ECLI:NL:RBMNE:2015:4057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 414
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015 en de zorgvuldigheid van het onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2015, betreft het een geschil tussen eiseres, een alleenstaande vrouw geboren in 1943, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Eiseres had eerder hulp bij het huishouden ontvangen, maar het college had in een recent besluit slechts 78 uur per jaar toegekend voor de periode van 24 maart 2015 tot en met 23 maart 2017. Eiseres was van mening dat deze toekenning onvoldoende was en dat er meer maatwerkvoorzieningen nodig waren, gezien haar lichamelijke klachten na een auto-ongeluk in 1991.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de besluiten heeft genomen op basis van de Wmo 2015, en dat de toekenning van 78 uur per jaar in overeenstemming was met de beleidsregels van de gemeente. Eiseres voerde aan dat het onderzoek van het college naar haar behoeften en situatie onvoldoende zorgvuldig was geweest. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende informatie had verzameld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek. Eiseres had niet aangetoond dat haar situatie zodanig was gewijzigd dat er meer ondersteuning nodig was.

De rechtbank concludeerde dat de toekenning van 78 uur per jaar voor hulp bij het huishouden rechtmatig was en dat er geen aanvullende maatwerkvoorzieningen nodig waren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het onderzoek naar de behoeften van cliënten onder de Wmo 2015 en de ruimte die gemeenten hebben in het vaststellen van beleidsregels.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A.H. Bolle),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder, voor zover thans nog van belang, over de periode 24 maart 2015 tot en met 23 maart 2017 hulp bij het huishouden aan eiseres toegekend voor 78 uur per jaar.
Bij besluit van 11 december 2014 (het bestreden besluit), door verweerder bekrachtigd bij brief van 25 maart 2015, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres, geboren in 1943, voert een eenpersoonshuishouden in een gelijkvloers tweekamerappartement. In 1991 heeft eiseres een auto-ongeluk gehad. Dit heeft geresulteerd in een aantal lichamelijke klachten, waaronder een verminderd korte termijngeheugen, problemen met het rechteroog (dubbel zien, geen diepte en afstanden kunnen inschatten), pijn in bekken en heup, krachtverlies aan de rechterzijde van het lichaam en een verminderde coördinatie tussen links en rechts, met evenwichtsproblemen als gevolg. Bij besluit van 16 september 2009 is eiseres, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), geïndiceerd voor hulp bij het huishouden voor 3 uur per week (hh1) over de periode van 16 september 2009 tot en met 15 september 2014. De dochters van eiseres leveren wekelijks mantelzorg.
2. Verweerder heeft eiseres bij bestreden besluit, voor zover hier relevant, in aanmerking gebracht voor 78 uur per jaar hulp bij het huishouden over de periode 24 maart 2015 tot en met 23 maart 2017. Volgens verweerder kan met deze voorziening het resultaat van een schoon huis worden bereikt. Verweerder ziet geen aanleiding om eiseres te indiceren voor aanvullende maatwerkvoorzieningen.
3. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit zijn gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank stelt vast dat beide besluiten zijn genomen voorafgaand aan 1 januari 2015, de datum waarop artikel 2.1.1 van de Wmo 2015, in welk artikel verweerder de opdracht heeft gekregen om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015, in werking is getreden. Daarmee rijst de vraag of sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 25 maart 2015 het bestreden besluit heeft bekrachtigd. Uit de toelichting van verweerder ter zitting is gebleken dat verweerder hiermee heeft bedoeld te formaliseren dat het besluit op bezwaar is genomen onder het regime van de Wmo 2015. De rechtbank begrijpt dit aldus dat verweerder de bedoeling heeft gehad om toepassing te geven aan artikel 6:19 van de Awb en het bestreden besluit te wijzigen in die zin dat het is genomen onder de werking van de Wmo 2015. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij, mede gezien deze bekrachtiging, het bestreden besluit beschouwt als te zijn genomen onder de werking van de Wmo 2015. Tegen deze achtergrond bezien, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat nog langer sprake is van schending van het legaliteitsbeginsel.
4. Verweerder heeft, zoals de Wmo 2015 voorschrijft, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder de Beleidsregels Wmo 2015 vastgesteld. Verweerder heeft – kort gezegd – in de Beleidsregels de maatwerkvoorziening “collectieve voorziening schoon huis” opgenomen. Deze maatwerkvoorziening omvat het lichte en zware schoonmaakwerk en het wassen en drogen van grote/zware spullen. Verweerder heeft deze voorziening vastgesteld op maximaal 78 uur per jaar. Wanneer een belanghebbende onvoldoende ondersteund wordt door deze voorziening, kunnen maatwerkmodules ingezet worden.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de collectieve voorziening van 78 uur per jaar ontoereikend is. Voor zover eiseres daarmee heeft willen betogen dat de Beleidsregels onredelijk zijn, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 9 maart 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:1395) waarin is geoordeeld dat verweerder in redelijkheid dit beleid heeft kunnen vaststellen. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd leidt de rechtbank in deze procedure niet tot een ander oordeel.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Volgens eiseres is er onvoldoende onderzoek gedaan naar haar behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren. Zij verwijst hiertoe naar artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. Volgens eiseres had zij in persoon gezien moeten worden. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van
9 december 2014 (ECLI:NL:RBNNE:2014:6176).
7. Volgens verweerder gaat de vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland niet op, nu hier geen sprake is van een volledige stopzetting en de huishoudelijke hulp ook niet vóór het aflopen van de indicatie is beëindigd of verminderd. Verder acht verweerder het onderzoek wel toereikend. Eiseres heeft noch in de primaire fase, noch in de bezwaarfase argumenten naar voren gebracht op grond waarvan een maatwerkvoorziening zou moeten worden geleverd. Verder is niet gebleken van een gewijzigde medische situatie, aldus verweerder.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het onderzoek van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest. Dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest, omdat het enkel heeft bestaan uit het voeren van één telefoongesprek met eiseres, volgt de rechtbank niet. Hiertoe is van belang dat uit het dossier blijkt dat verweerder ook al eerder bij hem bekend zijnde informatie over eiseres bij zijn beoordeling heeft betrokken. Verder is van belang dat in het verslag van het telefoongesprek van 15 september 2014 onder het kopje “
Uitvragen: Is de situatie gewijzigd?” onder meer is opgenomen dat de situatie niet is gewijzigd en dat hulp nodig is voor zwaar huishoudelijk werk en hoog licht huishoudelijk werk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie desondanks zodanig is gewijzigd dat op verweerder de verplichting rustte om een medisch onderzoek te (laten) uitvoeren. Tegen die achtergrond bezien, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van schending van artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. De verwijzing van eiseres naar de onder 5. genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die uitspraak was immers sprake van een andere feitelijke situatie.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij in aanmerking behoort te komen voor aanvullende modules, namelijk voor 1A (een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren), 1B (het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften), 1C (beschikken over schone kleding) en 2E (het organiseren van huishoudelijke taken).

Over module 1A

10. De rechtbank stelt vast dat in verweerders beleid is bepaald dat “
De aanleiding voor de inzet van deze module kan zijn de ernstige fysieke beperkingen waardoor de persoon geen mogelijkheden heeft zelf enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen waaruit een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is of medische beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis.”.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiseres niet zodanig ernstig fysieke beperkingen heeft, dat zij geen mogelijkheden heeft zelf enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Evenmin is in geschil dat sprake is van medische beperkingen die maken dat een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is of die leiden tot een snellere vervuiling van het huis. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor maatwerkmodule 1A, een hoger niveau van schoonhouden.
Over module 1B
11. Uit verweerders beleid blijkt dat deze module is bedoeld voor maaltijdverzorging, waaronder wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten en een warme maaltijd opwarmen. Uit hetgeen is besproken ter zitting blijkt dat eiseres niet bestrijdt dat zij zelf de broodmaaltijd kan verzorgen, koffie en thee kan zetten en veelal zelf ook de warme maaltijd bereidt. Eiseres heeft verklaard dat zij, op dagen waarop zij zich veel heeft ingespannen, soms niet meer de energie heeft om te koken.
De rechtbank overweegt dat eiseres daarmee niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toekenning van deze maatwerkmodule. Naar vaste jurisprudentie kunnen kant- en klare (magnetron)maaltijden of bezorgmaaltijden aangemerkt worden als voorliggende voorzieningen die aan het verstrekken van voorzieningen voor het bereiden van warme maaltijden in de weg staan. Dat uitgangspunt is niet in strijd met de Wmo, mits deze voorliggende voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2147). De enkele stelling van eiseres dat aan Tafeltje-Dekje maaltijden hoge kosten zijn verbonden, is onvoldoende voor het oordeel dat deze voorziening voor eiseres niet voorliggend is. Het betoog van eiseres dat het dagelijks eten van een magnetronmaaltijd haar gezondheid niet ten goede zal komen, is evenmin voldoende voor het oordeel dat geen sprake is van een voorliggende voorziening.
Over module 1C
12. In verweerders beleid is hierover het volgende opgenomen.
“De wasverzorging zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het wassen, het drogen en vouwen van kleding en het terugleggen van kleding in de garderobekast. Het wassen, drogen en opvouwen van beddengoed en linnengoed valt niet onder het resultaat van deze module. Dit valt namelijk onder de collectieve voorziening. (…)Daarnaast wordt van de klant verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. De klant dient ten behoeve van dit resultaat zoveel mogelijk gebruik te maken van de door de aanbieders ingerichte collectieve diensten.
Tijdens het gesprek met de klant worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Als sprake is van gebruikelijke zorg biedt het college geen ondersteuning. Er wordt binnen dit resultaatgebied gekeken naar wat de persoon zelf nog kan en in welke mate het sociaal netwerk ondersteuning kan bieden. Daarbij kan gedacht worden aan de vraag of de persoon met behulp van de mensen om hem heen kan zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een familielid of zijn buren bereid de was wekelijks te doen? Zijn er algemene of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Als er bijvoorbeeld een was- en strijkdienst beschikbaar is waarmee de persoon het gewenste resultaat kan behalen hoeft de gemeente hierin niet te ondersteunen.”
De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij nog wel zelf haar kleding wast en dat haar dat, weliswaar met veel inspanning, nog wel lukt. Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres in aanmerking komt voor deze module. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat zij in aanmerking komt voor deze module omdat zij slechts met zeer veel inspanning het beddengoed kan wassen, overweegt de rechtbank dat de bewassing van beddengoed valt onder de collectieve voorziening van
78 uur per jaar, zodat eiseres daarvoor reeds hulp ontvangt.
Over module 2E
13. De rechtbank overweegt dat eiseres in de vorige indicatie beschikte over hh1, een vorm van hulp bij het huishouden waartoe geen regievoering behoorde. Eiseres heeft (eerst) in beroep aangevoerd dat zij nu niet meer zelf de regie kan voeren over het huishouden. Verweerder heeft ter zitting betwist dat eiseres niet zelf de regie kan voeren over de huishouding. Verweerder heeft er in dat verband op gewezen dat eiseres eerder ook niet is geïndiceerd voor hh2 (een indicatie met regievoering), dat zij eerder altijd heeft aangegeven het zelf te kunnen organiseren en dat niet is gebleken dat sprake is van een achteruitgang op dat gebied. Tegen deze achtergrond bezien heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat is om de regie over het huishouden te voeren en dat zij daarom in aanmerking dient te komen voor module 2E.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.