ECLI:NL:RBMNE:2014:7554

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
16/661556-14 en 13/660032-12 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986 en wonende in Utrecht. De verdachte werd beschuldigd van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot een woning heeft trachten te verschaffen door middel van braak. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 9 september 2014, waarbij de verdachte niet aanwezig was. Zijn advocaat, mr. E.D. van Elst, heeft namens hem het woord gevoerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 5 juni 2014 te De Meern, samen met anderen, heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de Romanusweg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat het feit bewezen verklaard zou worden, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verdachte slechts op de uitkijk had gestaan.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten om in te breken. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 5 juni 2014, samen met anderen, heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de Romanusweg 30. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661556-14 en 13/660032-12 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 september 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Utrecht op [1986] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2014. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Ter terechtzitting heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, namens verdachte het woord gevoerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, op het volgende neer:
dat verdachte op 5 juni 2014 te De Meern al dan niet samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] ;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen het ten laste gelegde feit bewezen dient te worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, aangezien medeplegen ten laste is gelegd en hooguit sprake is van medeplichtigheid nu verdachte slechts op de uitkijk heeft gestaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[aangever] heeft op donderdag 19 juni 2014 aangifte gedaan van een poging inbraak in zijn woning. Hij is de eigenaar van de woning aan de Romanusweg 30 te De Meern. [2]
Op donderdag 5 juni 2014, omstreeks 10.40 uur, hoorde verbalisant [verbalisant 1] de medewerker van de meldkamer zeggen dat ze moesten gaan naar de Romanusweg 26. Ter hoogte van de Romanusweg stapte hij uit en rende de Romanusweg in. Hij liep ter hoogte van huisnummer 24 en zag op dat moment nog niets van de verdachten of de auto. Hij hoorde wel diverse keren hard gebonk en gekraak van hout. Hij rende door en zag dat voor de garagedeur bij huisnummer 30 een grijze Kia Sportage stond. De auto was achteruit ingeparkeerd links van de woning. [verbalisant 1] zag dat de achterklep van de auto openstond. Tussen de achterkant van de auto en de garagedeur zag [verbalisant 1] twee mannen staan. Eén man had een blauwe jas aan en één man een zwarte bodywarmer. De man met de zwarte bodywarmer stond met zijn gezicht richting de voordeur van de woning en was kennelijk met de voordeur bezig. De man met de blauwe jas stond direct achter de man met de zwarte bodywarmer. De man met de zwarte bodywarmer bleek te zijn verdachte [verdachte] . [3] [verbalisant 1] rende op de mannen af en pakte beide mannen bij hun jas vast. Hij zag dat de voordeur van de woning ter hoogte van het slot flink beschadigd was. Hij vertelde de mannen dat ze waren aangehouden. Vervolgens hoorde hij dat de motor van de Kia werd gestart. [verbalisant 1] hoorde dat de motor veel toeren maakte en vervolgens rechtdoor, met hoge snelheid, wegreed. De achterklep van de auto stond open bij het wegrijden. [4]
Op donderdag 5 juni omstreeks 11.03 zag verbalisant [verbalisant 2] uit de richting van de Beeldentuinlaan een manspersoon zijn kant op komen. Deze persoon bleek later medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. [verbalisant 2] trof in de linkerbroekzak van [medeverdachte 1] autosleutels van het merk Kia aan. [5]
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 5 juni 2014 in een grijze Kia reed. Op een gegeven moment zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] bij hem in de auto gestapt. [medeverdachte 2] zei tegen hem dat hij hem en [verdachte] moest afzetten bij iemand. Bij de woning aangekomen maakte [medeverdachte 2] handgebaren naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft de auto vervolgens achterwaarts de oprit opgereden. [6]
Op donderdag 5 juni 2014, om 11.05 uur, heeft verbalisant [verbalisant 3] één aangehouden verdachte van [verbalisant 1] overgenomen ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie. Deze verdachte was genaamd [verdachte] . [verbalisant 3] hoorde [verdachte] vervolgens ongevraagd verklaren dat hij op de uitkijk had gestaan en zodoende terecht was aangehouden. [verdachte] zei dat hij gehoord had dat er in deze woning drie ton te halen was. [verdachte] zei vervolgens dat het in ieder geval de moeite waard was, maar dat hij nu pech had en aangehouden was. [7]
Bewijsoverweging
Gelet op voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten teneinde (te trachten) in te breken op de [adres] te De Meern. Uit de verklaringen van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte op de hoogte was van het plan om in te breken. Bovendien was verdachte intensief betrokken bij de inbraak. Verdachte stond bij de deur van de woning terwijl deze werd opengebroken. Of verdachte degene is geweest die de deur heeft trachten te forceren of dat verdachte op de uitkijk stond, zoals verdachte heeft bepleit, maakt naar het oordeel van de rechtbank geen verschil. In beide gevallen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen door verdachte van de poging tot woninginbraak.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen:
1.
hij op 05 juni 2014 te De Meern ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan het perceel Romanusweg 30, weg te nemen een hoeveelheid vaten geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met anderen als volgt heeft gehandeld: zijnde en hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders naar de woning voornoemd toegegaan en vervolgens een hard/scherp voorwerp op/tegen/in de (voor)deur gestoken/ geduwd /gepord, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft trachten te verschaffen door middel van braak.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Bovendien heeft de officier van justitie op de raadkamerzitting van 19 juni 2014 bepleit dat artikel 67a, lid 3, Wetboek van Strafvordering in zicht komt, zodat volgens de verdediging in elk geval geen langere vrijheidsbenemende straf kan worden opgelegd dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, te weten 50 dagen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. De verdachte heeft met zijn poging tot woninginbraak schade veroorzaakt en heeft daarbij alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Daarnaast veroorzaken woninginbraken niet alleen materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 juli 2014 van 9 pagina’s waaruit onder meer blijkt dat verdachte op 30 november 2012 voor een woninginbraak is veroordeeld tot 120 dagen waarvan 47 dagen voorwaardelijk. Verdachte loopt om die reden in een proeftijd.
Er is geen reclasseringsrapport over verdachte opgemaakt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van
90 dagenwaarvan
40 dagenvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank is gekomen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 dagen, zodat verdachte geen langere onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf is opgelegd dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Zodoende behoeft het betoog van de raadsvrouw omtrent de door de officier van justitie bij raadkamer gedane verwijzing naar artikel 67a, lid 3, Wetboek van Strafvordering geen verdere bespreking.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 augustus 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 13-660032-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 november 2012 van de rechtbank Amsterdam. Daarbij is verdachte veroordeeld tot 120 dagen gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 47 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a Wetboek van Strafvordering, op 22 augustus 2014 ter griffie van de rechtbank is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 47 dagen te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 45, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft trachten te verschaffen door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
40 (veertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
De algemene voorwaarden dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 30 november 2012 (parketnummer 13-660032-12) opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van
47 (zevenenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Wijna, voorzitter,
mr. J.F. Haeck en R.L.M. van Opstal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2014.
Mr. R.L.M. van Opstal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 juni 2014 te De Meern en/of Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een
woning, gelegen aan het perceel Romanusweg 30, weg te nemen een hoeveelheid
vaten, in elk geval enig goed/geld, geheel of ten dele toebehorende aan een
ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s) en zich daarbij
de toegang tot die woning te verschaffen en / of die / dat weg te nemen
goederen/geld onder zijn / hun bereik te brengen door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of
hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) naar de
woning voornoemd toegegaan en/of (vervolgens) (met kracht) een hard/scherp
voorwerp op/tegen/in de (voor)deur gestoken/geduwd/gepord, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrechtart 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met registratienummer PL091A-2014144724 (paginanummers 1 tot en met 247) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , pagina 10.
3.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] , pagina’s 18 en 19.
4.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina 20.
5.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina 23.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 192 bovenaan.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , pagina 27.