201107651/1/A2.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting JAM, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2011 in zaak nr. 10/2360 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het dagelijks bestuur de aanvragen "Matchpoint" en "Jongerenvoorstellingen Voortgezet Onderwijs" (hierna: JVO) van de stichting in het kader van de periodieke subsidie cultuur 2009 afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft het dagelijks bestuur het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2011, verzonden op 31 mei 2011, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2012, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, en [directeur], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Madrai en J. Brils, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt, indien aan een subsidie-aanvrager voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene subsidieverordening Amsterdam Zuidoost 2006 (hierna: de verordening) kan de subsidieverlening naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat de subsidieverstrekking niet past binnen het door de stadsdeelraad vastgestelde beleid.
2.2. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het dagelijks bestuur de aanvragen voor subsidie van de stichting voor de projecten Matchpoint en JVO voor het jaar 2009 afgewezen. Aan dit besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat op basis van de beleidsuitgangspunten uit de Cultuurnota 2008-2011 "Tijd voor Talent" (hierna: de Cultuurnota) nieuw beleid op het gebied van cultuureducatie wordt ontwikkeld. Dit heeft geresulteerd in een beleidsnota (de Beleidsnota cultuureducatie 2008-2011; hierna: de Beleidsnota). Een aantal aspecten van het beleid staat daarbij nog ter discussie. Subsidiëring van Matchpoint voor 2009 zou vooruitlopen op eventuele nieuwe ontwikkelingen en is daarmee niet wenselijk. Het dagelijks bestuur ziet voorts vanuit de beleidsdoelstellingen voor cultuur op het gebied van cultuureducatie voornamelijk een rol weggelegd voor subsidiëring van binnenschoolse activiteiten binnen het basisonderwijs, gericht op kennismaking met diverse vormen van kunst en cultuur. Wat betreft cultuureducatie en talentontwikkeling bij leerlingen in het voortgezet onderwijs worden in het kader van het cultuurbeleid binnen het stadsdeel diverse culturele instellingen gesubsidieerd die zich met name richten op cultuurdeelname bij leerlingen van het voortgezet onderwijs in naschoolse tijd. Subsidiëring van jongerenvoorstellingen in het binnenschoolse curriculum van het voortgezet onderwijs heeft voor het dagelijks bestuur in het kader van cultuurbeleid geen prioriteit.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft het dagelijks bestuur het door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat de stichting voldoende is geïnformeerd over de beëindiging van de subsidierelatie.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, gegeven de beleidsvrijheid van het dagelijks bestuur en het in voorbereiding zijn van een beleidswijziging zoals dit in het besluit van 10 februari 2009 is verwoord, niet is gebleken dat het dagelijks bestuur in redelijkheid niet tot beëindiging van de budgetsubsidie heeft kunnen beslissen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het dagelijks bestuur een redelijke termijn voor beëindiging van de subsidierelatie in acht heeft genomen.
2.3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat het dagelijks bestuur de subsidies in redelijkheid niet heeft kunnen beëindigen wegens een beleidswijziging. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur het beëindigen van de subsidierelatie wat betreft JVO in het besluit van 10 februari 2009 kon baseren op een in voorbereiding zijnde beleidswijziging, nu uit artikel 13 van de verordening volgt dat het moet gaan om vastgesteld beleid en bovendien een dergelijke beleidswijziging niet in beleidsnota's is terug te vinden. De stichting voert verder aan dat het coördinatiepunt Matchpoint de activiteiten naar tevredenheid van het dagelijks bestuur heeft uitgevoerd en dat de voortzetting van de activiteiten belangrijk is voor andere projecten in de stad. Voorts is volgens de stichting tegenstrijdig dat het dagelijks bestuur niet vooruit wil lopen op nieuw beleid door de subsidie voort te zetten, maar de subsidie wel beëindigt, terwijl daarmee ook wordt vooruitgelopen op nieuw beleid en dat beleid bovendien uitgaat van betrokkenheid van de stichting bij de ontwikkeling ervan.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat het dagelijks bestuur bij een besluit tot beëindiging van een subsidierelatie een ruime beleidsvrijheid toekomt. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot weigering van de subsidie van 10 februari 2009 heeft het dagelijks bestuur wat betreft JVO ten grondslag gelegd, dat het cultuurbeleid zich met name richt op binnenschoolse activiteiten in het basisonderwijs en op naschoolse activiteiten in het voortgezet onderwijs. Ten tijde van het nemen van dit besluit waren de hoofdlijnen van het cultuurbeleid, waarop bovengenoemde prioriteit is gebaseerd, vastgelegd in de door de stadsdeelraad reeds eerder vastgestelde Cultuurnota en Beleidsnota. In het licht van deze nota's en in aanmerking genomen dat een beperkt budget beschikbaar was, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het project JVO, dat zich richt op binnenschoolse jongerenvoorstellingen in het voortgezet onderwijs, geen prioriteit krijgt. Dat het beleid op bepaalde punten nog nadere uitwerking behoefde, doet daaraan niet af.
Voorts ziet de stichting in de omstandigheid dat Matchpoint als voorbeeld wordt genoemd van een lokaal netwerk voor onderwijs en cultuureducatie in Amsterdam, een aanwijzing dat de subsidie had moeten worden toegekend en heeft zij een andere visie dan het dagelijks bestuur op het functioneren van Matchpoint als coördinatiepunt en op het belang ervan voor andere projecten in de stad. Deze omstandigheden leiden er echter niet toe dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot de gemaakte afweging met betrekking tot het project Matchpoint heeft kunnen komen.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat het dagelijks bestuur in redelijkheid niet tot beëindiging van de budgetsubsidie heeft kunnen beslissen.
2.4. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur haar tijdig en met inachtneming van een redelijke termijn op de hoogte heeft gesteld van het beëindigen van de subsidies. De stichting voert daartoe - samengevat - aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat het dagelijks bestuur het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door, ondanks haar verzoeken daartoe, geen overleg te voeren over de wijze van beëindiging en de gevolgen daarvan, en geen overgangstermijn of afbouwsubsidie aan te bieden. Daarom was het voor de stichting niet duidelijk dat de subsidie per 1 januari 2009 zou worden beëindigd. Zij heeft juist herhaaldelijk om duidelijkheid omtrent de subsidieverlening gevraagd, zodat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij om een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing had kunnen verzoeken. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de passage onder "Voortzetting subsidie" in de brief van 29 januari 2008 en de passage onder "Verandering subsidiebeleid 2008" in de jaarbrief 2009 van 29 februari 2008 over mogelijke beëindiging van de subsidie, die de rechtbank bij haar oordeel heeft betrokken, standaardformuleringen waren, waaruit zij niet hoefde op te maken dat een concreet voornemen tot beëindiging van de subsidie bestond.
2.4.1. Wat betreft de vraag of de weigering van de budgetsubsidie voor de onderhavige projecten voor 2009 is geschied met inachtneming van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb, acht de Afdeling van belang dat reeds bij besluit van 29 januari 2008, waarbij subsidie voor 2008 is verleend, duidelijk en ondubbelzinnig aan de stichting is medegedeeld dat het voornemen bestond tot beëindiging van de subsidiëring met ingang van 1 januari 2009. De stichting is daarin tevens verzocht hiermee rekening te houden door geen nieuwe verplichtingen meer aan te gaan en lopende verplichtingen waar mogelijk tijdig te beëindigen. Daarmee heeft zij een termijn van elf maanden gehad waarin zij zich kon voorbereiden op de beëindiging van de budgetsubsidie. Die termijn is niet onredelijk.
Weliswaar heeft het overleg tussen de stichting en het dagelijks bestuur over de wijze van beëindigen en de gevolgen daarvan, zoals in het besluit van 29 januari 2008 was aangekondigd, pas op 30 september 2008 en op aandringen van de stichting plaatsgevonden, maar op dat moment resteerden nog drie maanden tot de aangekondigde beëindiging. In aanmerking genomen dat het hier een budgetsubsidie voor activiteiten betreft die jaarlijks wordt aangevraagd en toegekend en dat het dagelijks bestuur, naar het ter zitting heeft toegelicht, de consequenties van de beëindiging van de subsidie voor de stichting kon inschatten, omdat het inzicht heeft in de geldstromen van subsidieverstrekkers aan de stichting en de budgetsubsidie slechts een klein deel van de subsidie-inkomsten van de stichting in 2009 vormde, is er geen grond voor het oordeel dat de stichting door de lange periode tussen de eerste mededeling en het overleg in haar belangen is geschaad. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het besluit van 12 april 2010 in rechte in stand kan blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012