Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft bij brief van 2 juli 2013 verweerder verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het nalaten tijdig te beslissen op een ziektemelding van
10 oktober 2011 ten aanzien van haar (toenmalige) werkneemster. Als gevolg van dat niet tijdig beslissen claimt eiseres schade, met name bestaande uit ten onrechte gemaakte kosten voor re-integratieactiviteiten, ten onrechte doorbetaald loon, activiteiten van de bedrijfsarts en rechtsbijstandskosten. Aan deze werkneemster is namelijk bij besluit van 5 juli 2013 met terugwerkende kracht, te weten: met ingang van 17 augustus 2011, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ weergegeven besluiten genomen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schadeoorzaak is gelegen in het besluit van 5 juli 2013. Nu dit besluit dateert van na 1 juli 2013, is de per die datum geldende titel 8.4, en daarmee artikel 8:4 eerste lid, onder f, uit de Awb van toepassing op het verzoek van eiseres. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder ter zitting verklaard dat alle handelingen die verband houden met het besluit van 5 juli 2013 aan dit besluit moeten worden toegeschreven. Daarbij heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD5746, de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1930, en het arrest van de Hoge Raad (HR) van 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040. 3. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (verder: de Wns) van 31 januari 2013 in werking getreden, waarmee titel 8.4 van de Awb is ingevoerd. In artikel IV, eerste lid, van de Wns is bepaald dat op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht van toepassing blijft zoals dat gold voor dat tijdstip.
4. Eiseres betoogt in beroep schade te hebben geleden als gevolg van het nalaten tijdig te beslissen op de ziektemelding van 10 oktober 2011. Omdat dit nalaten vóór 1 juli 2013 heeft plaatsgevonden, is op grond van het overgangsrecht het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2013 van toepassing. Op grond daarvan staat bezwaar en beroep open tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, aldus eiseres.
5. Dit betoog slaagt. Eiseres heeft steeds gesteld, zo ook ter zitting, dat de oorzaak van de geclaimde schade is gelegen in het nalaten van verweerder tijdig te beslissen op de ziektemelding van 10 oktober 2011. Gelet op die gestelde schadeoorzaak is naar het oordeel van de rechtbank ingevolge artikel IV van de Wns het recht van vóór 1 juli 2013 van toepassing. De gestelde oorzaak, het nalaten tijdig te beslissen, heeft immers plaatsgevonden vóór 1 juli 2013. Daar komt bij dat het niet aan verweerder is om te bepalen wat de oorzaak van een schadeclaim is, dit bepaalt eiseres zelf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de wetgever het blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wns in strijd acht met de rechtszekerheid om een vergoeding volgens de regels van de Wns toe te kennen, wanneer de schadeveroorzakende gebeurtenis nog onder het oude recht heeft plaatsgevonden. Daaruit leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van de wetgever is dat het ‘oude’ recht van toepassing is op gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt en vóór 1 juli 2013 hebben plaatsgevonden. Artikel IV van de Wns laat daarbij in het midden of de gestelde schadeoorzaak te duiden is als ‘besluit’ of als ‘handelen’, nu de Memorie van Toelichting zich niet uitlaat over de specifieke invulling van die begrippen.
6.
De door verweerder ter zitting genoemde rechtspraak leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze rechtspraak volgt, kort gezegd, dat het niet tijdig nemen van een besluit in een bezwaar- en beroepsprocedure tegen dat besluit aan de orde kan komen, maar dat dit niet betekent dat, wanneer geen bezwaar of beroep is ingesteld tegen dat besluit, ook het niet tijdig beslissen op dat besluit voor rechtmatig moet worden gehouden. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het verzoek van eiseres, waarbij het niet tijdig beslissen in een zelfstandige schadeprocedure aan de orde wordt gebracht, volgens hetzelfde recht moet worden afgehandeld als dat van toepassing is op het besluit van 5 juli 2013.
7. Nu naar het oordeel van de rechtbank het recht van vóór 1 juli 2013 van toepassing is, is de nu door verweerder bij het bestreden besluit gehanteerde wettelijke grondslag onjuist. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De vraag is vervolgens welke consequentie daaraan verbonden moet worden, gelet op de opdracht aan de bestuursrechter in artikel 8:41a van de Awb om het geschil zo definitief mogelijk te beslechten.
8. Gelet op de volgorde in artikel 8:72 van de Awb overweegt de rechtbank in dit verband dat naar haar oordeel niet kan worden volstaan met het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, gezien de volgende overwegingen. Onder het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2013 kon een bestuursorgaan verzocht worden om schadevergoeding. Het besluit dat het bestuursorgaan op een dergelijk verzoek neemt, was een zuiver schadebesluit. Daartegen kon bezwaar en beroep worden ingesteld, mits de gestelde schade een gevolg was van een besluit waartegen bezwaar en beroep openstond (de materiële connexiteit), en de bestuursrechter bevoegd was daarover te oordelen (de procedurele connexiteit). Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldaan aan deze voorwaarden. Op grond van artikel 6:2, onder b, van de Awb was onder het recht van voor 1 juli 2013 het niet tijdig nemen van een besluit immers gelijkgesteld met het nemen van een besluit en stond tegen het niet tijdig beslissen ingevolge artikel 6:12 van de Awb beroep bij de bestuursrechter open. Verder stelt eiseres dat juist door het niet tijdig beslissen schade is veroorzaakt.
9. Gelet op het voorgaande had verweerder het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ontvankelijk moeten verklaren en tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om schadevergoeding moeten overgaan. Deze beoordeling heeft verweerder niet uitgevoerd.
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen; in dat geval doet de rechtbank dan op grond van artikel 8:80a van de Awb tussenuitspraak. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder dus het verzoek om schadevergoeding alsnog inhoudelijk beoordelen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De rechtbank raadt aan daarbij in ieder geval de volgende aspecten te betrekken, al dan niet na eiseres daarover te horen:
- of en zo ja, wanneer, de ziektemelding van 10 oktober 2011 door verweerder is ontvangen;
- hoe deze ziektemelding is afgehandeld;
- de omstandigheden op grond waarvan eiseres niet eerder is opgekomen tegen het uitblijven van een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.