2.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2008 gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Vaststaat dat [betrokkene 1] 1 (volgens [betrokkene 1]) of 2 (volgens [verdachte]) vis(sen) uit een krat gepakt heeft.
Dat leverde een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding op zoals bedoeld in artikel 41 lid 1 Strafrecht.
Het Hof is daar ook vanuit gegaan bij arrest van 10 april 2006 en AG Machielse zegt daarover dat dit kennelijke oordeel van het Hof hem juist lijkt. Voorts overweegt AG Machielse dat noodweer ook de functie heeft onrechtmatig gedrag van anderen jegens een goed tegen te kunnen gaan: "Het moet mogelijk zijn zich te verzetten tegen aanrandingen, of die nu bestaan in fysieke dreiging of in de diefstal of beschadiging van handelswaar."
Mitsdien kan als vaststaand worden aangenomen dat er sprake is geweest van een noodweersituatie.
Wat heeft [verdachte] in die situatie ondernomen? [verdachte], die bezig was met het schoonmaken en fileren van vis en mitsdien nog een fileermes in handen had, is onmiddellijk in de richting gelopen van de man die de vissen had gepakt, daarbij gelijkertijd roepend dat hij de vissen terug moest leggen. Vervolgens heeft hij tegen die man gezegd: "We zijn hier niet van gediend." Vervolgens hoort [verdachte] de andere man zeggen: "Dat durf je nu wel met een mes." En [verdachte] verklaart dan: "Toen besefte ik, dat ik dat mes nog in mij hand had ..." Daaruit volgt dat [verdachte] zo overrompeld en hevig bewogen was dat hij zich niet ervan bewust was dat hij op dat moment nog een mes in handen had.
Wat hieruit volgt is echter ook nog iets anders.
Namelijk dat er toch sprake is geweest van een ongekend uitdagende en brutale houding, indien men zelf rottigheid heeft uitgehaald, en [verdachte] daarop reageert, waartoe [verdachte] gerechtigd was, om dan ook nog durven te zeggen "durf je nu wel met een mes" in plaats van gewoon zich te verwijderen.
Dit gedrag en deze uitspraak verraadt zonder meer dat men uit was op een confrontatie. Er is al enige brutaliteit voor nodig om zomaar in het openbaar bij een visboer 2 vissen weg te pakken midden op de markt. Die brutaliteit is kennelijk veroorzaakt door drankgebruik. En die brutaliteit gaat verder door uitdagend te zeggen durf je nu wel met een mes. Kennelijk werden deze mannen, nadat zij betrapt waren en aangesproken waren, niet bewogen zich te verwijderen en kennelijk werden ze zelfs, toen [verdachte] (onbewust) met een mes in handen op hun toe kwam zelfs niet door een man met een mes bewogen zich te verwijderen. Dat zegt nogal iets.
[verdachte] heeft niet gezien dat de vissen inmiddels zouden zijn teruggelegd. [verdachte] heeft, zoals boven al aangegeven, een heel gedetailleerde verklaring afgelegd. Die verklaring van [verdachte] is ook geloofwaardig. Met name het onderdeel met betrekking tot het mes is heel geloofwaardig: zoiets verzint men niet.
In de visie van [verdachte] was, op het moment dat tegen hem geroepen werd "durf je nu wel met een mes" en hij niet gezien had dat de vissen waren teruggelegd, de wederrechtelijke aanranding en de dreiging op erger, niet afgelopen.
In die situatie geeft [verdachte] een duw aan [slachtoffer], die vervolgens valt.
Zoals boven al aangegeven, geven [slachtoffer] en [betrokkene 1] een andere lezing. Het verhaal met het mes wordt niet verteld.
Maar, zoals boven ook al gezegd, blijft dan wel merkwaardig de positie die [slachtoffer] ten opzichte van [betrokkene 1] innam. Waarom stond [betrokkene 1], die de rottigheid had uitgehaald, achter hem? Heeft [slachtoffer] zich brutaal en uitdagend opgesteld voor [betrokkene 1] omdat hij dat zaakje wel eens even zou oplossen? Uit de monden van [slachtoffer] en [betrokkene 1] is geen enkele plausibele en logische verklaring naar voren te halen, anders dan brutaal en uitdagend gedrag van [slachtoffer], op grond waarvan [slachtoffer] zich voor [betrokkene 1] heeft opgesteld.
Nadat [slachtoffer] is weggeduwd en gevallen is springt hij volgens [betrokkene 1] direct weer op en roept hij "Doe eens rustig!". Degenen die rottigheid hebben uitgehaald en daarop aangesproken worden hebben, na alle bovengaande ook nog eens de brutaliteit degene die in zijn recht staat tot rust te manen! Indien het al zo gegaan zou zijn.
[verdachte] zegt het anders. [verdachte] zegt dat [slachtoffer] onmiddellijk opstond, riep "Wat gaan we nu krijgen?" en met de borst vooruit naar hem toekwam. Het kan ook bijna niet anders dan dat [slachtoffer], nadat hij gevallen is, opgesprongen is en in de richting van [verdachte] is gegaan. In dit verband is het van belang erop te wijzen dat [slachtoffer] gevallen is na de duw van [verdachte] doordat er achter hem een paaltje stond (lezing [verdachte]) of een obstakel (lezing [betrokkene 1]). In die lezingen moet er zich na het duwen door [verdachte] een obstakel tussen [verdachte] en [slachtoffer] bevonden hebben. Om vervolgens een klap te kunnen uitdelen moet dan wel [slachtoffer] richting [verdachte] zijn gekomen of [verdachte] richting [slachtoffer].
Noch [slachtoffer], noch [betrokkene 1] zeggen hier iets over. [verdachte] zegt er wel iets over, namelijk dat [slachtoffer] met de borst vooruit naar hem toegekomen is. Die actie past in het uitdagende en provocerende en brutale gedrag dat [slachtoffer] en [betrokkene 1] al tevoren tentoon hebben gespreid. De lezing van [verdachte] verdient derhalve geloofwaardigheid boven die van [slachtoffer] en [betrokkene 1].
En vervolgens komen we toe aan de klap, waar het in deze zaak om gaat. Indien het zo is geweest dat onder de omstandigheden, zoals boven beschreven, [slachtoffer] is opgesprongen en met de borst vooruit naar [verdachte] is toegekomen, dan is het de vraag of dit een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding of een dreiging daartoe opleverde, thans van fysieke aard.
AG Machielse zegt daarover in zijn conclusie: "Dat het met de borst vooruit op verdachte toelopen nog geen aanranding is, begrepen als een feitelijke aantasting of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, acht ik begrijpelijk." Hierbij dient te worden aangetekend dat er in cassatie slechts in zeer beperkte mate plaats is voor de toetsing van de feiten, zoals die door het Hof zijn gebezigd.
Thans dient echter de zaak opnieuw te worden berecht op het bestaande beroep, zodat de feiten ten volle weer aan de orde kunnen komen. De verdediging is van mening -uitgaande van de onmiddellijke wederrechtelijke aanranding (het wegpakken van vis) en de onmiddellijke keten van gebeurtenissen die daarop gevolgd is, waaruit het opzoeken van de confrontatie door [slachtoffer] (en [betrokkene 1]) volgde-, dat het met de borst vooruit op [verdachte] toelopen door hem geïnterpreteerd kon en moest worden als een dreiging voor een wederrechtelijke aanranding van zijn ([verdachte]'s) persoon.
Primair is de verdediging derhalve van mening dat deze handeling van [slachtoffer] een noodweersituatie (of in elk geval een voortzetting c.q. escalatie daarvan) opleverde voor [verdachte].
(...)
De conclusie van de verdediging is dat [verdachte] dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolgingen."