Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.DE TENLASTELEGGING
3.DE VOORVRAGEN
13.BESLISSING
de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. De verdachte was ervan uitgegaan dat er een vervolging zou plaatsvinden, en de redelijke termijn was op 31 oktober 2007 verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig was, omdat deze niet voldeed aan de eisen van specificiteit. De rechtbank heeft de gang van zaken rondom de doorzoeking van de woning van de verdachte en de daaropvolgende vertraging in de vervolging beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er een onaanvaardbare vertraging was opgetreden, aangezien er meer dan zes jaar verstreken was tussen de doorzoeking en de feitelijke vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdediging geen verwijt kon worden gemaakt voor deze vertraging en dat de ernst van de beschuldigingen niet rechtvaardigde dat de zaak zo lang bleef liggen. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waarmee de zaak voor de verdachte gunstig eindigde.