Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Overwegingen1. Eiser heeft van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een beschikking ontvangen met het CJIB-nummer: 4062 5421 6463 0504.
Namens cliënt [eiser], verzoek ik u mij in te lichten over de voortgang van de behandeling van het dossier. Daarnaast wil ik u onder de werking van de Wob verzoeken informatie te verschaffen aangaande de behandelaar van het dossier binnen uw orga-nisatie”.
Met dit schrijven wil ik u verzoeken aan te geven wanneer u verwacht een beslissing te nemen op een brief die u reeds enige tijd in uw bezit heeft en de beslistermijn reeds is verstreken. Op donderdag 15 november 2012 stuurde ik u een brief met als kenmerk 17718, betreffende een verzoek, namens [eiser]. Daar ik tot op heden nog niets van u heb vernomen, verzoek ik, onder verwijzing naar afdeling 4.1.3.2 Awb, hierin voortvarend te werk te gaan en zo spoedig mogelijk, doch binnen twee weken, alsnog tot een beslissing te komen. Voorts maak ik u er, allicht geheel ten overvloede, op attent dat het overschrijden van de beslistermijn ten gevolge kan hebben dat er rechtstreeks beroep ingesteld kan worden en/of een dwangsom verbeurd kan worden”.
15 november 2012 en daarbij verwezen naar zijn eigen kenmerk van die brief en naar een verzoek dat is gedaan namens eiser, zonder nadere duiding van (de strekking van) dat verzoek. Een referentie aan enig kenmerk dat door verweerder wordt gehanteerd, zoals het CJIB-nummer van de beschikking die aanleiding heeft gegeven voor de brief van 15 november 2012, ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank had van eisers gemachtigde verwacht mogen worden dat hij ook het CJIB-nummer zou vermelden in zijn brief, desnoods handgeschreven. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht waarom de vermelding van het CJIB-nummer noodzakelijk is om adequaat te kunnen reageren op correspondentie. Van eisers gemachtigde, die als professioneel rechtsbijstandverlener zeer regelmatig (Wob)verzoeken aan verweerder richt en procedures jegens verweerder voert en ook vaak namens dezelfde cliënten, had verwacht mogen worden dat hij zorg zou dragen voor een duidelijk herleidbare ingebrekestelling, om een voortvarende en correcte besluitvorming door verweerder mogelijk te maken. In de brief van 14 december 2012 is onvoldoende duidelijk gemaakt op welk te nemen besluit de brief betrekking heeft. Deze brief kan daarom niet worden aangemerkt als de in artikel 4:17, derde lid van de Awb bedoelde ingebrekestelling. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2013 gaat niet op, omdat in die zaak door de rechtbank was vastgesteld dat in de betreffende ingebrekestelling, ondanks het ontbreken van een CJIB-nummer, wel een zaaknummer van het CVOM was vermeld, waarmee de brief - anders dan in deze zaak - wel herleidbaar was tot een verzoek.
18. Daargelaten of de door eiser gevraagde gegevens over de behandelend ambtenaar mogelijk wel zijn vastgelegd in de systemen van verweerder, hetgeen zou betekenen dat van het vervaardigen van een ‘nieuw document’ (de primaire stelling van verweerder) geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (de subsidiaire stelling van verweerder) de openbaarmaking van deze gegevens heeft kunnen weigeren. Daartoe wordt, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 4 juni 2008, overwogen dat, waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Ten aanzien van zodanige functioneren kan in beginsel geen beroep worden gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Dit ligt anders indien het betreft het openbaar maken van namen van ambtenaren. Namen zijn immers persoonsgegevens en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten. Voorts is van belang dat het hier niet gaat om het opgeven van namen aan een individuele burger die met ambtenaren in contact treedt, maar om openbaarmaking van de namen in de zin van de Wob.