ECLI:NL:RBMNE:2015:4931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
16/703339-13 en 16/661907-14 (gevoegd ttz.)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor heling, deelname aan criminele organisatie, wapenbezit en valsheid in geschrift

Op 2 juli 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder heling van twee Audi's, deelname aan een criminele organisatie gericht op hennepteelt, wapenbezit en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de heling van de Audi's en deelname aan een criminele organisatie, maar sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een lange periode had ingelaten met criminele activiteiten, waaronder het telen van hennep en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking was geweest, wat als strafverzwarende omstandigheid werd meegewogen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact daarvan op de samenleving, en besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/703339-13 en 16/661907-14 (gevoegd ttz.)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 juli 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte]
Geboren op [1989] in [geboorteplaats],
Wonende te [adres] in [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014, 17 november 2014, 9 juni 2015, 11 juni 2015, 15 juni 2015, 16 juni 2015 en 18 juni 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsman mr. M.A. Vos, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Ten aanzien van 16/703339-13
Feit 1: tussen 1 januari 2013 en 30 juni 2014 samen met anderen een Audi Rs4 Avant, een Audi Rs4 Cabriolet en een Audi Rs4 Quattro Avant heeft geheeld;
Feit 2: tussen 1 januari 2012 en 14 juli 2014 deel heeft genomen aan een criminele organisatie;
Feit 3: tussen 1 januari 2012 en 14 juli 2014 samen met anderen
voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het plegen van plofkraken;
Feit 4: tussen 18 maart 2013 en 16 juni 2014 samen met anderen vuurwapens voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van 16/661907-14
Feit 1 primair:tussen 19 mei 2014 en 31 mei 2014 een jammer heeft aangelegd dan wel heeft gebruikt;
Subsidiair: tussen 19 mei 2014 en 31 mei 2014 een jammer voorhanden heeft gehad;
Feit 2 primair: tussen 3 oktober 2013 en 31 juli 2014 ASR Verzekeringen heeft opgelicht voor een bedrag van € 20.300,00;
Subsidiair: tussen 3 oktober 2013 en 31 juli 2014 valsheid in geschrift heeft gepleegd door valse facturen in te dienen bij ASR verzekeringen.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 4 onder parketnummer 16/703339-13 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/661907-14 beide in de primair ten laste gelegde variant wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 ten aanzien van de Audi Rs4 Cabriolet en de Audi Rs6 en de feiten 2 tot en met 4 onder parketnummer 16/703339-13, alsmede feit 2 primair onder parketnummer 16/661907-14 niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
Feit 1 ten aanzien van de Audi Rs4 Avant onder parketnummer 16/703339-13 kan wel wettig en overtuigend bewezen worden, zij het voor een kortere periode. Voorts kunnen de feiten 1 en 2 subsidiair onder parketnummer 16/661907-14 wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van getuige [medeverdachte 1]
De rechtbank zal hieronder allereerst ingaan op de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen die getuige [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) heeft afgelegd, nu de verdediging heeft aangevoerd dat deze niet als bewijs mogen worden gebruikt.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat zij het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) niet effectief heeft kunnen uitoefenen, waardoor niet gesproken kan worden van een eerlijk proces (‘fair trial’). Immers, [medeverdachte 1] heeft zich zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting op zijn verschoningsrecht beroepen en heeft geen vragen van de verdediging beantwoord. De verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen in die situatie alleen dan voor het bewijs worden gebruikt, indien sprake is geweest van afdoende maatregelen ter compensatie van het niet effectief kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht. Slechts dan kan nog worden gesproken van een ‘fair trial’. De verdediging is van mening dat dergelijke compenserende maatregelen niet, althans onvoldoende, zijn geboden waardoor alle verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Het openbaar ministerie heeft op dit verweer niet of nauwelijks gereageerd.
De rechtbank overweegt, met inachtneming van de relevante Europese jurisprudentie, [1] het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat in geval het bewijs uitsluitend of beslissende mate berust op de verklaring van een getuige die geen vragen van de verdediging heeft beantwoord, niet per definitie sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld artikel 6 EVRM. De verklaring van een dergelijke getuige behoeft dus niet altijd te worden uitgesloten van gebruik voor het bewijs.
Voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 6 EVRM, geeft de Europese jurisprudentie een toetsingskader. Op basis daarvan onderscheidt de rechtbank de volgende vragen:
1. Wat is de reden van het niet effectief kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht?
2. Wat is het gewicht van de betwiste verklaringen in de bewijsconstructie (is de verklaring ‘sole and decisive’)?
3. Zijn compenserende factoren aanwezig, waaronder sterke procedurele waarborgen die een eerlijke en deugdelijke waardering van het bewijs mogelijk maken?
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1 De getuige [medeverdachte 1] is opgeroepen voor verhoor bij de rechter-commissaris en als getuige ter zitting. Beide keren is hij verschenen. Bij beide gelegenheden zijn hem meerdere vragen gesteld, maar heeft hij alleen willen bevestigen dat hij de waarheid heeft gesproken toen hij bij de politie werd verhoord en dat de verklaringen die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd juist zijn. Voor het overige heeft hij zich beroepen op zijn verschoningsrecht, omdat hij zelf ook verdachte is in de onderhavige strafzaak.
De rechtbank stelt vast dat met het oproepen van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris en voor de terechtzitting is getracht de verdediging in de gelegenheid te stellen om [medeverdachte 1] te kunnen ondervragen, maar dat de verdediging het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 EVRM niet effectief heeft kunnen uitoefenen omdat [medeverdachte 1] zich op het hem wettelijk toekomende verschoningsrecht heeft beroepen. De reden voor het niet horen van de getuige is derhalve legitiem.
Ad 2 De rechtbank stelt vast dat de betwiste verklaringen van getuige [medeverdachte 1] op onderdelen doorslaggevend dan wel van zeer groot belang zijn en als ‘sole and decisive’ kunnen worden aangemerkt. Daarom moet sprake zijn van voldoende compenserende maatregelen om het recht op een eerlijk proces te kunnen waarborgen.
Ad 3 Met betrekking tot de vraag of sprake is van voldoende compenserende maatregelen acht de rechtbank van belang dat de verdediging:
( a) bekend was met zowel de identiteit als de persoon van de getuige en zijn
bijzondere persoonskenmerken;
( b) aan de rechtbank heeft kunnen uitleggen waarom de
verklaringen van deze getuige naar haar idee onbetrouwbaar zijn en
( c) de mogelijkheid heeft gehad alternatieve scenario’s aan de rechtbank te
schetsen.
Dit zijn compenserende maatregelen als bedoeld in de Europese jurisprudentie [2] en naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende compensatie geboden om het proces in zijn geheel als eerlijk aan te kunnen merken.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1]
niet op voorhand volledigdienen te worden uitgesloten van het bewijs. Wel zal de rechtbank deze verklaringen met de nodige terughoudendheid en behoedzaamheid meewegen en per tenlastegelegd feit beoordelen of en in hoeverre de verklaring van [medeverdachte 1] tot het bewijs kan worden gebruikt.
4.3.2
De structuur van dit vonnis
Aan verdachte zijn veel verschillende feiten tenlastegelegd in twee afzonderlijke tenlasteleggingen. De rechtbank zal (onder B) eindigen met de beoordeling van de tenlastegelegde criminele organisatie en voorbereidingshandelingen en daaraan voorafgaand (onder A) alle andere feiten uit de beide tenlasteleggingen beoordelen (voor het gemak aangeduid als ‘de zelfstandige feiten’).
A. DE ZELFSTANDIGE FEITEN
4.3.3
De feiten waarvan de rechtbank verdachte zal vrijspreken
Parketnummer 16/703339-13
Ten aanzien van feit 1‘de heling Audi Rs6 Quattro Avant’
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat deze Audi (onder andere) van verdachte was. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [medeverdachte 1] het enige bewijsmiddel is dat verdachte in verband brengt met een mogelijke heling van de Rs6 Quattro Avant. Gelet hierop en gelet op het feit dat [medeverdachte 1] zijn verklaring op dit punt niet nader heeft geconcretiseerd en gespecificeerd, acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] onvoldoende om uit te gaan van de juistheid daarvan. Daar komt nog bij dat de verklaring van [medeverdachte 1] slechts ziet op het voorhanden hebben van de Audi door verdachte, en niet op de voor het bewijs van heling vereiste wetenschap (of het vermoeden) van verdachte dat de auto gestolen was. In het dossier bevinden zich ook overigens geen stukken waarop een dergelijke wetenschap (of vermoeden) bij verdachte kan worden gebaseerd.
Gezien het bovenstaande, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde ten aanzien van de Audi Rs6 Quattro Avant heeft begaan en spreekt verdachte hiervan vrij.
Parketnummer 16/661907-14
Ten aanzien van feit 2 primair‘oplichting’
Verdachte heeft uit hoofde van een bij ASR afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering uitbetaling geclaimd van kosten die hij gemaakt zou hebben gedurende een periode van arbeidsongeschiktheid. Verdachte heeft erkend dat hij hiertoe facturen heeft vervalst, maar heeft uiteengezet dat tegenover de opgevoerde bedragen wel degelijk gemaakte kosten staan. Verdachte stelt dat hij bedragen contant heeft uitbetaald aan personen die de werkzaamheden zwart voor hem hebben uitgevoerd, waardoor hij niet over facturen beschikte. Om de gemaakte kosten toch bij ASR te kunnen claimen, heeft hij de facturen van iemand die in die periode wit voor hem gewerkt heeft, verhoogd en aldus vervalst.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de betreffende periode ten gevolge van een ongeval arbeidsongeschikt was en in beginsel aanspraak kon maken op een bedrag uit hoofde van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. De vraag is of verdachte aanspraak heeft gemaakt op een hoger bedrag dan het bedrag waarop hij gelet op zijn daadwerkelijk gemaakte kosten aanspraak had kunnen maken. Slechts in dat geval is immers sprake van oplichting.
De rechtbank kan de juistheid van het door verdachte geschetste scenario niet controleren. Mede gelet op de in die periode wel wit gemaakte kosten, de stelling van verdachte dat in de klusbranche veel zwart wordt gewerkt en de overgelegde bewijzen van aanzienlijke contante opnames in die periode acht de rechtbank niet uitgesloten dat aan de door verdachte geclaimde bedragen daadwerkelijk gemaakte kosten ten grondslag lagen.
Gezien het bovenstaande, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte hiervan vrij. Onder 4.4.3.2 zal de rechtbank de bewijsmiddelen opsommen op basis waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde valsheid in geschrifte ten aanzien van de al eerder vermelde vervalste facturen zal komen.
4.3.4
De feiten die de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht en de bewijsmiddelen daarvoor
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [3]
4.3.4.1 Bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 16/703339-13
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 voor zover dit feit betrekking heeft op de Audi Rs4 Avant en de Audi Rs4 Cabriolet en tot een bewezenverklaring van feit 4 (het voorhanden hebben van een kogelgeweer en wissellopen) op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Daarbij zal de rechtbank bij feit 1, waar het de Audi Rs4 Avant betreft, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, nu verdachte voor dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering en de verdediging op dit onderdeel geen vrijspraak heeft bepleit.
Ten aanzien van feit 1‘heling van een Audi Rs4 Avant’
- Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1]; [4]
- De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 juni 2015. [5]
Ten aanzien van feit 1 en feit 4 [6] ‘heling van een Audi Rs4 Cabriolet en het voorhanden hebben van een kogelgeweer en wissellopen’
Het aantreffen van de goederen
Op 26 november 2013 vindt een inkijk plaats in garagebox nr. [nummer] aan de [aangever 1] in [woonplaats]. Hierbij wordt door verbalisanten gezien dat in de box een Audi Rs4 Cabriolet met kenteken [kenteken] staat. Op de grond ligt een zwarte, openstaande tas waarin een automatisch vuurwapen en een losse loop worden aangetroffen. [7] De huur van de box staat op naam van [medeverdachte 1]. [8]
Onderzoek naar het chassisnummer van de Audi wijst uit dat deze op 20 mei 2013 is gestolen in Duitsland [9] , waarvan [bedrijf 1] uit [vestigingsplaats] op 20 mei 2013 aangifte heeft gedaan. [10]
Het wapen in de tas blijkt een enkelloops kogelgeweer te zijn als bedoeld in artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 onder categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie. Onder deze categorie vallen ook de wissellopen die zijn aangetroffen. Deze blijken geschikt te zijn voor een pistool van het model Desert Eagle kaliber .44Mag en voor een pistool model Glock kaliber 9x19mm. [11]
Bevindingen van het NFI
De hengsels van de tas waarin het vuurwapen en de wissellopen zijn aangetroffen, worden onderzocht op sporen. [12] Hierbij wordt op het ene hengsel van de tas een spoor veiliggesteld: SIN nr. AAGT1472NL#01. Op het andere hengsel wordt een tweede spoor veiliggesteld:
SIN nr. AAGT1472NL#02. [13] Uit onderzoek van het NFI blijkt dat op het ene hengsel van de tas een DNA mengprofiel van minimaal 5 personen wordt aangetroffen waarvan het celmateriaal in de bemonstering ‘
afkomstig kan zijn van verdachte’(SIN nr. AAGT1472NL#01). [14]
Op het andere hengsel van de tas wordt ook een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal 5 personen, waarbij ‘
niet kan worden uitgesloten’dat het celmateriaal in de bemonstering afkomstig is van verdachte (SIN nr. AAGT1472NL#02). [15]
Uit aanvullend onderzoek van het NFI blijkt tevens dat op het spoor met SIN nr. AAGT1472NL#01 een DNA-mengprofiel wordt aangetroffen welke afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2]. Op het spoor met SIN nr. AAGT1472NL#02 wordt een DNA-mengprofiel aangetroffen waarbij [medeverdachte 2] niet kan worden uitgesloten. [16]
Camerabeelden en waarneming ter zitting
Op 7 december 2013 worden door verbalisant [verbalisant 3] de camerabeelden uitgekeken van de camera die is geplaatst bij de garagebox aan de [adres] in [woonplaats]. Op deze camerabeelden is te zien dat op 5 december 2013 om 18:50 uur een persoon naar de garagebox loopt die gezichtsbedekking en handschoenen draagt. De persoon opent de garageboxdeur en na enkele seconden in de box gekeken te hebben, duwt hij de deur weer naar beneden. Zonder deze op slot te doen loopt de persoon hard weg. [17] Een ANPR camera die aan de [aangever 1] is gesitueerd, registreert op 5 december 2013 om 18:51 uur het kenteken [kenteken]. Dit kenteken blijkt te zijn afgegeven voor een grijze Volkswagen Golf die op naam staat van verdachte. [18]
Ter terechtzitting van 15 juni 2015 zijn de hiervoor genoemde camerabeelden getoond. De rechtbank heeft waargenomen dat de persoon die op de beelden te zien is, hetzelfde postuur heeft als verdachte. [19]
Verklaring getuige [medeverdachte 1]
heeft -zakelijk en verkort weergegeven- het volgende verklaard over de box die hij huurde aan de [aangever 1] in [woonplaats] en de daarin aangetroffen goederen: [20]

Toen hoorde ik pas van die Rs6 en de zak met wapens, een AK-47 van [A], dat dat weg was.’ [21]

Ik ben zelf alleen met de makelaar in Bunnik geweest om te huren. De sleutel heb ik bij [verdachte] door de bus gegooid. [22]

[A] vertelde over het onklaar maken van het wapen. Ze dachten dat die anderen de box misschien leeggehaald hadden.’ [23]

Als ik iets moest huren kwam dit van [A] of [verdachte]. [24]

De dag na Sinterklaas ga ik naar [verdachte] toe. Of ik ging naar [B] en daar waren [A] en [verdachte] ook. Ze vertelden over een Rs4 en een zak met een wapen of wapens.’ [25]

Die spullen die in Bunnik zijn gevonden, ik werd helemaal gek. O ja, wacht, er zou een fles gevonden zijn daar. Daarom kwam het ter sprake (…in een gesprek met [verdachte]…) [26]

Ik hoorde dat er ergens een gestolen auto uit een garagebox van mij was gehaald. Dat er een auto in stond wist ik van hun. [A] en [verdachte].’ [27]

Ik hoorde dat er een Audi Rs4 was en een zak met wapens en een fles. Ik hoorde dat [verdachte] rondgereden zou hebben in een gestolen Cabrio.’ [28]
Bewijsoverwegingen
Bruikbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]
De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn op de hierboven genoemde punten voldoende specifiek en vinden bovendien steun in andere onderdelen van het proces-verbaal. De rechtbank overweegt hiertoe dat door de politie in de garagebox een Audi Rs4, een gasfles en een tas met een wapen zijn aangetroffen en weggehaald, hetgeen exact overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte 1] over wat hij heeft gehoord. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij
op 6 december 2013heeft gehoord dat onder andere verdachte erover sprak dat genoemde goederen weg waren uit de garagebox. Zoals hiervoor vermeld is op
5 december 2013een persoon bij de garagebox geweest die heeft geconstateerd dat de garagebox leeg was, en die daar zichtbaar van schrok. Deze data kloppen volledig met elkaar.
Met inachtneming van de toetsing als beschreven onder 4.3.1, acht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] bruikbaar voor het bewijs en neemt de rechtbank deze mee in haar beoordeling.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de persoon is op de beelden van 5 december 2013. Hij geeft aan dat hij op die datum zijn auto had uitgeleend aan iemand anders, waarvan hij de naam niet wil noemen. De rechtbank kan op grond van de ter zitting bekeken beelden niet zonder meer vaststellen dat het verdachte is die op de beelden te zien is. Zij heeft echter wel vastgesteld dat het postuur van de persoon op de beelden overeenkomt met het postuur van verdachte, terwijl ook zijn auto daar aanwezig was. Nu de verklaring van verdachte omtrent het uitlenen van zijn auto niet specifieker is en mede gelet op de overige bewijsmiddelen, gaat de rechtbank aan deze verklaring van verdachte voorbij. De rechtbank concludeert uit de aanwezigheid van de auto van verdachte en het gelijkende postuur van verdachte en de man op de beelden, dat verdachte op 5 december 2013 bij de garagebox is geweest.
Wetenschap ten aanzien van de criminele herkomst van de Audi Rs4 Cabriolet
Uit het feit dat verdachte zijn gezicht had bedekt, dat hij wegrent als hij er achter komt dat de box leeg is gehaald en dat hij vervolgens zoveel haast heeft om weg te komen dat hij de box niet eens meer op slot doet, trekt de rechtbank de conclusie dat hij wist dat de Audi Rs4 Cabriolet die in de box was gestald van misdrijf afkomstig was. Verdachte wilde duidelijk onherkenbaar blijven en rook onraad.
Bewijswaarde aangetroffen DNA-profielen
Gelet op het verweer van de verdediging hierover, overweegt de rechtbank het volgende. Het bovengenoemde NFI rapport van 27 mei 2014 heeft een beperkte bewijswaarde. De rechtbank zal hiermee bij de weging van het bewijsmiddel rekening houden. Echter het NFI rapport van 27 mei 2014 is wel van belang, aangezien het enig verband legt tussen verdachte en de tas waarin het vuurwapen en de wissellopen zijn aangetroffen.
4.3.4.2 Bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 16/661907-14
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 1 primair en 2 subsidiair op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, nu verdachte voor deze feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit.
Ten aanzien van feit 1 primair
- Het proces-verbaal van doorzoeking met als bijlage de lijst met inbeslaggenomen goederen; [29]
- De bekennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 9 juni 2015. [30]
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
- Het proces-verbaal van aangifte door ASR Verzekeringen; [31]
- De bekennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 9 juni 2015. [32]
B. CRIMINELE ORGANISATIE EN VOORBEREIDINGSHANDELINGEN
4.3.5.
De criminele organisatie en voorbereidingshandelingen
Parketnummer 16/703339-13
Aan verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2012 tot 31 mei 2014 heeft schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van verschillende soorten misdrijven, zoals opgesomd in de tenlastelegging.
Daarnaast is hem onder feit 3 tenlastegelegd dat hij samen met anderen voorbereidingen heeft getroffen voor het plegen van plofkraken.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling terzake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [33]
Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op, kort gezegd, hennepteelt, maar dat het bestaan van een criminele organisatie voor het overige niet bewezen kan worden. De tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor plofkraken kunnen evenmin bewezen worden.
4.3.6.
Gedeeltelijke vrijspraak feit 2 en vrijspraak feit 3
Volgens de officier van justitie hebben [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en mogelijk anderen deelgenomen aan een criminele organisatie die -kort gezegd- tot doel had het plegen van ripdeals, het plegen van plofkraken en het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe, het helen van personenauto’s, het gebruik van jammers en het voorhanden hebben van vuurwapens.
In de strafzaken tegen verdachte en zijn medeverdachten acht de rechtbank (voor zover hier relevant) wettig en overtuigend bewezen dat -kort gezegd- [verdachte] en [medeverdachte 1] ieder een jammer hebben gebruikt, dat [medeverdachte 2] en [verdachte] gezamenlijk een vuurwapen en wissellopen voorhanden hebben gehad, dat [medeverdachte 1] een BMW heeft geheeld en dat [verdachte] twee Audi’s heeft geheeld.
Uit het dossier zou voorts kunnen worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] eveneens bij de heling van één van deze twee Audi’s is betrokken (hetgeen hem niet ten laste is gelegd).
Uit deze strafbare feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen vloeit niet zonder meer het bewijs voort voor het bestaan van een criminele organisatie. Vastgesteld kan worden dat een aantal van de verdachten soortgelijke delicten hebben gepleegd en dat enkele feiten door bepaalde medeverdachten gezamenlijk zijn gepleegd. Van het bestaan van een gestructureerd samenwerkingsverband, zoals vereist voor het aannemen van een criminele organisatie, blijkt uit de bewijsmiddelen echter niet.
Vervolgens staat ter beoordeling of uit het dossier blijkt van andere omstandigheden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een criminele organisatie. Immers, ook concrete feitelijke handelingen die op zichzelf geen strafbaar feit opleveren, kunnen leiden tot het aannemen van deelname aan een criminele organisatie indien deze handelingen zijn verricht met het oogmerk om bij te dragen aan een crimineel samenwerkingsverband.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de door [verdachte] geheelde Audi’s en het vuurwapen en de wissellopen die [verdachte] en [medeverdachte 2] voorhanden hebben gehad zijn aangetroffen in garageboxen die op naam van [medeverdachte 1] zijn gehuurd. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] een aantal andere garageboxen gehuurd, waarin respectievelijk een gasfles, een motorzaag, mokers, een vuurwapen, een jammer en een andere gestolen Audi (waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze door één van de betrokken verdachten is geheeld) zijn aangetroffen. Op drie plaatsen zijn op elkaar gelijkende tassen aangetroffen.
Voorts blijkt uit het dossier dat de Audi Rs4 Avant, die [verdachte] heeft geheeld, betrokken is geweest bij een ripdeal aan de [adres] in [woonplaats] en dat bij deze ripdeal gebruik is gemaakt van een baken dat eigendom was van [medeverdachte 3].
Verder blijkt uit het dossier dat bij een bank in Beuningen een poging tot plofkraak heeft plaatsgevonden en dat op dezelfde dag is ingebroken bij een hondenschool in Weurt, in de nabijheid van Beuningen, waarbij goederen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met plofkraken, waaronder schroevendraaiers en een scooter. Op één van de schroevendraaiers en op de sleutel van de scooter is een DNA mengprofiel aangetroffen. Het celmateriaal
kanvolgens het NFI-rapport afkomstig zijn van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2].
Tot slot blijkt uit het dossier dat de betrokken verdachten elkaar kennen en dat enkele van hen gezamenlijk gebruik hebben gemaakt van (een aantal) auto’s (niet zijnde gestolen auto’s).
Het bovenstaande rechtvaardigt weliswaar een verdenking van betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachten bij bepaalde misdrijven, zoals het plegen van plofkraken of ripdeals, maar levert, ook bezien in onderling verband en bezien in verband met de bewezenverklaarde strafbare feiten, geen daadwerkelijk bewijs op van het treffen van voorbereidingshandelingen voor het plegen van plofkraken, dan wel van deelname aan een criminele organisatie. Dit laatste alleen al vanwege het feit dat van een gestructureerd samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht niet is gebleken.
Daar komt nog bij dat de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden, afgezien het gebruik van de Audi Rs4 Avant bij de ripdeal aan de [adres] en het aangetroffen DNA-mengprofiel in Weurt, niet te verbinden zijn aan een concreet gepleegd of beraamd strafbaar feit.
Met betrekking tot de ripdeal aan de [adres] in [woonplaats], waarbij de Audi Rs4 Avant is gebruikt, geldt dat niet is gebleken van betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachten bij deze ripdeal. [medeverdachte 3] heeft gezegd dat hij het baken ten tijde van de overval had uitgeleend. Dit levert onvoldoende houvast op om betrokkenheid van verdachte vast te stellen, dan wel om vast te stellen dat [medeverdachte 3] het baken opzettelijk heeft uitgeleend met als doel het plegen van diefstallen en ripdeals.
Ten aanzien van de plofkraak in Beuningen tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat het DNA mengprofiel, dat mogelijk afkomstig kan zijn van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], is aangetroffen op verplaatsbare goederen van algemene aard, namelijk een schroevendraaier en een scootersleutel. Op basis hiervan kan hun betrokkenheid bij dit feit of bij de voorbereiding daarvan niet zonder meer worden vastgesteld.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] zou afgeleid kunnen worden dat de goederen die zich bevonden in de garageboxen, daar aanwezig waren ten behoeve van het plegen van plofkraken. Gelet op hetgeen onder 4.3.1 is overwogen zal de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] met terughoudendheid bezien. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1] op deze punten onvoldoende specifiek, concreet en gedragen door andere bewijsmiddelen om deze hier voor het bewijs te gebruiken.
Slotsom van het voorgaande is dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om aan te nemen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van of plofkraken en dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op –kort gezegd- het plegen van ripdeals, het plegen van plofkraken en het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe, het helen van personenauto’s, het gebruik van jammers en het voorhanden hebben van vuurwapens.
Verdachte zal derhalve in zoverre partieel worden vrijgesproken van feit 2 en zal worden vrijgesproken van feit 3.
4.3.8.
Gedeeltelijke bewezenverklaring feit 2
Ten aanzien van feit 2‘deelname aan een criminele organisatie inzake hennep’
De rechtbank neemt voor met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastegelegde criminele organisatie de volgende bewijsmiddelen in aanmerking.
Aantreffen van de hennepkwekerijen
[adres] in [woonplaats] [34]
De garagebox aan de [adres] wordt vanaf 1 januari 2013 verhuurd door [C] aan [medeverdachte 1]. [35] [C] verklaart dat er bij het afsluiten van de verhuur ook een blanke Nederlandse jongen van nog geen 30 jaar oud aanwezig was die zich ‘[verdachte]’ noemde. [36] De huur voor de box blijkt te worden voldaan door de vriendin en de moeder van [medeverdachte 1]. [37]
Medio april 2013 gaat [C] bij de box kijken en treft daar een hennepplantage aan. [38]
Uit telecomonderzoek blijkt dat veelvuldig contact is geweest tussen de telefoonnummers van verdachte [verdachte] ([telefoonnummer]) en [medeverdachte 1] ([telefoonnummer]) in de periode van 12 februari 2013 tot 10 april 2013. [39]
[adres] in [vestigingsplaats] [40]
De politie stelt op 4 december 2013 onderzoek in bij het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats], omdat er water stroomt uit het bedrijfspand. Hierbij wordt een hennepkwekerij aangetroffen. [41] Diezelfde dag komt [medeverdachte 1] aan bij de box en overhandigt de politie de sleutel van het pand. [42] De huur van het pand blijkt vanaf 15 februari 2013 op zijn naam te staan. [43] De betalingen voor de huur worden gedaan door de vriendin en moeder van [medeverdachte 1], onder de vermeldingen ‘
huur [medeverdachte 1]’en ‘
[bedrijf 2]’. [44]
Uit de aangifte van verhuurder [aangever 2] en de telecomgegevens van [medeverdachte 1] blijkt dat de [aangever 2] op 3 december 2013 telefonisch contact heeft gezocht met [medeverdachte 1] over de lekkage. [45] [medeverdachte 1] op 3 december 2013 tussen 15.10 uur en 17:05 uur in totaal 17 keer contact heeft gezocht met het telefoonnummer [telefoonnummer], van wie V.O.F. [verdachte] de tenaamgestelde is. [46]
[adres] in [vestigingsplaats] [47]
Uit bankgegevens van [medeverdachte 1] en zijn vriendin en moeder, blijkt dat per 1 april 2012 huur wordt betaald voor een loods aan de [adres] in [vestigingsplaats]. [48] Uit de huurovereenkomst blijkt dat de eigenaar van de loods, [D], de loods per 1 april 2012 aan [medeverdachte 1] heeft verhuurd. [49]
De politie treft op 18 maart 2014 een ontmantelde hennepkwekerij aan, waar (onder andere) hennepresten [50] , snoeischaartjes, goederen voor de groei en kweek van hennepplanten, potgrond, verdroogde stekken, assimilatielampen en een irrigatiesysteem worden aangetroffen. [51]
Uit telecomgegevens blijkt dat verdachte [verdachte], in de periode van juli tot oktober 2013, 15 keer contact heeft gehad met het telefoonnummer van [E], de huurder van de voorzijde van de loods in Hilversum. [52] De politie heeft tijdens het aantreffen van de kwekerij geconstateerd dat er vanuit de loods van Van der Flier een doorgang was via een luik met een ladder naar het deel van de loods dat op naam van [medeverdachte 1] werd gehuurd. [53]
De OVC-gesprekken
In het onderzoek zijn met behulp van Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) apparatuur, gesprekken in de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] afgeluisterd en uitgewerkt.
Op 15 april 2014 vindt een gesprek plaats tussen [verdachte] ([verdachte]) en een NNman: [54]
[verdachte]: ‘Kijk, als jij gewoon je dingen doet dan maken we ondertussen die hokken allemaal schoon.’
……
[verdachte]: ‘Die hier, die trekken het niet’
NNman: ‘wat?’
[verdachte]: ‘Niet met éénenveertig graden, die trekken het juist niet, reken maar uit.’
……
[verdachte]: ‘Nee maar doordat het te heet is, gaat alles de lucht in’
……
[verdachte]: ‘Nu overal twee lampen, staan er nu maar vier aan in elke, vier max vijf. Misschien als er al echt toppen in zitten, dan kan je nog gauf effe die twee aanzetten.’
Op 18 april 2014 vindt een gesprek plaats tussen [verdachte] ([verdachte]) en [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]): [55]
[verdachte]: ‘ja, 20 ofzo he’
[medeverdachte 2]: ‘He?
[verdachte]: ’27 gram ofzo’
[medeverdachte 2]: ‘oh ken wel, heb ik eigenlijk nog niet uitgerekend, ik ga zeg maar uit van uuh 320’
[verdachte]: ‘het is wel meer dan de vorige keer’
[medeverdachte 2]: ‘nee joh, de vorige keer was…gruis…normaal hadden we die 280 aan die wous gegeven, maar ja die rookt niet meer dus, dat gaat gewoon in onze eigen zak toch?
……
[medeverdachte 2]: ‘het zal misschien een paar laatste zuiger die…er wordt niet met sproeiertjes water gegeven. De boel is te warm…blaas uitgezet, snap je, dat is allemaal gebeurd allemaal in de vitale weken, de laatste twee weken’
[verdachte]: ‘ja en wat heb je gezegd?’
[medeverdachte 2]: ‘dat raam moet gewoon aangepast worden, dat het niet zo warm wordt. Kijk in principe, misschien geeft hij wel gewoon goed water, maar als dat, als dat, als het veel te heet wordt…Kijk als ik ergens binnen kom lopen ja, in de groei maakt niet uit, dan weet ik dit voelt niet goed. Maar hij is gewoon maf in z’n kop. Hij komt in de zesde week een keer aan…ja ze zijn een beetje geel…een beetje geel? Het leek wel herfst.’
Op 19 april 2014 vindt er een gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2]: [56]
[medeverdachte 2]: ‘Kamers ook jongen, 12 graden, dat is goed dan worden ze niet zo groot die heesjes’
……
[verdachte]: ‘en dan is het ja dit is toch, dan is het slecht geknipt of wat dan ook’
Op 21 april 2014 vindt er een gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2]: [57]
[medeverdachte 2]: ‘die vijf kilo ga je nooit halen. Veelste dun gelegd, er ligt bijna niks op die netten, op sommige netten ligt nog geen honderd gram. Dus dat ga je nooit halen, normaal gesproken als ik ze gelegd he, dik gelegd
[verdachte]: ‘ja maar het maakt nou niet uit…’
[medeverdachte 2]: ‘normaal gesproken, als ik het dik gelegd heb dan weet ik dat je ongeveer om en nabij de 250 gram er af haalt, snap je?
[verdachte]: ‘ja’
[medeverdachte 2]: ‘die haal je er altijd ongeveer vanaf, dat weet ik gewoon, maar hoe het nou ligt dat is het nooit, snap je, dat zie ik nou al, dan heb je nog heel veel kleine zooi.’
[verdachte]: ‘ja’
[medeverdachte 2]: ‘misschien droogt het wel wat zwaarder in, weet jij veel. Ik hoop dat het vijf kilo is maar ik ben er bang van.’
……
[medeverdachte 2]: ‘ja je hebt sowieso, deze is sowieso de zesde keer, stel, kijk maar als je een jaar hebt gedraaid en dat we ook zeg maar twee keer hebben stilgestaan en nog eens een keertje vijf weken, vijf weken lopen kutten voordat we de stekkies kregen dus je hebt in totaal wel vijf maanden stilgestaan.’
De verklaringen van getuige [medeverdachte 1]
heeft -zakelijk en verkort weergegeven- het volgende verklaard over de hennepkwekerijen: [58]

Die bus was voor ons groepje, [verdachte] en zo, om spullen te halen, voor de wiet enzo.’ [59]

Ik heb twee ruggen moeten betalen omdat ik die auto kwijt ben geraakt. Die moest ik aan [verdachte] betalen. Dit geld is van de wiet afgetrokken.’ [60]

Die in [vestigingsplaats] heb ik voor [A] gehuurd. En verder [vestigingsplaats], [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats], bij [C], die wietkwekerij. Toen heeft [verdachte] geholpen de spullen weg te rijden. Hun doet wat daar, maar ik moet het opruimen omdat het op mijn naam staat. Die loods was eerst voor mij. Heel snel ging er wiet in. Die garage in [vestigingsplaats] is gehuurd om al die spullen van de wietkwekerij uit [vestigingsplaats] daar te stallen. [verdachte] heeft mij toen geholpen de spullen weg te halen.’ [61]

Die Ford Transit was aangeschaft voor ons groepje. Ik bedoelde daarmee [verdachte], ik en [A] die erin reden. Zij hebben hem gekocht, maar ik mocht er in rijden. Ik denk dat [verdachte] hem heeft betaald.’ [62]
‘Ik werd benaderd door [verdachte], maar ook [A]. Ze vragen gewoon, wil je iets op je naam zetten. Of ze doen een briefje door de deur. Ik moest huren en zij deden er wiet in. Met zij bedoel ik [verdachte] en [A].’ [63]

De [adres] heb ik voor iemand anders gedaan. [verdachte] was er wel bij. Die loods stond op mijn naam. De sleutel heeft meneer [C] aan [verdachte] gegeven. Hij heeft ook betaald.’ [64]

Ik kreeg het huurgeld voor de [adres] van [verdachte].’ [65]

Via [verdachte] ben ik aan Hilversum en Groot-Ammers gekomen. [verdachte] houdt zich bezig met hennepteelt, maar hij is niet zo groot. Hij wil ook wat geld verdienen.
Ik durf niet te zeggen van wie die hennepplantage was. De sleutel is naar [verdachte] gegaan.’ [66]

Groot-Ammers was voor [verdachte] maar ook voor mezelf. En voor [A] ook. De laatste paar maanden zat er hennep in.’ [67]
Bewijsoverweging ten aanzien van deelname criminele organisatie
Bruikbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]
De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn op de hierboven genoemde punten voldoende specifiek, concreet en vinden bovendien steun in andere onderdelen van het proces-verbaal. De rechtbank overweegt hiertoe onder meer dat de verhuurder van de loods aan de [adres] heeft aangegeven dat bij het afsluiten van de huurovereenkomst een blanke jongen van nog geen 30, die [verdachte] heette, betrokken was. [verdachte] wordt ook wel [verdachte] genoemd. Daarnaast verklaart [F] dat hij een Ford Transit op zijn naam heeft gehad en dat hij door [verdachte] werd gevraagd naar deze auto te kijken. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben beiden een deel van de koopprijs van de Ford Transit voldaan. Deze verklaring van Surber bevestigt de verklaring van [medeverdachte 1] dat de Ford door [verdachte] en [medeverdachte 2] werd gekocht en door hen drieën werd gebruikt. Voorts bieden de OVC-gesprekken een sterke ondersteuning voor de verklaringen van [medeverdachte 1], nu uit de inhoud van deze gesprekken evident blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich bezig hielden met hennepteelt.
Met inachtneming van de toetsing als beschreven onder 4.3.1, acht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] bruikbaar voor het bewijs en neemt de rechtbank deze mee in haar beoordeling.
Zoals hiervoor al overwogen dient voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [68] Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. [69] Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. [70]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het telen van hennep. Zij hebben een gestructureerd samenwerkingsverband gevormd en hebben ieder een aandeel gehad in, dan wel ondersteunende gedragingen verricht die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De rechtbank overweegt daartoe dat de samenwerking tussen verdachten blijkt uit het volgende. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben samen de Ford Transit gekocht, (mede) ten behoeve van de hennepteelt. Ze hebben, tezamen met [medeverdachte 1], meerdere kwekerijen op verschillende locaties opgezet, onderhouden en/of verzorgd. De kwekerijen bevinden zich in loodsen die [medeverdachte 1] op zijn naam huurt en vanaf zijn bankrekening of die van zijn (ex)vriendin of zijn moeder betaalt. [verdachte] stelt hiervoor het huurgeld ter beschikking en zorgt, samen met [medeverdachte 2], voor het planten van de stekjes in de loodsen.
De OVC gesprekken dateren weliswaar van (kort) na het oprollen van de laatste kwekerij die in het kader van dit onderzoek is aangetroffen, maar uit de inhoud van de gesprekken blijkt evident dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich bezig houden met hennepteelt. Zij spreken met elkaar over eerdere oogsten en wat de opbrengst dit keer zal zijn en zij overleggen met elkaar over het telen en de verzorging van de planten. Uit de gesprekken blijkt dat kennelijk sprake is van nog een andere kwekerij.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachten gedurende een langdurige periode gezamenlijk in georganiseerd verband bezig zijn geweest met hennepteelt.
Ten aanzien van de pleegperiode
Ten aanzien van de periode waarin verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, stelt de rechtbank het volgende vast. De loods aan de [adres] in [vestigingsplaats] wordt op 1 april 2012 gehuurd op naam van [medeverdachte 1]. De rechtbank ziet deze datum als het startmoment van de criminele organisatie. Met dien verstande dat medeverdachte [medeverdachte 2] tot 19 augustus 2013 in detentie was en vanaf dat moment deelnam aan de organisatie. Voor verdachte geldt dat de criminele organisatie eindigde op 16 juni 2014, nu is gebleken dat [medeverdachte 1] vanaf 6 december 2013 zich terugtrok uit de samenwerking met zijn medeverdachten en de loods vanaf dat moment niet meer heeft betaald en dat [medeverdachte 2] op 16 juni 2014 is aangehouden en daarom ook niet langer deel uitmaakte van de organisatie. Omdat verdachte op dat moment alleen overbleef, stelt de rechtbank vast dat de organisatie die na 6 december 2013 nog bestond tussen verdachte en [medeverdachte 2], op 16 juni 2014 is beëindigd.
Ten aanzien van de pleegplaatsen
De rechtbank stelt vast dat de criminele organisatie heeft geopereerd in meerdere plaatsen in Nederland. Uit de bewijsmiddelen staat vast dat sprake was van een drietal kwekerijen in Hilversum, Utrecht en Groot Ammers, maar uit de OVC gesprekken is gebleken dat ook na het opdoeken van de laatste van deze kwekerijen er nog op een andere plaats een kwekerij in werking was. Het is de rechtbank niet bekend waar deze zich bevond waardoor de bewezenverklaring zich niet zal beperken tot een aantal met name genoemde plaatsen.
Gezien het bovenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie met betrekking tot hennepteelt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16/703339-13
Feit 1
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 mei 2013 tot en met 31 mei 2014 in Nederland, telkens
- een Audi RS4 Avant en
- een Audi RS4 Cabriolet
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto's (merk Audi) telkens wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Feit 2
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 16 juni 2014 op meer plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep (strafbaar gesteld in artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet).
Feit 4
Op een of meer tijdstippen in de periode van 18 maart 2013 tot en met 26 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- een enkelloops kogelgeweer (merk onbekend, model L.1.A.1, kaliber 7,62x51mm) en
- een wisselloop voor een pistool (model Desert Eagle, kaliber .44Mag) en
- een wisselloop voor een pistool (model Glock, kaliber 9x19mm),
zijnde een of meer ((onder)(de(e)l(en) van) (vuur)wapen(s) van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 16/661907-14
Feit 1 primair
op 31 mei 2014 te Utrecht opzettelijk een radiozendapparaat, te weten een (zogenoemde) jammer (zonder merk en type aanduiding), heeft aangelegd en heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Feit 2 subsidiair
in de periode van 3 oktober 2013 tot en met 31 juli 2014 in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen (met factuurnummers 13.004 en 13.005 en 13.006) - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, voornoemde facturen heeft ingediend bij ASR Verzekeringen en bestaande die valsheid hierin dat een hoger geldbedrag werd vermeld dan daadwerkelijk door [bedrijf 3] bij [bedrijf 4] is ingediend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Ten aanzien van parketnummer 16/703339-13
Feit 1:
Opzetheling, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 4:
Medeplegen van handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij art. 55 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Ten aanzien van parketnummer 16/661907-14
Feit 1 primair:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Feit 2 subsidiair:
Valsheid in geschrift.

7.De strafbaarheid van verdachte

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten een gevangenisstraf van 3 jaar wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevangenisstraf te beperken tot de duur die verdachte al in voorarrest uitgezeten heeft.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de heling van personenauto’s, heeft gedurende ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het telen van hennep, en heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanleggen en gebruiken van een jammer. Verdachte heeft met (een aantal van) deze delicten te kennen gegeven geen enkel respect voor de eigendommen van anderen te hebben en zijn eigen materiele belang boven die van anderen te stellen. Daarnaast zijn het voorhanden hebben van een vuurwapen en een jammer delicten die gevaar opleveren en ontwrichtend zijn voor de samenleving. Het kweken van een softdrug als hennep veroorzaakt overlast en schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en alleen maar gehandeld uit eigen financieel gewin. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte de keuze heeft gemaakt voor een criminele levensstijl.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van 29 april 2015, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank neemt dit mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het voortdurend karakter, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is, uit oogpunt van genoegdoening aan de samenleving, alsook uit oogpunt van generale en speciale preventie. Hoewel verdachte op sommige momenten aangeeft op een andere manier zijn leven te willen vormgeven, waarbij hij –naar het oordeel van de rechtbank- mogelijk steun van de reclassering zou kunnen gebruiken, is zijn wens tot breken met zijn criminele levensstijl onvoldoende concreet. De rechtbank zal daarom ook geen voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden opleggen. Indien en voorzover verdachte openstaat voor reclasseringsbegeleiding, kan dat eventueel in het kader van voorwaardelijke invrijheidsstelling worden vormgegeven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, gerechtvaardigd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 47, 57, 140, 225 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet, artikel 1 onder 1 van de Wet op de economische delicten en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraken
- Spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16/703339-13 tenlastegelegde feit 3.
- Spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16/661907-14 tenlastegelegde feit 2 primair.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 van parketnummer 16/703339-13 en de feiten 1 primair en 2 subsidiair van parketnummer 16/661907-14
- Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 maanden.
- Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Voorlopige hechtenis
- Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Ten aanzien van 16/703339-13
1.
(zaaksdossiers 3, 4 en 9)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 te Bilthoven en/of te Nieuwegein en/of Zeist en/of Utrecht en/of Bunnik en/of Empel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- een Audi RS4 Avant en/of
- een Audi RS4 Cabriolet en/of
- een Audi RS6 Quattro Avant
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto('s) (merk Audi) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 te Bilthoven en/of Zeist en/of Utrecht en/of Bunnik en/of Sint Oedenrode en/of
Nieuwegein en/of Groot-Ammers en/of Hilversum en/of Empel, in elk geval (op een of meer plaats(en)) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep (strafbaar gesteld in artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet) en/of
- het plegen van een of meer (poging(en) tot) diefstal(len) en/of afpersing(en) met geweld en/of bedreiging(en) met geweld van een of meer hoeveelhe(i)d(en) hennep (strafbaar gesteld in artikelen (45 juncto) 310 juncto 312 juncto 317 Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereidingshandelingen hiertoe (strafbaar gesteld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van plofkraken (strafbaar gesteld in artikelen 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 157 Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereidingshandelingen hiertoe (strafbaar gesteld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het helen van personenauto's (strafbaar gesteld in artikel 416 en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht) en/of
- het aanleggen en/of aangelegd aanwezig hebben en/of gebruiken en/of voorhanden hebben van een of meer (zogenaamde) jammer(s) (strafbaar gesteld in artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet en/of artikel 161sexies lid 2 sub a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het voorhanden hebben van een of meer (vuur)wapen(s) (strafbaar gesteld in artikel 13 en/of 26 Wet Wapens Munitie);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 juli 2014 te Bilthoven en/of Zeist en/of Utrecht en/of Bunnik en/of Sint Oedenrode en/of Nieuwegein en/of Groot-Ammers en/of Hilversum en/of Empel tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van plofkraken (strafbaar gesteld in artikelen 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 157 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een of meer (snelle) (personen)auto('s) en/of scooter(s) en/of een hoeveelheid (vuur)wapen(s) en/of jammer(s) en/of een hoeveelheid plofkraakgerelateerde goederen (waaronder een kettingzaag en/of een of meer taser(s) en/of een hoeveelheid gereedschap en/of een of meer valse kentekenpla(a)t(en) en/of gasflessen en/of een elektriciteitssnoer (met daaraan een (zogenaamde) lans) heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2013 tot en met 16 juni 2014 te Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een enkelloops kogelgeweer (merk onbekend, model L.1.A.1, kaliber 7,62x51mm) en/of
- een wisselloop voor een pistool (model Desert Eagle, kaliber .44Mag) en/of
- een wisselloop voor een pistool (model Glock, kaliber 9x19mm),
althans een of meer ((onder)(de(e)l(en) van) (vuur)wapen(s) van categorie III, voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Ten aanzien van 16/661907-14:
1.
(zaaksdossier 13)
Primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 mei 2014 tot en met 31 mei 2014 te Zeist en/of Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, al dan niet opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een (zogenoemde) jammer (zonder merk en type aanduiding), heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
art 10.9 lid 1 Telecommunicatiewet
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 19 mei 2014 tot en met 31 mei 2014 te Zeist en/of Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een (zogenoemde) jammer (zonder merk en type aanduiding) voorhanden heeft gehad, (telkens) zijnde een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid van artikel 161sexies van het Wetboek van Strafrecht, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in genoemd artikel wordt gepleegd;
art 161sexie lid 2 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht.
2.
(zaaksdossier 17)
Primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 oktober 2013 tot en met 31 juli 2014 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, ASR Verzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van 20.300 euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid (meermalen)
- zich heeft voorgedaan als een bonafide gelaedeerde en/of verzekerde en/of
- ( in die hoedanigheid) drie, althans een of meer (valse) facturen heeft ingediend (met factuurnummer(s) 13.004 en/of 13.005 en/of 13.006, waardoor ASR Verzekeringen werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 oktober 2013 tot en met 31 juli 2014 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens)
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) facturen (met factuurnummer(s) 13.004 en/of 13.005 en/of 13.006) - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, voornoemde facturen heeft ingediend bij ASR Verzekeringen en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op voornoemde facturen met een ander lettertype een hoger geldbedrag werd vermeld dan daadwerkelijk door [bedrijf 3] bij [bedrijf 4] ingediend;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Zie Al-Khawaja & Tahery t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 20 januari 2009, nrs. 26766/05 en 22228/06, Schatschaschiwili t. Duitsland, EHRM 17 april 2014 nr. 9154/10, Horncastle t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 16 maart 2015 nr. 4184/10 en Vidgen t. Nederland, EHRM 10 juli 2012 nr. 29353/06.
2.Horncastle t. Verenigd Koninkrijk EHRM 16 maart 2015 nr. 4184/10.
3.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier 09LEEUW (map 1 tot en met 17) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering en in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 3920 van map 10, ZD 2, proces-verbaal nr. 1406191500.ZD2.
5.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 juni 2015.
6.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 12 (ZD 4) proces-verbaal nr. 1407251200.ZD4.
7.Proces-verbaal betreden besloten plaats, p. 4451.
8.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1], p. 4433, met als bijlage een huurovereenkomst op p. 4436.
9.Proces-verbaal aantreffen gesignaleerd motorvoertuig [verbalisant 2], p. 4453.
10.Proces-verbaal van aangifte, p. 3905 van map 10 (ZD 2) proces-verbaal nr. 1406191500.ZD2.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4549 en p. 4550.
12.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 4614.
13.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 4616.
14.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het NFI, d.d. 18 maart 2014, p. 4671.
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het NFI, d.d. 18 maart 2014, p. 4671.
16.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvullend rapport van het NFI, d.d. 27 mei 2014, p. 4677.
17.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3], p. 4456.
18.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3], p. 4457.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 juni 2015.
20.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 1 (algemeen dossier), proces-verbaal nr. 1408141200.ALG.
21.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
22.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
23.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
24.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
25.Proces-verbaal van verhoor, p. 42.
26.Proces-verbaal van verhoor, p. 43.
27.Proces-verbaal van verhoor, p. 54.
28.Proces-verbaal van verhoor, p. 56.
29.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 4] en [verbalisant 5], met bijlage op p. 2830
30.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 juni 2015.
31.Proces-verbaal van aangifte, p. 6356 van aanvulling 1 (ZD 17).
32.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 juni 2015.
33.Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132.
34.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 15 (ZD 8a) proces-verbaal nr. 1401231200.ZD8A.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige, met als bijlage de huurovereenkomst, p. 5239.
36.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 5236.
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5231.
38.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 5236 in combinatie met het e-mail bericht van [C] aan [medeverdachte 1] d.d. 19 april 2013, pag. 5244.
39.Proces-verbaal bevindingen, met als bijlage de uitdraai telefonische contacten, p. 5263-5264.
40.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 15 (ZD 8b) proces-verbaal nr. 1401231130.ZD8B.
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5277.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5278.
43.Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de huurovereenkomst, p. 5292.
44.Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de bankgegevens, p. 5375.
45.Proces-verbaal van aangifte, p. 5288 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen telecom, p. 5400.
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5399.
47.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevindingen in map 15 (ZD 8c), proces-verbaal nr. 1401231330.ZD8C.
48.Proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de bankgegevens op p. 5426.
49.Proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage de huurovereenkomst op pagina 5416.
50.Proces-verbaal van bevindingen (cannabistest), p. 5590.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5525.
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5444.
53.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5525 en verder.
54.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5173.
55.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5174.
56.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5175.
57.Een schriftelijk bescheid, te weten uitgewerkte OVC gesprekken in map 15, ZD 8, p. 5176.
58.De hierna volgende voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in map 1 (algemeen dossier), proces-verbaal nr. 1408141200.ALG.
59.Proces-verbaal van verhoor, p. 31.
60.Proces-verbaal van verhoor, p. 31.
61.Proces-verbaal van verhoor, p. 33.
62.Proces-verbaal van verhoor, p. 39.
63.Proces-verbaal van verhoor, p. 51.
64.Proces-verbaal van verhoor, p. 70.
65.Proces-verbaal van verhoor, p. 71.
66.Proces-verbaal van verhoor, p. 72.
67.Proces-verbaal van verhoor, p. 86.
68.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW5132.
69.HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651.
70.HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2011:BO9814.