Op 9 september 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht de beëindiging van de subsidierelatie met verschillende stichtingen in de jeugdzorg heeft aangekondigd. De eiseressen, bestaande uit negen stichtingen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze beëindiging, stellende dat dit in strijd is met de wettelijke verplichtingen van het college. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de bezwaren van eiseressen 8 en 9 beoordeeld en geconcludeerd dat deze ten onrechte als ontvankelijk zijn aangemerkt, omdat zij niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit van 12 december 2012. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de bezwaren van eiseressen 8 en 9 betreft en deze niet-ontvankelijk verklaard. Voor de overige eiseressen (1 tot en met 7) heeft de rechtbank geoordeeld dat hun beroepen ongegrond zijn, omdat de beëindiging van de subsidierelatie in overeenstemming is met de gewijzigde wetgeving en de verantwoordelijkheden die op de gemeenten komen te rusten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de provincie voldoende tijd heeft gegeven voor de afbouw van de subsidierelatie en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling voor de overige eiseressen. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseressen 8 en 9, die samen € 1.948,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.