ECLI:NL:RBMNE:2014:961

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
16.659757-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak wegens niet verlenen van voorrang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het niet verlenen van voorrang, wat leidde tot een verkeersongeval op 10 augustus 2012 te Lelystad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, namelijk het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend of roekeloos had gereden. De rechtbank baseerde deze beslissing op de omstandigheden van het ongeval en de verklaringen van de betrokken partijen.

De verdachte, die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij het ongeval, had linksaf geslagen zonder voorrang te verlenen aan een tegemoetkomende auto, bestuurd door het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had kunnen zien dat de andere auto zich in de nabijheid bevond, ondanks dat deze voor hem zichtbaar had moeten zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor roekeloosheid of een andere verkeersovertreding, behalve het niet verlenen van voorrang.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 450,00, maar de rechtbank oordeelde dat dit passend was gezien de omstandigheden. De rechtbank legde de verdachte een geldboete op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet werd betaald. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het verkeer en de noodzaak om voorrang te verlenen, maar ook de noodzaak van bewijs bij het vaststellen van schuld in verkeerszaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659757-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
wonende te[adres], [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 4 februari 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Okkerse, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 augustus 2012 te Lelystad, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Visarenddreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- linksaf te slaan,
- zonder daarbij voorrang te verlenen aan een hem tegemoet komende en rechtdoor gaande personenauto (bestuurd door [slachtoffer]),
- terwijl die personenauto zich frontaal voor hem bevond en dus goed zichtbaar moet zijn geweest,

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen en/of een gekneusde borstkas en/of gekneusde ribben, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

Subsidiair
hij, op of omstreeks 10 augustus 2012, te Lelystad, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Visarenddreef,
- linksaf is geslagen,
- zonder daarbij voorrang te verlenen aan een hem tegemoet komende en rechtdoor gaande personenauto (bestuurd door [slachtoffer]),
- terwijl die personenauto zich frontaal voor hem bevond en dus goed zichtbaar moet zijn geweest,

door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 10 augustus 2012 kregen verbalisanten kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Visarenddreef te Lelystad. Ter plaatse bleek een Mitsubishi bedrijfsauto met kenteken [kenteken] ondersteboven op zijn dak te liggen. Voor deze auto stond een personenauto, Citroën, met kenteken [kenteken] met schade aan de voorzijde. De inzittenden van beide auto’s waren inmiddels uit de voertuigen en goed aanspreekbaar.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat er geen sprake was van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid of onoplettendheid bij verdachte, laat staan van roekeloosheid. Bijzondere omstandigheden, zoals te hard rijden en het nuttigen van alcohol zijn niet aan de orde.
Het subsidiair ten laste gelegde wordt door de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen geacht, omdat verdachte voorrang had moeten verlenen en had moeten stoppen als hij geen goed zicht had.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kort weergegeven, gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangegeven dat verdachte niet te hard heeft gereden voor de verkeerssituatie ter plaatse en dat de andere auto niet goed zichtbaar is geweest door de bomenrij, zodat niet gesteld kan worden dat verdachte roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend reed. Bovendien kan volgens de raadsman niet gesteld worden dat de andere personenauto zich frontaal voor de auto van verdachte bevond en dat het letsel van [slachtoffer] zoals het in de tenlastelegging is opgenomen als zwaar lichamelijk letsel getypeerd kan worden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat dit wel wettig en overtuigend bewezen lijkt te kunnen worden. Hij heeft daarbij, net als bij het primair ten laste gelegde, opgemerkt dat de Citroën zich niet frontaal voor verdachte bevond en deze auto door de bomenrij ook niet goed zichtbaar is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De benadeelde [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in een Citroën C1 reed. Haar kleinkind zat op de achterbank. Opeens zag zij dat een in tegengestelde richting rijdende grote auto afsloeg de dreef op. De bestuurder had haar kennelijk over het hoofd gezien, want hij stak ineens over en verleende geen voorrang. [slachtoffer] kon hier niet meer op reageren en voelde een klap van de aanrijding. [1] Uit later onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] een sleutelbeenbreuk en kneuzingen aan de borstkas/ribben aan het ongeval heeft overgehouden en dat zij aan haar sleutelbeen is geopereerd. Geschatte duur van genezing is ongeveer 20 weken. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij in een Mitsubishi met kenteken [kenteken] op de Visarenddreef reed in de richting van Lelystad Haven. Hij wilde ter hoogte van de Noordersluisweg linksaf slaan en sorteerde voor op de voorsorteerstrook. Hij stak, zonder te stoppen, de Visarenddreef vanuit de richting van Lelystad Haven over toen er ineens een heel erg harde klap was en zijn auto over de kop rolde. Verdachte heeft verklaard dat hij de blauwe Citroën C1 totaal niet heeft gezien. [3]
De getuige [getuige] heeft gezien dat de Mitsubishi van verdachte voor hem reed op de Visarenddreef en dat de bestuurder voorsorteerde om naar links te gaan de Noordersluisweg op. Vanuit de tegengestelde richting op de Visarenddreef reed een kleine blauwe Citroën vlak voor het kruisvlak van de Visarenddreef en de Noordersluisweg. [getuige] zag vervolgens dat verdachte vanuit de voorsorteerstrook linksaf boog zonder vaart te minderen en door wilde rijden zonder te stoppen. De Citroën kon niet meer op tijd remmen en botste vol op de rechterzijkant van de Mitsubishi, waardoor de Mitsubishi op zijn dak rolde. [4]
Op basis van het voorgaande staat vast dat verdachte voorrang had moeten verlenen en dit niet heeft gedaan. Niet is gebleken dat verdachte te hard heeft gereden of enige andere verkeersovertreding heeft begaan dan het niet verlenen van voorrang. De Hoge Raad heeft in het Geervlietse motorrijder arrest (LJN BD0544) het volgende bepaald:
Uit de enkele omstandigheid dat verdachte, toen hij zich vergewiste van mogelijk naderend verkeer, de motorrijdster aan wie hij voorrang diende te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest, kan niet volgen dat verdachte ‘aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden.’
De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen, omdat door het niet verlenen van voorrang door verdachte, blijkens het daardoor ontstane ongeval, gevaar op de weg is ontstaan en het overige verkeer is gehinderd. De rechtbank acht hierbij niet bewezen dat de Citroën C1 zich frontaal voor verdachte bevond en dus goed zichtbaar moet zijn geweest, nu uit het dossier volgt dat de Citroën tegen de zijkant van de door verdachte bestuurde auto is gereden. Daarmee is het feitelijk onmogelijk dat die Citroën zich frontaal voor de auto van verdachte bevond. Gelet op de in de tenlastelegging gemaakte (taalkundige) koppeling tussen de positie van de Citroën en de zichtbaarheid van die Citroën voor verdachte, komt de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring van het onderdeel “dus goed zichtbaar moet zijn geweest”.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Subsidiair
hij, op 10 augustus 2012, te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Visarenddreef, en
linksaf is geslagen zonder daarbij voorrang te verlenen aan een hem tegemoet komende en rechtdoor gaande personenauto (bestuurd door [slachtoffer]),
door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Van het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 450,00 euro, subsidiair 9 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf gesteld dat voor het subsidiair ten laste gelegde een lichte straf passend zou zijn. Hij heeft verzocht aan verdachte geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Voorts heeft de raadsman gesteld dat de financiële mogelijkheden van verdachte tot het betalen van een geldboete gering zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 januari 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De door de officier van justitie gevorderde geldboete acht de rechtbank een passende straf, zodat zij deze straf zal volgen.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
geldboete ter hoogte van € 450,00;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de geldboete niet of niet geheel voldoet de geldboete wordt vervangen door 9 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mr. drs. H. Vegter en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014.

Voetnoten

1.Het door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Flevoland op 26 augustus 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL2525 2012056594-8 houdende een proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer], pagina 1.
2.Geneeskundige verklaring d.d. 23 augustus 2013, PL2522 2012056594-1, blad 3.
3.Het door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Flevoland op 15 augustus 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL2522 2012056594-7 houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 1.
4.Het door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Flevoland op 11 augustus 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL2522 2012056594-3 houdende een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], pagina 1.