ECLI:NL:RBMNE:2014:2876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
16-661281-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door bijten in de neus met blijvend letsel als gevolg

Op 10 juli 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland een tussenvonnis gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, die op 8 maart 2014 in [woonplaats] het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door in zijn neus te bijten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens een worsteling met het slachtoffer, met opzet hard in de neus van het slachtoffer heeft gebeten, waardoor deze een deel van zijn neus heeft verloren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 26 juni 2014 gehouden, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar.

De tenlastelegging omvatte primair het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, subsidiair de poging daartoe, en meer subsidiair mishandeling. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen in overweging genomen, evenals de geneeskundige verklaring van dr. P.Q. Miké, die de ernst van het letsel bevestigde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde zware mishandeling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor andere onderdelen van de tenlastelegging, zoals het slaan met een stofzuigerbuis.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat er sprake was van een noodsituatie en dat de verdachte uit zelfverdediging handelde, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden door opzettelijk in de neus van het slachtoffer te bijten, wat resulteerde in blijvend letsel. De zaak is heropend voor verder onderzoek naar de strafbaarheid van de verdachte, aangezien er twijfels bestonden over zijn geestelijke toestand. De rechtbank heeft besloten om een psychiater te benoemen om de verdachte te onderzoeken en te rapporteren over zijn toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661281-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [woonplaats],
verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Amsterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door een stuk uit zijn wang en neus te bijten;
Subsidiair:heeft geprobeerd aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door een stuk uit zijn wang en neus te bijten;
Meer subsidiair:[slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld door onder meer in zijn neus en wang te bijten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
De toedracht
Aangever [slachtoffer] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 8 september 2014 was ik in mijn woning in het perceel [adres]te [woonplaats]. [2] Ik voelde toen dat [verdachte] met opzet en kracht hard in mijn neus beet. Dit deed mij veel pijn. Ik voelde dat een stuk neus van mij werd afgebeten. Ik zag dat er een stuk van de voorzijde van mijn neus weg was en een stuk van de linker neusvleugel. [3]
Op foto’s die bij de aangifte zijn gevoegd, is te zien dat aangever een deel van zijn neus mist. [4]
De geneeskundige verklaring, die is opgemaakt door dr. P.Q. Miké, plastisch chirurg, d.d. 12 maart 2014, maakt melding van het volgende:
Op 9 en 12 maart is [slachtoffer] onderzocht. Het uitwendig waargenomen letsel betreft:
- Een bijtwond met partiële neusamputatie tot gevolg.
- Diverse andere bloeduitstortingen.
Een neusreconstructie volgt. Dit zijn meerdere operaties met blijvend letsel. Het blijft altijd zichtbaar. [5]
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat de neus van [slachtoffer] na de operaties in belangrijke mate is hersteld, maar zij ziet wel grote littekens op het gezicht ten gevolge van de operaties. [6]
De getuige
Getuige [getuige] ([A]) heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 8 maart 2014 was ik samen met [slachtoffer] en [verdachte], voor mij bekend als [verdachte], in de woning in het perceel [adres]te [woonplaats]. [7]
Ik zag [verdachte] en [slachtoffer] naar buiten rennen. Ik zag dat [slachtoffer] terugkwam met een bebloede neus. [8]
De verklaring van verdachte
De verdachte heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 8 maart 2014 heb ik een stukje van [slachtoffer] z’n neusvleugel afgebeten. [9]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert haar standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair en subsidiair aan hem ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. In het dossier bevindt zich geen bewijs voor het slaan met de stofzuigerbuis, noch voor het trekken aan de haren van [slachtoffer]. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij een stuk van de neus van [slachtoffer] heeft afgebeten, maar hij heeft dit niet willens en wetens gedaan. Er was geen sprake van opzet. Dat hij een poging heeft gedaan tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan daarom evenmin worden bewezen. Het meer subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen. Vastgesteld kan immers worden dat verdachte door het bijten in de neus pijn en letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer].
Subsidiair, voor het geval de rechtbank het opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel bewezen acht, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodsituatie. Verdachte voelde zich door [slachtoffer] zodanig in het nauw gedreven dat hij niet anders kon dan bijten in de neus van [slachtoffer]. [slachtoffer] en verdachte waren in worsteling. [slachtoffer] verkeerde in agressieve toestand en lag bovenop verdachte. Toen de handen van verdachte op een gegeven moment werden vastgegrepen door [slachtoffer], kon verdachte geen kant meer op. Hij heeft toen uit zelfverdediging gehandeld. Volgens de raadsvrouw heft de noodweersituatie de strafbaarheid van verdachte op, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, voor zover het feit het bijten in de neus van [slachtoffer] betreft. Voor het bijten in de wang en/of het gezicht (niet zijnde de neus), het slaan met de metalen stofzuigerbuis en het trekken aan de haren van [slachtoffer] bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier. De aangifte wordt op deze punten niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake zou zijn van opzet. Verdachte heeft met kracht zijn tanden gezet in een kwetsbaar gedeelte van het lichaam van [slachtoffer], te weten zijn neus. Verdachte wist, temeer nu het gezicht van [slachtoffer] zich op dat moment op zeer geringe afstand van de mond van verdachte bevond, dat hij door aldus te handelen zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] kon toebrengen. In de intensiteit waarmee verdachte heeft gehandeld, ligt het opzet op het uiteindelijk ingetreden gevolg besloten.
Het zwaar lichamelijk letsel is ook daadwerkelijk ontstaan. Verdachte heeft zo hard doorgebeten, dat de neus van [slachtoffer] zwaar beschadigd is geraakt. Verdachte heeft een behoorlijk stuk van de neus van [slachtoffer] afgebeten. Een neusreconstructie bestaande uit tot nu toe drie operaties is gevolgd, maar het letsel zal altijd zichtbaar blijven. Het betreft een verminking, die het aangezicht van [slachtoffer] in belangrijke mate zal blijven bepalen.
Om tot een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te komen, moet worden vastgesteld dat daarvoor geen rechtvaardigingsgrond bestaat. In de term ‘mishandeling’ wordt immers mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht. De wederrechtelijkheid moet ook als zodanig worden bewezen. De rechtbank vat het verweer van de raadsvrouw dat sprake was van een noodweersituatie daarom op als een bewijsverweer.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op basis van de diverse verklaringen is niet vast te stellen wat zich op 8 maart 2014 precies heeft voorgedaan tussen verdachte en [slachtoffer]. Wat wel kan worden vastgesteld is dat sprake was van een ‘gewone’ vechtpartij, dan wel worsteling, waarbij met vuisten werd geslagen. Wapens, noch andere harde voorwerpen waren aanwezig. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat [slachtoffer] gedurende de worsteling op een gegeven moment op verdachte lag waarbij het gezicht van [slachtoffer] zich dichtbij het gezicht van verdachte bevond. Op dat moment besloot verdachte in de neus van [slachtoffer] te bijten. Het kan in het midden blijven of de situatie waarin verdachte zich op dat moment bevond, dient te worden beschouwd als een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van het lijf van verdachte. Ook in laatstgenoemd geval staat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel, te weten het keihard bijten en doorbijten in de neus van verdachte, naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Verdachte heeft door het afbijten van een stuk van de neus van [slachtoffer] de grenzen van de noodzakelijke verdediging in de gegeven omstandigheden in ruime mate overschreden.
Het verweer op noodweerexces wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat verdachte zich op het moment van zijn handelen in een hevige gemoedsbeweging bevond, waardoor hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair
op 8 maart 2014 te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
bijtwond aan de neus, heeft toegebracht, door voornoemde
[slachtoffer] opzettelijk hard in de neus te bijten ten gevolge waarvan die
[slachtoffer] een stuk van zijn neus mist.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Primair:zware mishandeling
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Na sluiting van het onderzoek is tijdens de beraadslaging in raadkamer gebleken dat de rechtbank zich voor wat betreft de strafbaarheid van de verdachte onvoldoende voorgelicht acht. Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan een onderzoek door zowel een psycholoog als een psychiater. In een consult strafrechtpleging door psychiater drs. G.B. van de Kraats d.d. 27 maart 2014 is geadviseerd dergelijke onderzoeken bij verdachte te laten verrichten, omdat sterke aanwijzingen bestaan dat bij verdachte sprake is van een psychiatrische aandoening. Hij is op dit moment op vrijwillige basis ook onder behandeling bij GGZ Centraal en slikt anti-psychotica. Door de weigering van verdachte mee te werken aan onderzoeken naar zijn persoon, kon geen diagnose worden vastgesteld, noch hebben deskundigen zich uit kunnen laten over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Als gevolg hiervan kon ook geen aanbeveling worden gedaan met betrekking tot een door verdachte te volgen behandeling.
Nu de rechtbank tot de bewezenverklaring van een ernstig feit is gekomen, acht zij het van groot belang dat zij in staat is op een deugdelijke wijze een oordeel te vellen over de strafbaarheid van verdachte. De op te leggen straf of maatregel dient niet alleen ter vergelding, maar heeft ook als doel de kans op recidive zoveel mogelijk terug te dringen. Om dit te bewerkstelligen, is meer informatie over de persoon van de verdachte nodig.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, alsnog bereid is mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank beslissen dat het onderzoek ter zitting zal worden heropend en zal zij de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris om een psychiater te benoemen die over verdachte zal rapporteren.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Nu in dit vonnis geen uitspraak zal worden gedaan over het opleggen van een straf of maatregel aan verdachte, kan evenmin een beslissing worden genomen over de vordering van de benadeelde partij. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot het volgende voorlopige oordeel.
De behandeling van de vordering van
[slachtoffer],levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 10.000,-- aan immateriële schade en € 736,37 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen en zal worden vermeerderd met de wettelijke rente, met ingang van de datum van het ontstaan van de schade op 8 maart 2014.
Voor wat betreft de materiële schade acht de rechtbank het redelijk een bedrag van € 100,-- aan kosten voor vervangende kleding te vergoeden. De medische kosten acht zij in zijn geheel voor toewijzing vatbaar. De door [slachtoffer] gestelde schade ten gevolge van gederfde inkomsten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zodat zij deze post zal afwijzen. De reiskosten komen ten slotte wel in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking.
Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 10.000,-- redelijk. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft een uitspraak overgelegd van de rechtbank Breda (ECLI:NL:RBBRE:2011:BV0709) waarin een bedrag van € 35.000,-- aan immateriële schade is toegewezen in verband met ernstig letsel aan de neus. In dat geval was de neus echter in zijn geheel afgesneden en was het nodig achttien herstellende operaties te verrichten, tegenover vier operaties in de onderhavige zaak. Bovendien is tegen het vonnis van de rechtbank Breda hoger beroep ingesteld, waarbij het bedrag aan immateriële schade door het Hof ’s-Hertogenbosch is vastgesteld op een bedrag van
€ 20.000,--.
Indien de rechtbank bij einduitspraak aldus zal beslissen zal verdachte voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In dat geval wordt in het belang van de benadeelde partij voornoemd als extra waarborg voor betaling ook de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat behandeling van het restant van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Bij einduitspraak zal de rechtbank daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan na de bedoelde eindbeslissing de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de rechtbank het onderzoek zal heropenen en nog geen eindbeslissing zal geven met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte en de eventueel op te leggen straf dan wel maatregel, zal zij de beslissing voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij eveneens aanhouden.

9.Ten aanzien van de voorlopige hechtenis

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op te heffen. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank zal het verzoek van de raadsvrouw afwijzen, nu de ernstige bezwaren en gronden nog onverkort aanwezig zijn. Dat het onderzoek door de benoeming van de deskundige en vervolgens het rapporteren door deze deskundige nog enige tijd in beslag zal nemen, maakt deze beslissing niet anders. In verband met de toetsing van de voorlopige hechtenis zal de zaak wel binnen drie maanden na het verstrijken van de termijn van de gevangenhouding opnieuw ter terechtzitting worden aangebracht, ongeacht de stand van het onderzoek door de psychiater.

10.De beslissing.

De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- het onder het primair bewezen verklaarde levert op: zware mishandeling;
-
heropenthet onderzoek;
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om een psychiater te benoemen die over verdachte zal rapporteren;
- bepaalt dat het onderzoek wordt hervat op een tijdstip dat is gelegen binnen een periode van maximaal drie maanden, met de klemmende reden dat niet te verwachten valt dat de rapporten van de gedragsdeskundigen binnen een maand na heden zullen zijn afgerond en voorts de agenda van de rechtbank hervatting van het onderzoek binnen een maand na heden niet toelaat;
- beveelt de oproeping van verdachte, zijn raadsvrouw en de benadeelde partij tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Oostendorp, voorzitter,
mrs. E.M. de Stigter en R.L.M. van Opstal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij
op of omstreeks 8 maart 2014 te [woonplaats], gemeente [woonplaats],,
althans in het arrondissement Midden-Nederland
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een
bijtwond uit/aan de neus en/of de wang), heeft toegebracht, door voornoemde
[slachtoffer] opzettelijk
- een of meermalen met een metalen stofzuigerbuis, althans een metalen
voorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- aan de haren te trekken en/of
- ( hard) in de neus en/of de wang en/of het gezicht te bijten (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] een stuk van zijn neus en/of wang mist);
Subsidiair
hij
op of omstreeks 8 maart 2014 te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
althans in het arrondissement Midden-Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet voornoemde [slachtoffer]
- een of meermalen met een metalen stofzuigerbuis, althans een metalen
voorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- aan de haren heeft getrokken en/of
- ( hard) in de neus en/of de wang en/of het gezicht heeft gebeten (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] een stuk van zijn neus en/of wang mist)
zijnde de uitvoering van voornoemd misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 8 maart 2014 te[woonplaats], gemeente
[woonplaats],, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk
mishandelend [slachtoffer]
- een of meermalen met een metalen stofzuigerbuis, althans een metalen
voorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- aan de haren heeft getrokken en/of
- ( hard) in de neus en/of de wang en/of het gezicht heeft gebeten (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] een stuk van zijn neus en/of wang mist), waardoor
voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 10 maart 2014 pag 7.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 10 maart 2014 pag 9, midden gedeelte.
4.Bijlagen bij proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 10 maart 2014 pag. 12 en 13.
5.Een geneeskundige verklaring, opgemaakt door dr. P.Q. Miké, plastisch chirurg, d.d. 12 maart 2014, pag. 18.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting van 26 juni 2014.
7.Proces-verbaal van verhoor Getuige [getuige] d.d. 15 maart 2014, pag. 22.
8.Proces-verbaal van verhoor Getuige [getuige] d.d. 15 maart 2014, pag. 23.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte ter terechtzitting d.d. 26 juni 2014.