ECLI:NL:RBMNE:2014:1222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
16-661008-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2014, is de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2014, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum, na een ruzie met het slachtoffer, hem meerdere keren in de borst en zij heeft gestoken, wat resulteerde in een klaplong bij het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer in overweging genomen, evenals de medische rapporten die de verwondingen bevestigen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet de dader was, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de bewijzen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die als gevolg van de verwondingen schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade is gematigd tot € 1.000,-. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661008-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 28 maart 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [1963],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B. Leemhuis, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 1 januari 2014 [slachtoffer] heeft geprobeerd van het leven te beroven, door met een mes in zijn rug en/of borst en/of zij te steken;
subsidiair:op 1 januari 2014 [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door hem met een mes in zijn rug en/of borst en/of zij te steken;
meer subsidiair:op 1 januari 2014 [slachtoffer] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes in zijn rug en/of borst en/of zij te steken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft zich bij het voornoemde gebaseerd op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het primair, subsidiair als meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat aan de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer], die heeft verklaard dat verdachte hem heeft gestoken, geen waarde kan worden gehecht, omdat het slachtoffer die avond en nacht veel alcohol en drugs had genuttigd. Voorts heeft het slachtoffer niet gevoeld dat hij gestoken was en kon hij, aangekomen bij zijn vriend [getuige 1], niet gelijk aangeven door wie hij gestoken was.
Daarnaast heeft een buurtbewoonster, getuige [getuige 2], verklaard dat zij omstreeks 03:30 uur twee personen heeft gezien. Verdachte, getuige [getuige 3] en het slachtoffer [slachtoffer] hebben echter verklaard dat [slachtoffer] ongeveer anderhalf uur eerder, rond 02:00 uur, aan de deur van verdachte zou zijn geweest. De verdediging heeft aangevoerd dat getuige [getuige 2] mogelijk twee andere personen heeft gezien op de parkeerplaats. Dit volgt ook uit het feit dat de omschrijving die getuige [getuige 2] van man 2 geeft niet overeen komt met het signalement van verdachte en het feit dat de getuige man 1 ‘sorry [naam]’ heeft horen zeggen, terwijl verdachte [naam] heet en het slachtoffer heeft verklaard verdachte meestal ‘[naam]’ te noemen.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft gesteld, verdachte geen motief had om [slachtoffer] neer te steken, omdat verdachte en [slachtoffer] vrienden waren. Er kunnen andere mensen met een motief zijn. [slachtoffer] zou eerder op de dag ruzie hebben gehad met andere personen en heeft volgens zijn eigen verklaring in het verleden meerdere aanvaringen gehad met andere personen. Ten slotte heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor (een dergelijke ernstig) geweldsdelict.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 1 januari 2014 kregen verbalisanten omstreeks 03:45 uur de melding om te gaan naar de [adres] te [woonplaats]. Ter plaatse zagen verbalisanten de hen ambtshalve bekende [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]). Verbalisanten hoorden dat [slachtoffer] zei dat [verdachte] hem had neergestoken. Verbalisanten constateerden aan de linkerzijde van de borst van [slachtoffer], net onder de oksel, twee steekwonden. Tevens zagen zij een steekwond op de zij van [slachtoffer]. [2] Later hoorde de verbalisant van de dienstdoende verpleegkundige dat sprake is van vier steekwonden, te weten drie steekwonden in de linkerzij en één steekwond in de rug. [3]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en heeft verklaard dat hij in de nacht van 1 januari 2014 besloot om bij [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) langs te gaan om zijn excuses aan te bieden voor het uitschelden van zijn vriendin. [4] Verdachte woont aan de [adres] te [woonplaats]. [5] [naam] deed de deur open en wilde niet met [slachtoffer] praten. [slachtoffer] is daarop de portiek van de flat van [naam] uitgelopen en de parkeerplaats opgelopen. Op het moment dat hij op de parkeerplaats liep, voelde hij iets tegen zijn rug aankomen. Toen hij omkeek, zag hij [verdachte] zich omdraaien en hard teruglopen naar zijn woning. In zijn woning aangekomen, bleek dat [slachtoffer] meerdere keren in zijn linkerzij was gestoken. [6]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 1 januari 2014 omstreeks 03:30 uur buiten op de [adres] te [woonplaats] twee mannenstemmen hoorde. Zij zag twee mannen achter elkaar aanlopen. [7] Man 1 omschrijft zij als blanke man, kalend hoofd, donkere driekwart jas. Man 2 omschrijft zij als blanke man, kort donker haar, donkere korte jas, gymschoenen, spijkerbroek en slank postuur. De getuige kon horen dat de mannen ruzie met elkaar hadden. Zij hoorde man 1 zeggen: “Sorry [naam]”, dan wel woorden van gelijke strekking. Zij hoorde dat man 1 dit een paar keer herhaalde. Vervolgens hoorde zij man 2 zeggen: “Ik heb je altijd geholpen en ben er altijd voor je geweest”. Nadat man 1 weer sorry had gezegd hoorde de getuige man 2 zeggen: “rot op” en “het zal niet de eerste keer zijn dat ik je doodsteek”. [8]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: slachtoffer [slachtoffer]) tussen 03:00 uur en 05:00 uur bij hem thuis kwam. [slachtoffer] kwam naar binnen en zei: “ik heb zo’n pijn, volgens mij ben ik gestoken”. [slachtoffer] zei dat hij gestoken was door [naam]. [9] De getuige bedoelt met ‘[naam]’ [verdachte]. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] in de nacht van 1 januari 2014 aan zijn deur is geweest en dat [slachtoffer] zijn excuses wilde aanbieden. Voorts heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] vervolgens naar buiten is gerend en dat hij achter hem aan is gerend. Buiten heeft [slachtoffer] zijn excuses aan verdachte aangeboden. [slachtoffer] wilde vervolgens weer mee naar binnen met verdachte, waarop verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer] moest opdonderen. [11]
Uit de geneeskundige verklaring van [slachtoffer] volgt dat hij bij het incident vier maal is gestoken in de linker thorax. [12] [slachtoffer] heeft hierdoor een klaplong opgelopen. [13]
Bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een mes heeft gestoken in de nacht van 31 december 2013 op 1 januari 2014. De rechtbank stelt in dit kader vast dat het slachtoffer [slachtoffer] die nacht bij de woning van verdachte is geweest. In de deuropening heeft een ruzie plaatsgevonden tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij het slachtoffer verdachte een duw heeft gegeven. Het slachtoffer is vervolgens weggelopen, de parkeerplaats bij de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] op. Verdachte is daarop achter het slachtoffer aangegaan. De rechtbank leidt dit af uit de verklaringen van verdachte, het slachtoffer [slachtoffer] en getuige [getuige 3].
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij in de nacht van 31 december 2013 op 1 januari 2014 omstreeks 03:30 uur twee mannen op de parkeerplaats aan de [adres] te [woonplaats] heeft gezien. De verdediging heeft aangevoerd dat getuige [getuige 2] twee andere personen gezien moet hebben, omdat het opgegeven signalement van man 2 niet voldoet aan het signalement van verdachte en omdat getuige [getuige 2] heeft gehoord dat man 1 man 2 ‘[naam]’ noemde, terwijl verdachte [naam] heet en het slachtoffer heeft verklaard dat hij verdachte meestal ‘[naam]’ noemt.
De rechtbank is echter van oordeel dat de twee personen waar getuige [getuige 2] over verklaart wel verdachte en het slachtoffer zijn geweest. De rechtbank stelt dit vast aan de hand van de woorden die getuige [getuige 2] heeft gehoord en de signalementen die de getuige van de twee mannen geeft.
De getuige heeft verklaard dat zij man 1 steeds ‘sorry’ hoorde zeggen en dat man 2 zei: “Ik heb je altijd geholpen en ben er altijd voor je geweest” en “rot op”. Dit komt overeen met wat verdachte, het slachtoffer en getuige [getuige 3] hierover verklaard hebben. Zij verklaren allen dat [slachtoffer] bij verdachte aan de deur kwam om zijn excuses aan te bieden. Verdachte heeft verklaard dat hij boos was op het slachtoffer, omdat verdachte het slachtoffer altijd geholpen zou hebben en voorts dat hij die nacht tegen [slachtoffer] zou hebben gezegd dat die kon opdonderen. Daarnaast heeft de getuige verklaard dat man 1 de naam ‘[naam]’ of woorden van gelijke strekking heeft gebruikt. De rechtbank stelt vast dat de naam ‘[naam]’ zeer veel gelijkenis vertoont met de naam van verdachte: [naam].
De rechtbank is bovendien van oordeel dat het uiterlijk van slachtoffer en verdachte wel degelijk passen in de door de getuige opgegeven signalementen. Op pagina 141 van het dossier is te zien dat het slachtoffer die nacht een donkere driekwart jas droeg, hetgeen overeen komt met het door de getuige opgegeven signalement van man 1. Verdachte heeft een slank postuur, kort donker haar en op de foto’s op pagina’s 137 e.v. van het dossier is te zien dat verdachte die nacht een donkere korte jas/blouse draagt en een spijkerbroek, hetgeen overeen komt met het door de getuige opgegeven signalement van man 2.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande dan ook vast dat verdachte degene is geweest die de getuige man 2 noemt en die heeft gezegd: “het zal niet de eerste keer zijn dat ik je doodsteek”, of woorden van gelijke strekking, terwijl het slachtoffer die nacht meerdere steekwonden heeft opgelopen.
Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slachtoffer de steekwonden op een ander moment zou hebben opgelopen. De rechtbank overweegt daartoe dat de ruzie die getuige [getuige 2] heeft gehoord plaatsvond omstreeks 03:30 uur. Om 03:45 uur is bij de politie de melding binnen gekomen dat het slachtoffer [slachtoffer] steekwonden had opgelopen. Verschillende getuigen hebben verklaard dat zij eerder op de avond nog geen verwondingen hebben gezien bij het slachtoffer. Verbalisanten hebben het slachtoffer om 00:45 uur gezien. Zij nemen dan geen letsel waar, zo verklaren zij op pagina 100 van het dossier. Voorts is het slachtoffer bij [getuige 4] geweest. [getuige 4] verklaart op pagina 176 van het dossier dat hij bij [slachtoffer] niets bijzonders had opgemerkt. Dit zou tussen 01:00 tussen 03:00 uur zijn geweest. Ook [getuige 1] verklaart op pagina 172 van het dossier dat het slachtoffer op dat moment nog goede zin had. Ten slotte verklaart verdachte ook niet over enige verwondingen bij het slachtoffer toen die aan zijn deur verscheen.
De verwondingen zouden in het alternatieve scenario dus moeten zijn opgelopen tussen het moment van het verlaten van de woning van verdachte en het moment van aankomst van het slachtoffer bij de woning van [getuige 1]. De rechtbank stelt in dit kader vast dat de woning van verdachte en de woning van [getuige 1] ongeveer 100 meter van elkaar vandaan liggen. [14] De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte tijdens het afleggen van deze korte afstand door iemand anders dan verdachte is gestoken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het slachtoffer bij aankomst bij de woning van [getuige 1], na het constateren van de steekwonden, direct verklaart dat verdachte degene is geweest die hem heeft gestoken. Het slachtoffer spreekt daarbij in het geheel niet over andere personen die hij onderweg zou zijn tegengekomen.
De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – bewezen dat verdachte de steekverwondingen bij het slachtoffer heeft toegebracht.
Overweging ten aanzien van het opzet op de dood
De rechtbank is, gelet op alle omstandigheden, van oordeel dat er sprake is van een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer tweemaal in zijn borst, net onder de oksel en in zijn heup gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borst diverse vitale organen bevinden, zoals de longen en het hart. Bij één van de steekverwondingen is de long van het slachtoffer aangeprikt, waardoor het slachtoffer een klaplong heeft opgelopen. In de uiterlijke verschijningsvorm van het op deze wijze meermalen insteken op het bovenlichaam van het slachtoffer is de opzet begrepen.
Door aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer gedood zou worden, bewust aanvaard.
De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair
op 01 januari 2014 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, viermaal in diens borst en zij, heeft gestoken, met een klaplong als gevolg, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van primair: poging tot doodslag.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een mes in het bovenlichaam en de zij gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor verschillende steekwonden en een klaplong opgelopen.
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. In de onderhavige zaak is het bij een poging gebleven. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd hiervan de nadelige gevolgen, zowel lichamelijk als psychisch, kunnen ondervinden. Uit de namens het slachtoffer door de voorzitter ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat dat ook in deze zaak zo is. Bovendien is een dergelijk gewelddadig optreden op straat zeer schokkend voor eventuele ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 2 januari 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat – ondanks de ernst van het delict - aanleiding bestaat bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De reden daarvoor ligt vooral dat de rechtbank aansluiting zoekt bij de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Het slachtoffer [slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend, ter hoogte van
€ 3.392,48, bestaande uit € 892,48 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevraagde immateriële schadevergoeding te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt. De behandeling van de vordering van [slachtoffer], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voldoende is onderbouwd en zal deze derhalve toewijzen. Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden tot € 1.000,-.
De rechtbank waardeert de schade op € 1.892,48 (duizend achthonderd tweeënnegentig euro en achtenveertig eurocent), te weten € 1.000,- aan immateriële schade en € 892,48 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij is voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van primair: poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.892,48 (zegge duizend achthonderd tweeënnegentig euro en achtenveertig eurocent euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer], € 1.892,48 (zegge duizend achthonderd tweeënnegentig euro en achtenveertig eurocent euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 37 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Wijna, voorzitter,
mrs. H.A. Brouwer en E.M. de Stigter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2014.
Mr. S. Wijna is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te Leusden, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die
[slachtoffer] (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vier,
althans een- of meermalen, in diens rug en/of borst en/of zij, althans romp,
heeft gestoken en/of gesneden en/of geduwd (met een klaplong als gevolg),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland , aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (vier,
althans een of meer, steekverwonding[en] en/of een klaplong), heeft
toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (met) een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, vier, althans een- of meermalen, in diens rug
en/of borst en/of zij, althans romp, te steken en/of te snijden en/of te duwen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te Leusden, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [slachtoffer] (met) een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, vier, althans een- of meermalen, in diens rug en/of borst en/of zij,
althans romp, heeft gestoken en/of gesneden en/of geduwd (met een klaplong
als gevolg), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0940/2014000352-B bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 1 januari 2014, p. 121.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2014, p.110.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 1 januari 2014, p. 101.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 1 januari 2014, p. 83.
6.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 1 januari 2014, p. 102.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 2 januari 2014, p. 169.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 2 januari 2014, p. 170.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 5 januari 2014, p. 172.
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 5 januari 2014, p. 173.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van de terechtzitting van 14 maart 2014.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van de spoedeisende hulp te Amersfoort, d.d. 1 januari 2014, p. 114.
13.Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 2 januari 2014, p. 104.
14.De rechtbank stelt deze afstand vast aan de hand van Google Maps.