aanwezig was die zich ‘[medeverdachte 1]’ noemde.[14] De huur voor de box blijkt te worden voldaan door de vriendin en de moeder van [verdachte].[15]
Medio april 2013 gaat [A] bij de box kijken en treft daar een hennepplantage aan.[16]
Uit telecomonderzoek blijkt dat veelvuldig contact is geweest tussen de telefoonnummers van verdachte [medeverdachte 1] ([telefoonnummer]) en [verdachte] ([telefoonnummer]) in de periode van 12 februari 2013 tot 10 april 2013.[17]
[adres] in [vestigingsplaats][18]
De politie stelt op 4 december 2013 onderzoek in bij het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats], omdat er water stroomt uit het bedrijfspand. Hierbij wordt een hennepkwekerij aangetroffen.[19] Diezelfde dag komt [verdachte] aan bij de box en overhandigt de politie de sleutel van het pand.[20] De huur van het pand blijkt vanaf 15 februari 2013 op zijn naam te staan.[21] De betalingen voor de huur worden gedaan door de vriendin en moeder van [verdachte], onder de vermeldingen ‘huur [verdachte]’ en ‘[bedrijf 1]’.[22]
Uit de aangifte van verhuurder [B] en de telecomgegevens van [verdachte] blijkt dat de [B] op 3 december 2013 telefonisch contact heeft gezocht met [verdachte] over de lekkage.[23] [verdachte] op 3 december 2013 tussen 15.10 uur en 17:05 uur in totaal 17 keer contact heeft gezocht met het telefoonnummer [telefoonnummer] van wie V.O.F. [bedrijf 2] de tenaamgestelde is.[24]
[adres] in [vestigingsplaats][25]
Uit bankgegevens van [verdachte] en zijn vriendin en moeder, blijkt dat per 1 april 2012 huur wordt betaald voor een loods aan de [adres] in [vestigingsplaats].[26] Uit de huurovereenkomst blijkt dat de eigenaar van de loods, [C], de loods per 1 april 2012 aan [verdachte] heeft verhuurd.[27]
De politie treft op 18 maart 2014 een ontmantelde hennepkwekerij aan, waar (onder andere) hennepresten[28], snoeischaartjes, goederen voor de groei en kweek van hennepplanten, potgrond, verdroogde stekken, assimilatielampen en een irrigatiesysteem worden aangetroffen.[29]
Uit telecomgegevens blijkt dat verdachte [medeverdachte 1], in de periode van juli tot oktober 2013, 15 keer contact heeft gehad met het telefoonnummer van [D], de huurder van de voorzijde van de loods in [vestigingsplaats].[30] De politie heeft tijdens het aantreffen van de kwekerij geconstateerd dat er vanuit de loods van [D] een doorgang was via een luik met een ladder naar het deel van de loods dat op naam van [verdachte] werd gehuurd.[31]
In het onderzoek zijn met behulp van Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) apparatuur, gesprekken in de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] afgeluisterd en uitgewerkt.
Op 15 april 2014 vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]) en een NNman:[32]
[medeverdachte 1]: ‘Kijk, als jij gewoon je dingen doet dan maken we ondertussen die hokken allemaal schoon.’
[medeverdachte 1]: ‘Die hier, die trekken het niet’
[medeverdachte 1]: ‘Niet met éénenveertig graden, die trekken het juist niet, reken maar uit.’
[medeverdachte 1]: ‘Nee maar doordat het te heet is, gaat alles de lucht in’
[medeverdachte 1]: ‘Nu overal twee lampen, staan er nu maar vier aan in elke, vier max vijf. Misschien als er al echt toppen in zitten, dan kan je nog gauf effe die twee aanzetten.’
Op 18 april 2014 vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]):[33]
[medeverdachte 1]: ‘ja, 20 ofzo he’
[medeverdachte 1]: ’27 gram ofzo’
[medeverdachte 2]: ‘oh ken wel, heb ik eigenlijk nog niet uitgerekend, ik ga zeg maar uit van uuh 320’
[medeverdachte 1]: ‘het is wel meer dan de vorige keer’
[medeverdachte 2]: ‘nee joh, de vorige keer was…gruis…normaal hadden we die 280 aan die wous gegeven, maar ja die rookt niet meer dus, dat gaat gewoon in onze eigen zak toch?
[medeverdachte 2]: ‘het zal misschien een paar laatste zuiger die…er wordt niet met sproeiertjes water gegeven. De boel is te warm…blaas uitgezet, snap je, dat is allemaal gebeurd allemaal in de vitale weken, de laatste twee weken’
[medeverdachte 1]: ‘ja en wat heb je gezegd?’
[medeverdachte 2]: ‘dat raam moet gewoon aangepast worden, dat het niet zo warm wordt. Kijk in principe, misschien geeft hij wel gewoon goed water, maar als dat, als dat, als het veel te heet wordt…Kijk als ik ergens binnen kom lopen ja, in de groei maakt niet uit, dan weet ik dit voelt niet goed. Maar hij is gewoon maf in z’n kop. Hij komt in de zesde week een keer aan…ja ze zijn een beetje geel…een beetje geel? Het leek wel herfst.’
Op 19 april 2014 vindt er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]:[34]
[medeverdachte 2]: ‘Kamers ook jongen, 12 graden, dat is goed dan worden ze niet zo groot die heesjes’
[medeverdachte 1]: ‘en dan is het ja dit is toch, dan is het slecht geknipt of wat dan ook’
Op 21 april 2014 vindt er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]:[35]
[medeverdachte 2]: ‘die vijf kilo ga je nooit halen. Veelste dun gelegd, er ligt bijna niks op die netten, op sommige netten ligt nog geen honderd gram. Dus dat ga je nooit halen, normaal gesproken als ik ze gelegd he, dik gelegd
[medeverdachte 1]: ‘ja maar het maakt nou niet uit…’
[medeverdachte 2]: ‘normaal gesproken, als ik het dik gelegd heb dan weet ik dat je ongeveer om en nabij de 250 gram er af haalt, snap je?
[medeverdachte 2]: ‘die haal je er altijd ongeveer vanaf, dat weet ik gewoon, maar hoe het nou ligt dat is het nooit, snap je, dat zie ik nou al, dan heb je nog heel veel kleine zooi.’
[medeverdachte 2]: ‘misschien droogt het wel wat zwaarder in, weet jij veel. Ik hoop dat het vijf kilo is maar ik ben er bang van.’
[medeverdachte 2]: ‘ja je hebt sowieso, deze is sowieso de zesde keer, stel, kijk maar als je een jaar hebt gedraaid en dat we ook zeg maar twee keer hebben stilgestaan en nog eens een keertje vijf weken, vijf weken lopen kutten voordat we de stekkies kregen dus je hebt in totaal wel vijf maanden stilgestaan.’
De verklaringen van getuige [verdachte]
heeft -zakelijk en verkort weergegeven- het volgende verklaard over de hennepkwekerijen:[36]
‘Die bus was voor ons groepje, [medeverdachte 1] en zo, om spullen te halen, voor de wiet enzo.’[37]
‘Ik heb twee ruggen moeten betalen omdat ik die auto kwijt ben geraakt. Die moest ik aan [medeverdachte 1] betalen. Dit geld is van de wiet afgetrokken.’[38]
‘Die in [vestigingsplaats] heb ik voor [E] gehuurd. En verder [vestigingsplaats], [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats], bij [A], die wietkwekerij. Toen heeft [medeverdachte 1] geholpen de spullen weg te rijden. Hun doet wat daar, maar ik moet het opruimen omdat het op mijn naam staat. Die loods was eerst voor mij. Heel snel ging er wiet in. Die garage in [vestigingsplaats] is gehuurd om al die spullen van de wietkwekerij uit [vestigingsplaats] daar te stallen. [medeverdachte 1] heeft mij toen geholpen de spullen weg te halen.’[39]
‘Die Ford Transit was aangeschaft voor ons groepje. Ik bedoelde daarmee [medeverdachte 1], ik en [E] die erin reden. Zij hebben hem gekocht, maar ik mocht er in rijden. Ik denk dat [medeverdachte 1] hem heeft betaald.’[40]
‘Ik werd benaderd door [medeverdachte 1], maar ook [E]. Ze vragen gewoon, wil je iets op je naam zetten. Of ze doen een briefje door de deur. Ik moest huren en zij deden er wiet in. Met zij bedoel ik [medeverdachte 1] en [E].’[41]
‘De [adres] heb ik voor iemand anders gedaan. [medeverdachte 1] was er wel bij. Die loods stond op mijn naam. De sleutel heeft meneer [A] aan [medeverdachte 1] gegeven. Hij heeft ook betaald.’[42]
‘Ik kreeg het huurgeld voor de [adres] van [medeverdachte 1].’[43]
‘Via [medeverdachte 1] ben ik aan Hilversum en Groot-Ammers gekomen. [medeverdachte 1] houdt zich bezig met hennepteelt, maar hij is niet zo groot. Hij wil ook wat geld verdienen. Ik durf niet te zeggen van wie die hennepplantage was. De sleutel is naar [medeverdachte 1] gegaan.’[44]
‘Groot-Ammers was voor [medeverdachte 1] maar ook voor mezelf. En voor [E] ook. De laatste paar maanden zat er hennep in.’[45]
Bewijsoverweging ten aanzien van deelname criminele organisatie
Zoals hiervoor al overwogen dient voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.[46] Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.[47] Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 [medeverdachte 1] is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.[48]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het telen van hennep. Zij hebben een gestructureerd samenwerkingsverband gevormd en hebben ieder een aandeel gehad in, dan wel ondersteunende gedragingen verricht die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De rechtbank overweegt daartoe dat de samenwerking tussen verdachten blijkt uit het volgende. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben samen de Ford Transit gekocht, (mede) ten behoeve van de hennepteelt. Ze hebben, tezamen met [verdachte], meerdere kwekerijen op verschillende locaties opgezet, onderhouden en/of verzorgd. De kwekerijen bevinden zich in loodsen die [verdachte] op zijn naam huurt en vanaf zijn bankrekening of die van zijn (ex)vriendin of zijn moeder betaalt. [medeverdachte 1] stelt hiervoor het huurgeld ter beschikking en zorgt, samen met [medeverdachte 2], voor het planten van de stekjes in de loodsen.
De OVC gesprekken dateren weliswaar van (kort) na het oprollen van de laatste kwekerij die in het kader van dit onderzoek is aangetroffen, maar uit de inhoud van de gesprekken blijkt evident dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich bezig houden met hennepteelt. Zij spreken met elkaar over eerdere oogsten en wat de opbrengst dit keer zal zijn en zij overleggen met elkaar over het telen en de verzorging van de planten. Uit de gesprekken blijkt dat kennelijk sprake is van nog een andere kwekerij.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachten gedurende een langdurige periode gezamenlijk in georganiseerd verband bezig zijn geweest met hennepteelt.
Ten aanzien van de pleegperiode
Ten aanzien van de periode waarin verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, stelt de rechtbank het volgende vast. De loods aan de [adres] in [vestigingsplaats] wordt op 1 april 2012 gehuurd op naam van [verdachte]. De rechtbank ziet deze datum als het startmoment van de criminele organisatie. Verdachte is op 4 december 2013 door de politie aangehouden bij de (op dat moment reeds ontmantelde) hennepkwekerij. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaart dat hij niets meer met de organisatie te maken wilde hebben nadat hij hoorde van het wapen dat in de garagebox werd aangetroffen. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte na deze datum geen huurbetalingen meer heeft verricht. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte van 1 april 2012 tot 4 december 2013 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Ten aanzien van de pleegplaatsen
De rechtbank stelt vast dat de criminele organisatie heeft geopereerd in meerdere plaatsen in Nederland. Uit de bewijsmiddelen staat vast dat sprake was van een drietal kwekerijen in Hilversum, Utrecht en Groot Ammers, maar uit de OVC gesprekken is gebleken dat ook na het opdoeken van de laatste van deze kwekerijen er nog op een andere plaats een kwekerij in werking was. Het is de rechtbank niet bekend waar deze zich bevond waardoor de bewezenverklaring zich niet zal beperken tot een aantal met name genoemde plaatsen.
Gezien het bovenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie met betrekking tot hennepteelt.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/703181-13
op 22 juni 2013 in Nederland een BMW 535 voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 februari 2013 tot en met 4 december 2013 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] een hoeveelheid van hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 5 december 2013 op een of meer plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep (strafbaar gesteld in artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet).
Ten aanzien van parketnummer 16/661909-14
op 6 januari 2014 te Utrecht, opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een (zogenoemde) jammer (zonder merk en type aanduiding), heeft aangelegd, aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van het feit
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Ten aanzien van parketnummer 16/703181-13
Handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 1 van de Opiumwet.
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van parketnummer 16/661909-14
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
7. De strafbaarheid van verdachte
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten een gevangenisstraf wordt opgelegd van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarbij als bijzondere voorwaarde het meewerken aan toezicht van de reclassering.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de oplegging van de straf rekening te houden met de ondergeschikte rol die verdachte heeft gespeeld binnen de criminele organisatie en met het feit dat hij door de medeverdachten als katvanger is gebruikt. Daarnaast vraagt de verdediging om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de positieve stappen die hij inmiddels in samenwerking met de hulpverlening heeft gezet. Het verzoek is om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte, maar om de zaak af te doen met een werkstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling van een auto, het gebruiken van een jammer en het in georganiseerd verband telen van hennep. Het kweken van een softdrug als hennep veroorzaakt overlast en schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en alleen maar gehandeld uit eigen financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van 29 april 2015, waaruit blijkt dat verdachte voor soortgelijke feiten veelvuldig in aanraking is geweest met politie en justitie. De rechtbank neemt het strafblad van verdachte dan ook mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van een reclasseringsrapportage van
14 augustus 2014 opgesteld door mw. [F] en een rapportage van 26 mei 2015 opgesteld door mw. [G]. Uit deze rapportages blijkt dat verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau en dat sprake is van forse ADHD-problematiek. Hierdoor is verdachte erg impulsief en mede daardoor heeft verdachte problemen op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte heeft aangegeven dat hij andere keuzes in zijn leven wil maken en op het rechte pad wil blijven. Hij is van mening dat hij daar hulp bij nodig heeft en hij heeft hulp aanvaard, die hem in het kader van bijzondere voorwaarden bij schorsing van de voorlopige hechtenis, is geboden. Eind januari 2015 heeft verdachte bij Kade17 nieuwe afspraken gemaakt en dat contact verloopt nu goed. De reclassering adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen en een werkstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de vooruitgang die de afgelopen maanden is geboekt kunnen belemmeren.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is uit het oogpunt van genoegdoening aan de samenleving, alsook uit het oogpunt van generale en speciale preventie. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van het aantal dagen dat hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voor het overige zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gekoppeld aan bijzondere voorwaarden, omdat zij van oordeel is dat verdachte een ondergeschikte rol heeft gespeeld binnen de organisatie en mede gelet op de persoon van verdachte en het belang bij voortzetting van de ingezette hulpverlening.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich meldt bij de reclassering;
- dat hij zich zo lang en zo vaak blijft melden als de reclassering dat nodig acht;
- dat verdachte meewerkt aan reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt meewerken aan ambulante behandeling bij Kade17 of een soortgelijke instelling;
- dat verdachte openheid geeft aan de reclassering over zijn financiën en
- dat verdachte zal meewerken aan urinecontroles.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een werkstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht.
9. De vorderingen tot tenuitvoerlegging
9.1 Vordering met parketnummer 16/034375-13
9.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en de gevangenisstraf van 2 weken te gelasten.
9.1.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om de gevangenisstraf die voorwaardelijk is opgelegd, om te zetten in een werkstraf.
9.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in Utrecht op 16 mei 2013 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank stelt vast dat is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten. Echter neemt de rechtbank het advies van de reclassering in overweging bij de tenuitvoerlegging van de straf, waaruit blijkt dat een detentie het positieve patroon waarin verdachte zich momenteel dankzij hulpverlening bevindt, zal doorkruisen. De rechtbank zal daarom de gevangenisstraf van 2 weken omzetten in een taakstraf van 28 uur, te vervangen door 14 dagen hechtenis indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht.
9.2 Vordering met parketnummer 16/225398-13
9.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en de gevangenisstraf van 59 dagen te gelasten.
9.2.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De proeftijd is op 21 februari 2014 gaan lopen en verdachte maakte al sinds december 2013 geen deel meer uit van de criminele organisatie. Ook de andere feiten dateren van vóór de hier aan de orde zijnde proeftijd.
9.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in Utrecht op 7 februari 2014 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 59 dagen met een proeftijd van 2 jaar.
Uit het dossier blijkt dat de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling is ingegaan op 21 februari 2014. De rechtbank heeft in rubriek 4.3.2.1. vastgesteld dat verdachte vanaf 6 december 2013 niet meer heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. De overige misdrijven zijn voor die tijd gepleegd. Gelet daarop dient te worden geconcludeerd dat geen van de bewezenverklaarde feiten binnen de genoemde proeftijd is gepleegd. Verdachte heeft met de hier tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten derhalve niet de algemene voorwaarde, dat hij in de proeftijd geen strafbare feiten pleegt, overtreden. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
De officier van justitie heeft ter zitting van 9 juni 2015 een beslaglijst ingebracht. Ter zitting van 15 juni 2015 liet hij weten dat deze beslaglijst niet klopt, omdat hierop ook goederen zijn opgenomen die niet onder verdachte, maar onder zijn medeverdachten in beslag zijn genomen. De officier van justitie heeft aangegeven dat hij de rechtbank niet vraagt om een beslissing te nemen over de goederen die op de lijst staan. De raadsman en verdachte kunnen zich rechtstreeks tot hem wenden ten aanzien van de goederen die wel onder verdachte in beslag zijn genomen.
De raadsman heeft daarom geen standpunt ingenomen over de beslaglijst en de rechtbank zal over de goederen die op de lijst worden genoemd geen beslissing nemen.
11. T
oepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 57, 63, 140 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet, artikel 1 sub 1 van de Wet op de economische delicten en artikel 11 van de Opiumwet.
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen;
- Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- Beveelt dat 141 (honderdéénenveertig) dagen van die gevangenisstraf niet zullen worden uitgevoerd, tenzij later anders wordt gelast en stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de hieronder genoemde voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- Zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- Ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- Medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- Draagt de reclasseringsinstelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- Veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Vordering tenuitvoerlegging (16/034375-13)
- Gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 2 weken gevangenisstraf;
- Bepaalt dat deze gevangenisstraf wordt omgezet in een werkstraf van 28 uur, te vervangen door 14 dagen hechtenis indien deze niet of niet naar behoren wordt verricht.
Vordering tenuitvoerlegging (16/225398-13)
- Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af.
- Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Ten aanzien van 16/703181-13:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 februari 2013 tot en met 10 oktober 2013 te Sint Oedenrode en/of Empel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto('s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen),
art 417bis lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossiers 8a, 8b, 8c)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 maart 2014 te Utrecht en/of te Groot-Ammers en/of te Hilversum, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een of meer pand(en) aan
- de [adres] te [vestigingsplaats] en/of
- de [adres] te [vestigingsplaats] en/of
- de [adres] te [vestigingsplaats]) een hoeveelheid van hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 te Bilthoven en/of Zeist en/of Utrecht en/of Bunnik en/of Sint Oedenrode en/of
Nieuwegein en/of Groot-Ammers en/of Hilversum en/of Empel, in elk geval (op een of meer plaats(en)) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep (strafbaar gesteld in artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet) en/of
- het plegen van een of meer (poging(en) tot) diefstal(len) en/of afpersing(en) met geweld en/of bedreiging(en) met geweld van een of meer hoeveelhe(i)d(en) hennep (strafbaar gesteld in artikelen (45 juncto) 310 juncto 312 juncto 317 Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereidingshandelingen hiertoe (strafbaar gesteld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van plofkraken (strafbaar gesteld in artikelen 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 157 Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereidingshandelingen hiertoe (strafbaar gesteld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het helen van personenauto's (strafbaar gesteld in artikel 416 en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht) en/of
- het aanleggen en/of aangelegd aanwezig hebben en/of gebruiken en/of voorhanden hebben van een of meer (zogenaamde) jammer(s) (strafbaar gesteld in artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet en/of artikel 161sexies lid 2 sub a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het voorhanden hebben van een of meer (vuur)wapen(s) (strafbaar gesteld in artikel 13 en/of 26 Wet Wapens Munitie);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van 16/661909-14:
hij op of omstreeks 6 januari 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, al dan niet opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een (zogenoemde) jammer (zonder merk en type aanduiding), heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
art 10.9 lid 1 Telecommunicatiewet
hij op of omstreeks 6 januari 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een (zogenoemde) jammer (zonder merk en type aanduiding) voorhanden heeft gehad, (telkens) zijnde een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid van artikel 161sexies van het Wetboek van Strafrecht, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in genoemd artikel wordt gepleegd;
art 161sexie lid 2 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht
[1] Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier 09LEEUW (map 1 tot en met 17) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering en in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
[2] De hierna volgende voetnoten verwijzen naar map 13, ZD 6, proces-verbaal nr. 1401231200.ZD6.
[3] Proces-verbaal van bevindingen, p. 4792.
[4] Proces-verbaal van voertuig identificatie, p. 4833.
[5] Proces-verbaal van aangifte, p. 4789.
[6] Proces-verbaal van verhoor, p. 31 van map 1 (algemeen dossier) nr. 1408141200.ALG.
[7] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5277 van map 15, ZD 8b, proces-verbaal nr. 1401231130.ZD8b.
[8] Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 juni 2015.
[9] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5956 van map 16, ZD 12, proces-verbaal nr. 1401231320.ZD12.
[10] Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 juni 2015.
[12] De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 15 (ZD 8a) proces-verbaal nr. 1401231200.ZD8A.
[13] Proces-verbaal van verhoor getuige, met als bijlage de huurovereenkomst, p. 5239.
[14] Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 5236.
[15] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5231.
[16] Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 5236 in combinatie met het e-mail bericht van [A] aan [verdachte] d.d. 19 april 2013, pag. 5244.
[17] Proces-verbaal bevindingen, met als bijlage de uitdraai telefonische contacten, p. 5263-5264.
[18] De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 15 (ZD 8b) proces-verbaal nr. 1401231130.ZD8B.
[19] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5277.
[20] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5278.
[21] Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de huurovereenkomst, p. 5292.
[22] Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de bankgegevens, p. 5375.
[23] Proces-verbaal van aangifte, p. 5288 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen telecom, p. 5400.
[24] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5399.
[25] De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevindingen in map 15 (ZD 8c), proces-verbaal nr. 1401231330.ZD8C.
[26] Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de bankgegevens op p. 5426.
[27] Proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage de huurovereenkomst op pagina 5416.
[28] Proces-verbaal van bevindingen (cannabistest), p. 5590.
[29] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5525.
[30] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5444.
[31] Proces-verbaal van bevindingen, p. 5525 en verder.
[32] Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5173.
[33] Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5174.
[34] Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5175.
[35] Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5176.
[36] De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 1 (algemeen dossier), proces-verbaal nr. 1408141200.ALG.
[37] Proces-verbaal van verhoor, p. 31.
[38] Proces-verbaal van verhoor, p. 31.
[39] Proces-verbaal van verhoor, p. 33.
[40] Proces-verbaal van verhoor, p. 39.
[41] Proces-verbaal van verhoor, p. 51.
[42] Proces-verbaal van verhoor, p. 70.
[43] Proces-verbaal van verhoor, p. 71.
[44] Proces-verbaal van verhoor, p. 72.
[45] Proces-verbaal van verhoor, p. 86.
[46] HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW5132.