ECLI:NL:RBMNE:2014:5046
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van beschuldiging van discriminatie in horecagelegenheid
In deze zaak stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van discriminatie. De aanklacht was dat hij, als (mede)eigenaar van een horecagelegenheid, een bezoeker de toegang had geweigerd op basis van diens allochtone afkomst. De rechtbank heeft op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 3 oktober 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Muntjewerf. De officier van justitie, mr. A. Drogt, vorderde een veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de beschuldiging te ondersteunen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van toegang aan de aangever, die van Surinaamse afkomst is, niet op basis van zijn ras was. De reden voor de weigering was dat de aangever geen vaste klant was, en niet dat hij een bepaalde etnische achtergrond had. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om te bewijzen dat er sprake was van een discriminerend beleid in de horecagelegenheid. De rechtbank benadrukte dat het streven naar een evenwichtige mix van publiek niet automatisch discriminerend is, zolang iedereen op gelijke voet wordt behandeld.
Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft in haar beslissing duidelijk gemaakt dat er geen bewijs was dat de weigering van toegang aan de aangever discriminerend was.