ECLI:NL:RBMNE:2014:2559

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
16/661056-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag in een strafzaak tegen een verdachte zonder bekende verblijfplaats

Op 24 juni 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte, geboren in Marokko en niet ingeschreven in de basisadministratie, werd beschuldigd van het samen met anderen witwassen van een bedrag van € 217.115,-. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 10 juni 2014, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. J.B. Boone. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de raadsman.

De tenlastelegging werd als bijlage aan het vonnis gehecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 4 november 2013 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte, waar een aanzienlijk bedrag aan contant geld werd aangetroffen, wat leidde tot de verdenking van witwassen.

De rechtbank concludeerde dat het aangetroffen geldbedrag vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf, en dat de verdachte dit geld onder zich hield zonder een legale verklaring voor de herkomst te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich opzettelijk schuldig had gemaakt aan het samen met zijn vrouw witwassen van € 215.950,-. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 215.950,- verbeurd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661056-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1964],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2014. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman van verdachte mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede was ter terechtzitting aanwezig en heeft verklaard uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met (een) ander(en) witwassen van een bedrag van € 217.115,-

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. De omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen maakt volgens de raadsman nog niet dat er sprake is van verhullen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft in dit kader onder meer gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1237).
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Inleiding [1]
Naar aanleiding van mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte] bij een plofkraak en het handelen in verdovende middelen heeft er d.d. 4 november 2013 op de [adres] te [woonplaats] een doorzoeking plaatsgevonden. Op dit adres staat onder meer [medeverdachte 2] ingeschreven. [medeverdachte 2] is de stiefmoeder van [medeverdachte] en getrouwd met verdachte [verdachte], de vader van [medeverdachte]. [verdachte] is volgens de GBA op 4 november 2012, vanwege vertrek naar Marokko, uitgeschreven.
4.4.2
De doorzoeking
Bij aanvang van de doorzoeking d.d. 4 november 2013 om 15.39 uur was [medeverdachte] in de woning aanwezig. [medeverdachte] is, na te zijn gefouilleerd, waarbij een bedrag van € 545,- werd aangetroffen, niet aangehouden. Omstreeks 16.15 uur heeft [medeverdachte] de woning verlaten. [2] In de woning werd tijdens de doorzoeking in een inpandige huiskamerkast, in een daarin staande opbergbox, een grote GGD-enveloppe aangetroffen. In deze enveloppe zaten drie pakken bankbiljetten. In een witte enveloppe zat in totaal € 16.950,- (28 biljetten van € 500,- en 59 biljetten van € 50,-). In doorzichtig plastic zat in totaal € 99.000,- (198 biljetten van € 500,-). Het andere pakje bestond uit twee pakketjes ingewikkeld in een banderol en omgeven met ondoorzichtig plastic en betrof in totaal € 100.000,- (100 biljetten van € 500,-). In een linnenkast in de grote slaapkamer aan de achterzijde van de woning stond een zwarte tas met daarin een ING-enveloppe. In deze enveloppe werd een bedrag van in totaal € 620,- aangetroffen. [3]
4.4.3
De telefoongesprekken
De telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte] werden sinds 9 september 2013 afgeluisterd. Hieruit blijkt dat de volgende gesprekken op 4 november 2013 door [medeverdachte] zijn gevoerd.
d.d. 4 november 2013 om 16:17 uur
Tijdens dit gesprek met een nn-man geeft [medeverdachte] aan dat in de woning van zijn vader goederen zijn en om die reden heeft [medeverdachte] nu een probleem. [medeverdachte] meldt dat zijn vader daar goederen heeft en dat de politie met honden naar binnen is gegaan. Als de politie goederen vindt, gaat [medeverdachte] verklaren dat die van hem zijn. Als daar geen goederen zijn, dan zal er zeker geld zijn. Dat heeft zijn vrouw (vrouw van zijn vader) tegen [medeverdachte] gezegd. [medeverdachte] geeft aan dat hij haar niet begreep. Er is daar geld of goederen. [4] [5]
d.d. 4 november 2013 om 16.30 uur
In dit gesprek tussen [medeverdachte] en nn-man herhaalt [medeverdachte] dat de vrouw van zijn vader tegen hem zei dat zijn vader daar wat had achter gelaten en toen hij haar vroeg wat hij heeft achtergelaten, zij dat toen niet wou zeggen. [6] [7]
d.d. 4 november 2013 om 16.40 uur
[medeverdachte] heeft contact met zijn vader [verdachte] die op dat moment in Marokko verblijft. Direct wordt door [medeverdachte] aan zijn vader gevraagd wat die in huis heeft. [verdachte] antwoordt dat daar geld van anderen ligt en noemt een bedrag van ongeveer 217.000. [8] [9]
d.d. 4 november 2013 om 16.43 uur
[verdachte] zegt tegen [medeverdachte] dat de dingen die daar liggen in de woonkamer door hem zijn achtergelaten voor iemand die ze komt ophalen. [10] [11]
4.4.5
Aangetroffen dactyloscopische sporen
Op een schriftelijk stuk aangetroffen in de GGD-enveloppe is een dactyloscopisch spoor veiliggesteld. [12] Uit het rapport Dactyloscopisch Sporenonderzoek van de Landelijke Eenheid Dactyloscopie, blijkt dat het spoor is geïdentificeerd op [naam], geboren op [1964]. Uit de databank van Havank blijkt dat deze persoon, met dezelfde vingerafdrukken, ook is opgenomen onder de volgende personalia: [verdachte], geboren op [1964]. [13]
Eveneens is op een schriftelijk stuk uit de GGD-enveloppe een vingerafdruk aangetroffen die geïdentificeerd kan worden op [medeverdachte 2], geboren op [1985]. [14]
4.4.6
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de stukken in het dossier niet is gebleken wat de herkomst is van het geld in de GGD-enveloppe en indien het geld afkomstig is van enig misdrijf, met welk concreet misdrijf het is verdiend.
Dat het aangetroffen contant geld ‘uit enig misdrijf afkomstig is’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (HR 13 juli 2010, LJN BM0787).
Van het aangetroffen geldbedrag van € 216.570,-- bevond € 215.950,- bevond zich in 3 verschillende pakketjes in een GGD-enveloppe. Deze enveloppe was in een opbergbox gestopt die in een inpandige kast van de woonkamer stond. Het totale bedrag was onder meer opgebouwd door 326 biljetten van € 500,-. De rechtbank overweegt hieromtrent dat criminaliteit veelal gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld in vaak ook grote coupures, terwijl coupures van € 500,- in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Uit vorenstaande feiten en omstandigheden, waarbij de manier van bewaren van het bedrag van € 215.950,-- als zeer ongebruikelijk mag worden beschouwd, leidt de rechtbank af dat sprake is van een vermoeden van witwassen van dat aangetroffen geldbedrag. In een dergelijke situatie mag van verdachte verlangd worden dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld. Een legale bron van herkomst uit eigen vermogen of verdiensten is blijkens de in het dossier aanwezige kasopstelling ten aanzien van verdachte en zijn medeverdachten niet aannemelijk geworden. Verdachte, die vermoedelijk in Marokko verblijft, heeft nimmer een verklaring tegenover de politie afgelegd. Ook [medeverdachte 2] heeft, anders dan dat ze heeft verklaard van niets te weten, geen enkele aannemelijke verklaring afgelegd waaruit de legale herkomst van de aangetroffen geldbedragen is gebleken. Uit voornoemde tapgesprekken en de genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank echter wel af dat het geld een (onbekend gebleven) ander toebehoort en verdachte dit geld onder zich hield en de werkelijke aard en herkomst heeft verhuld.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat verdachte dat wist. Verdachte heeft zich derhalve, op zijn minst in voorwaardelijke zin, opzettelijk schuldig gemaakt aan het samen met zijn vrouw witwassen van € 215.950,-.
Voor zover de raadsman een vergelijk heeft willen maken met de door hem aangehaalde uitspraak, overweegt de rechtbank dat het in die zaak ging om een geldbedrag afkomstig uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Die omstandigheid, en niet de plaats waar het geldbedrag is aangetroffen, is leidend geweest in het arrest van de Hoge Raad. In de onderhavige zaak is echter gebleken dat het geldbedrag afkomstig is van een door een ander gepleegd misdrijf. De onderhavige casus kan dus niet op een lijn worden gesteld met de door de raadsman aangehaalde zaak.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 04 november 2013 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander,
van een voorwerp, te weten 215.950 euro, de werkelijke aard, de herkomst en de vindplaats heeft verborgen en verhuld, althans heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geldbedrag was of wie bovenomschreven geldbedrag voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat dat
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
op 04 november 2013 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander,
215.915 euro voorhanden hebben gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen,
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 15 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft een aanzienlijk geldbedrag, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was, verworven en voorhanden gehad. Witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2014 is gebleken dat verdachte niet eerder met betrekking tot soortgelijke feiten met justitie in aanraking geweest.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij op geen enkele wijze openheid van zaken heeft willen geven en geenszins verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 215.950,- verbeurd verklaard dient te worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op zijn betoog tot vrijspraak, het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte teruggeven dient te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 215.950,- dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geld, dat verdachte in de opbergbox heeft bewaard, is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 maanden
Verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 215.950,-
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mrs. S. Wijna en J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
hij op of omstreeks 04 november 2013 te [woonplaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten 217.115 euro, althans een geldbedrag, de werkelijke
aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag,
was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden
had(den), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op of omstreeks 04 november 2013 te [woonplaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten 217.115 euro, althans een geldbedrag, heeft/hebben
verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of
omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik
heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en)
dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf;
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, onderzoek 94KRAT, BVH-nummer PL0981-201309793 (einddossier witwassen), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van relaas van [verbalisant 1], pag. 940.
3.Proces-verbaal bevindingen aantreffen geld van [X], pag. 964 en proces-verbaal van relaas van [verbalisant 1], pag. 939 en 940.
4.Proces-verbaal van relaas opgemaakt door [verbalisant 1], pag. 940.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [Y], pag. 976 en 977.
6.Proces-verbaal van relaas opgemaakt door [verbalisant 1], pag. 941.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [Y], pag. 981 en 982.
8.Idem voetnoot 4.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [Y], pag. 983 en 984.
10.Idem voetnoot 4.
11.Proces-verbaal van bevindingen van [Y], pag. 986 en 987.
12.Proces-verbaal sporenonderzoek van [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], pag. 1010 en 1011.
13.Proces-verbaal uitslag sporenonderzoek van [verbalisant 5], pag. 1015 en rapport dactyloscopisch sporenonderzoek, pag. 1016 en 1017.
14.Proces-verbaal uitslag sporenonderzoek van [verbalisant 5], pag. 1018 en rapport dactyloscopisch sporenonderzoek, pag. 1019 en 1020.