Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
op tegenspraakgewezen in de zaak tegen
1.Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zich in het dossier geen of onvoldoende aanknopingspunten bevinden om aan te kunnen nemen dat het afvuren van één politiekogel op een voertuig, naar de algemene ervaringsregels, is te kwalificeren als een aanmerkelijke kans dat een inzettende dodelijk wordt getroffen. De kogels die de Nederlandse politie gebruikt zijn zo ontworpen dat ze de kans op dodelijk letsel zo veel mogelijk verkleinen.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht (vgl. Rechtbank Den Haag, 23 december 2013 (ECLI: NL:RBDHA:2013:18257 (zaak [naam]) en Hoge Raad
– mede gelet op de forensische onderzoeksgegevens uit het dossier – niet aannemelijk geworden.
5.Bewezenverklaring
6.De strafbaarheid
- het – na achter de auto te zijn aangerend – stil gaan staan en aannemen van een schiethouding;
- het registreren dat er niemand in de vuurlijn liep;
- het lossen van één schot en vervolgens het ontspannen en bergen van het wapen toen een collega riep dat verdachte moest stoppen met schieten;
- het na het schietincident bellen naar de meldkamer met een coherent verhaal;
- het met gespreide benen boven de huls gaan staan omdat het een plaats delict was.
Gelet op het voorgaande is volgens de verdediging sprake geweest van een noodweerexcessituatie, waardoor verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat verdachte in de gegeven omstandigheden niet conform de in artikel 7 lid 3 van de de Ambtsinstructie genoemde voorwaarden heeft gehandeld. Hij kan dan ook geen beroep doen op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer wordt verworpen.
20 februari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ5716) heeft de Hoge Raad hieromtrent het volgende uiteengezet:
7.Motivering van de straffen en maatregelen
8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
TAAKSTRAFvoor de duur van
120 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
proeftijdvast van
één jaaren bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.