Overwegingen
1. Op 28 juni 2013 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het realiseren van een bioscoop met 12 zalen voor het vertonen van films en voor educatieve doeleinden en met 3 Art-house zalen voor culturele en educatieve doeleinden in het kopgebouw van The Wall. De aanvraag heeft betrekking op de voor deze realisatie benodigde inpandige bouwactiviteiten.
2. Op het perceel waarop The Wall is gelegen rust ingevolge het bestemmingsplan “Leidsche Rijn Utrecht 1999”, inclusief de 1e en 2e herziening (het bestemmingsplan), de bestemming “Bedrijfsdoeleinden, uit te werken”. De voorschriften die op deze bestemming betrekking hebben, zijn opgenomen in artikel 9 van de planregels.
Artikel 9, onder B, van de planregels behelst een voorlopig bouwverbod, inhoudende dat in gebieden waar sprake is van een uit te werken bestemming, slechts gebouwd mag worden volgens een onherroepelijk uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 9, onder C, van de planregels kan verweerder onder in dit artikellid genoemde voorwaarden van dit voorlopig bouwverbod vrijstelling verlenen. Daartoe is onder meer vereist dat de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een reeds vastgestelde uitwerking of met een daarvoor gemaakt ontwerp ofwel met een ander document, zoals een concept-uitwerkingsplan, waaruit de inpasbaarheid in de integrale uitwerking redelijkerwijs overzienbaar is.
3. The Wall is enige jaren terug opgericht als een zogenoemd multifunctioneel gebouw met een daartoe op 8 maart 2006 verleende vrijstelling op de voet van artikel 9, onder C, van de planregels. Blijkens de onderliggende aanvraag betreft het een gebouw met een bruto vloeroppervlak van circa 68.000 m² en is in het gebouw een combinatie van grootschalige detailhandelsvestigingen, horeca, leisure, een hoogwaardige bouwmarkt en bedrijfsmatige functies voorzien. Op basis van deze vrijstelling is vervolgens een bouwvergunning verleend voor de bouw van het casco van The Wall.
4. Niet in geschil is dat voor het onderhavige bouwplan voor de bioscoop geen uitwerkingsplan is vastgesteld als bedoeld in artikel 9, onder B, van de planregels.
Verweerder heeft om deze reden het bouwplan in strijd geacht met het voorlopig bouwverbod en dus met het bestemmingsplan. Het standpunt van eiseres dat de oprichting van de thans aangevraagde bioscoop valt onder de gelding en reikwijdte van de vrijstelling van 8 maart 2006 heeft verweerder in het bestreden besluit niet gevolgd. Hij heeft geen aanleiding gezien toestemming te geven voor de afwijking van het bestemmingsplan, omdat hij de oprichting van een bioscoop in The Wall, kort gezegd, in strijd acht met het gemeentelijk beleid ten aanzien van leisure-activiteiten in Leidsche Rijn.
5. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgt kort gezegd dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd in de in dit artikellid genoemde gevallen, waaronder indien strijd bestaat met het bestemmingsplan (c). Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de omgevingsvergunning voor een bouwplan dat strijdig is met het bestemmingsplan alleen wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid en onder a, van de Wabo noemt de drie mogelijkheden waarin een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan kan worden toegestaan.
6. Eiseres voert aan dat het door haar aangevraagde bouwplan past binnen de gelding en de reikwijdte van de door verweerder op 8 maart 2006 verleende vrijstelling voor de oprichting van The Wall. Het onderhavige bouwplan betreft volgens eiseres een nadere invulling van de destijds afgegeven casco-vergunning voor The Wall. Om die reden is volgens haar niet opnieuw toestemming voor afwijking van het bestemmingsplan vereist en stond het verweerder daarom niet vrij om op deze grond de omgevingsvergunning te weigeren.
7. Dit standpunt van eiseres volgt de rechtbank niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat, als eenmaal met vrijstelling een bouwvergunning is verleend, niet op basis van dezelfde vrijstelling nadien voor een nieuw bouwplan een bouwvergunning – of naar huidig recht een omgevingsvergunning voor bouwen – kan worden verleend. Dit geldt volgens deze rechtspraak ook indien het latere bouwplan zou passen binnen de bij de eerdere vrijstelling geboden mogelijkheden. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraken van de ABRvS van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9516 en 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5968. Het antwoord op de vraag – die partijen ook verdeeld houdt – of het onderhavige bouwplan voor de bioscoop al dan niet binnen de reikwijdte van de vrijstelling van 2006 kan worden geschaard, kan daarom in het midden blijven. Het betreft hier een nieuw bouwplan, daterend van ruim 6 jaar na vergunning van The Wall en ongeveer 4 jaar na oplevering ervan, waarvoor niet kan worden teruggegrepen op de vrijstelling uit 2006, ook al zou het destijds daarbinnen hebben gepast. Dat de vrijstelling en bouwvergunning voor oprichting van The Wall een door partijen zogenoemde casco-bouw betrof maakt het voorgaande niet anders.
De rechtbank ziet geen grond voor de stelling van eiseres dat aanleiding bestaat voor een uitzondering op de hiervoor genoemde rechtspraak, omdat het onderhavige bouwplan alleen ondergeschikte wijzigingen betreft van het oorspronkelijke bouwplan voor The Wall.
Anders dan in de uitspraak van de ABRvS van 1 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB0822, waarnaar eiseres ter onderbouwing van dit standpunt verwijst, gaat het in het onderhavige geval wel om een nieuw bouwplan. Het betreft immers de totale bouwkundige inrichting ten behoeve van een grote bioscoop van de vooralsnog casco gebleven – en destijds ook als zodanig vergunde – ruimte van het kopgebouw. Het bouwplan is noch ondergeschikt noch planologisch niet relevant te achten. Dit nog daargelaten de vraag of de uitspraak waarnaar eiseres verwijst valt te rijmen met de hiervoor genoemde, recentere, uitspraken van de ABRvS van 1 maart 2012 en 29 augustus 2012. 8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 9, onder B, van de planregels en dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist om het bouwplan te kunnen realiseren.
Eiseres heeft – eerst ter zitting – nog gesteld dat de rechtbank door middel van een exceptieve toetsing artikel 9, onder B, van de planregels buiten toepassing dient te laten. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat voor het buiten toepassing laten van een wettelijk voorschrift als het onderhavige over de band van een exceptieve toetsing, alleen dan aanleiding kan bestaan indien het in strijd komt met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Eiseres heeft geen onderbouwing aangereikt voor haar standpunt. Reeds om die reden gaat de rechtbank aan dit betoog van eiseres voorbij.
9. Eiseres voert aan dat verweerder in redelijkheid niet heeft mogen weigeren haar een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Zij wijst er in dat verband op dat The Wall al sinds de oplevering kampt met grote leegstand en dat een bioscoop in The Wall de ontwikkelingen ten goede zou kunnen keren, dat een bioscoop in The Wall in het belang is van de zittende ondernemers, van buurtbewoners en van de gemeente en dat een bioscoop snel is te realiseren. Door de vergunning te weigeren heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de evidente belangen van eiseres, zo betoogt zij.
10. Verweerders standpunt – dat hij in het primaire besluit al gemotiveerd heeft verwoord en in het bestreden besluit heeft gehandhaafd – dat het niet wenselijk is medewerking te verlenen aan het bouwplan van eiseres omdat de komst van een bioscoop in The Wall in strijd is met het gemeentelijk beleid ten aanzien van leisure in Leidsche Rijn, is door eiseres noch in bezwaar noch in beroep met een daartegen gerichte bezwaar- of beroepsgrond bestreden.
Voor vergunningverlening op de voet van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo moet in de eerste plaats zijn voldaan aan de in artikel 9, onder C, van de planregels genoemde voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat dit niet het geval is. Zo ontbreekt een document als bedoeld in artikel 9, onder C sub 2, van de planregels waaruit de inpasbaarheid van het plan in de integrale uitwerking redelijkerwijs overzienbaar is. Toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo is niet aan de orde, omdat geen sprake is van een geval genoemd in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Voor de toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onder a, sub 3, is, onder meer, een goede ruimtelijke onderbouwing vereist. Ook die ontbreekt.
Dit betekent dat niet is voldaan aan de bevoegdheidsvoorwaarden voor toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Verweerder zou hieraan niet hebben mogen voorbijgaan, ongeacht de zwaarwegendheid van de belangen van eiseres.
Dat verweerder vanwege de belangen van eiseres niettemin in redelijkheid de omgevingsvergunning op de voet van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2..12 van de Wabo niet heeft mogen weigeren, volgt de rechtbank niet. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan niet is opgeheven en artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo dus in de weg staat aan verlening van de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning voor de bouw van de bioscoop. Verweerder heeft die vergunning terecht geweigerd.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.