ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16/661039-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een klauwhamer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het slaan van het slachtoffer met een klauwhamer, wat resulteerde in een poging tot zware mishandeling. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit psychische overmacht, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in staat was om na te denken over zijn handelen en dat hij niet uitsluitend uit een opwelling handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 44 dagen op, alsook een voorwaardelijke werkstraf van 80 uren, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldingsplicht en behandelverplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij lijdende was aan een ziekelijke stoornis, in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 261,26, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661039-13 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 mei 2013.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens te [woonplaats]
doch thans verblijvende op het adres te [woonplaats] België,
aan de [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman, mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: heeft geprobeerd [slachtoffer]t e doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door[slachtoffer]meermalen met een klauwhamer op de knie, het dijbeen en de slaap te slaan;
Subsidiair: [slachtoffer]heeft mishandeld door [slachtoffer] meermalen met een klauwhamer op de knie, het dijbeen en het hoofd te slaan.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, voor zover ten laste is gelegd de poging tot zware mishandeling. Zij baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Voor zover het primair ten laste gelegde feit een poging tot doodslag inhoudt, moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag. Tegen een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling heeft de verdediging zich echter niet verzet.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem ten laste is gelegd op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld. De rechtbank baseert zich hierbij op de navolgende bewijsmiddelen. Omdat het hier een bekennende verdachte betreft, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van 18 april 2013;
- de aangifte van[slachtoffer];
- de geneeskundige verklaring met betrekking tot het bij aangever geconstateerde letsel.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slaan met een hard voorwerp als een klauwhamer op het hoofd kan blijvend letsel tot gevolg hebben. In dit geval is het letsel beperkt gebleven, zodat van een voltooide zware mishandeling geen sprake is. Gelet op het beperkte letsel kan de rechtbank ook niet komen tot de vaststelling dat verdachte zo hard met de hamer heeft geslagen dat sprake is geweest van een poging tot doodslag. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het deel van de tenlastelegging dat daarop ziet. Evenmin kan worden vastgesteld dat het slaan op de knie en het dijbeen gepaard is gegaan met een zodanige kracht dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op deze handelingen eveneens zal worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair
op 09 januari 2013 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[slachtoffer]zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen met een klauwhamer, op en in de richting van de slaap, althans het hoofd,
heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Poging tot zware mishandeling
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van een situatie van psychische overmacht. Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, waarbij werd aangebeld door een persoon die bij verdachte al zoveel overlast had bezorgd en waartegen verdachte tevergeefs al zoveel maatregelen had genomen, kon verdachte niet anders dan handelen zoals hij heeft gedaan. Mede gelet op de psychische toestand van verdachte, was het uiten van agressie voor verdachte op dat moment de enige mogelijkheid om de overlast in zijn woonomgeving te hanteren. Hij heeft daarmee voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de raadsman. De raadsman verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar de pro justitia rapportage van 13 maart 2013.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat van psychische overmacht geen sprake was.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. De drang moet acuut zijn en voor de verdachte onweerstaanbaar. De onweerstaanbaarheid moet niet alleen worden afgeleid uit objectieve factoren, maar ook uit meer subjectieve, individuele factoren, waaronder de gemoedstoestand waarin een verdachte verkeert op het moment waarop de druk wordt uitgeoefend. Het handelen van verdachte moet bovendien proportioneel zijn, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast moet voldaan zijn aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat, ook in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen andere, minder ingrijpende uitweg voor het dilemma had bestaan dan het middel dat door verdachte is gekozen.
Bij de stukken van het dossier bevindt zich een pro justitia rapportage d.d. 13 maart 2013 opgemaakt door W.M.C. Smits, arts in opleiding in de psychiatrie, onder supervisie van C. van Gestel, psychiater. De deskundige heeft uiteengezet dat bij verdachte beperkingen bestaan, waardoor hij snel overprikkeld raakt en waarbij angst en spanning zo hoog kunnen oplopen dat psychotische decompensatie het gevolg kan zijn. De laatste jaren heeft een achteruitgang in het functioneren van verdachte plaatsgevonden, hetgeen een vermindering van zijn draagkracht impliceert. Tegenover de afnemende draagkracht stond echter een toegenomen draaglast, aangezien verdachte al anderhalf jaar forse overlast heeft moeten ervaren van een groep jongeren in zijn woonomgeving, in het bijzonder van de heer [slachtoffer]. Hij had meerdere pogingen gedaan om de situatie te veranderen, maar deze hebben niet tot daadwerkelijke verandering geleid. Hij heeft meldingen gedaan bij de politie, de woningbouwvereniging en hij heeft steun gezocht bij zijn familie en behandelaren. Hij ontvluchtte steeds vaker zijn woning om aan de overlast te ontkomen. Aan het inzicht dat hij opnieuw het huis kon ontvluchten op het moment van het ten laste gelegde, kon verdachte in de opgewonden toestand waarin hij verkeerde geen uitvoering meer geven. Verdachte handelde vooral op grond van een onbalans tussen zijn draaglast en zijn draagkracht, die zo acuut werd dat hij tot een impulsdoorbraak kwam. Hij kende eerder ingezette gedragsalternatieven, maar zijn vrije wil was sterk bepaald door zijn psychopathologie, aldus de deskundige.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat verdachte zich gezien zijn psychische toetstand in een heel moeilijke situatie bevond en dat het dilemma waarin hij verkeerde reëel was. Het dilemma was echter niet zo acuut, dat het voor verdachte onweerstaanbaar was. Verdachte heeft van te voren nagedacht over de situatie dat zich wederom overlast zou kunnen voordoen. Hij heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij al van plan was de heer [slachtoffer] weg te jagen, op het moment dat hij hem weer lastig zou vallen. Zijn handelen kwam daarom niet uitsluitend voort uit een opwelling. Onder deze omstandigheden, waarin verdachte over zijn toekomstige handelen had nagedacht, had van hem in redelijkheid kunnen worden verwacht dat hij een minder ingrijpend middel had aangewend dan het tijdens zijn achtervolging slaan met een hamer op het hoofd van de heer [slachtoffer]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank verder als volgt.
Genoemde deskundige komt op grond van haar onderzoek met betrekking tot de persoon van de verdachte tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een chronische en mogelijk progressieve stoornis, met symptomen en beperkingen die passen bij schizofrenie van het gedesorganiseerde type, waarbij de eerder bij verdachte vastgestelde stoornis in het autismespectrum niet geheel kan worden uitgesloten. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde - voor zover bewezen - en verdachtes gedragskeuzes werden hierdoor mede bepaald.
In geval van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, heeft de deskundige gelet op het voorgaande als advies gegeven verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies.
Gelet op het voorgaande kan het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate aan verdachte worden toegerekend, zodat hij, zij het in sterk verminderde mate, strafbaar is voor zijn daden.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf van 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, alsmede een behandelverplichting waarbij verdachte zich moet houden aan de behandelafspraken, ook als dat inhoudt het innemen van medicatie.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven zich in de strafeis te kunnen vinden, behalve voor wat betreft de duur van de werkstraf. Deze is in de visie van de verdediging te fors.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft de heer [slachtoffer] met een klauwhamer geslagen op en in de richting van zijn hoofd. Het slaan met zo’n hard voorwerp op zo’n kwetsbaar onderdeel van het lichaam, kan ernstige gevolgen hebben. In dit geval is het letsel beperkt gebleven en zijn de gevolgen van het handelen van verdachte te overzien.
Overeenkomstig het advies van de deskundige zal de rechtbank voornoemde handelingen slechts in sterk verminderde mate aan verdachte toerekenen. Hij had ernstig te lijden onder de overlast die de heer [slachtoffer] hem al lange tijd bezorgde en die ondanks de door verdachte genomen maatregelen niet leek te stoppen. De rechtbank komt dan ook tot de vaststelling dat de specifieke omstandigheden van het geval een grote rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de strafbare gedraging door verdachte. De rechtbank zal daarmee bij het bepalen van de strafmaat rekening houden in het voordeel van verdachte. Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Verdachte heeft reeds enige tijd in detentie doorgebracht. Deze periode is hem zeer zwaar gevallen en hij is feitelijk ook detentieongeschikt verklaard.
De rechtbank is gelet op het voorgaande met de officier van justitie van oordeel dat met de reeds ondergane gevangenisstraf kan worden volstaan. Voorts ziet de rechtbank aanleiding voor de oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting, een en ander zoals uiteengezet in de schorsingsvoorwaarden en de voortgangsrapportage van 16 april 2013.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn hieraan zijn medewerking te verlenen. De rechtbank ziet aanleiding de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat met deze straf, die gelijk is aan de eis van de officier van justitie, te volstaan.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De behandeling van de vordering van [slachtoffer], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 261,26 (tweehonderdeenenzestig euro en zesentwintig eurocent), te weten € 250,-- aan immateriële schade en € 11,26 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij deze kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 44 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, gevestigd aan het Peter Vineloplein te Bergen op Zoom, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelde moet meewerken aan een ambulante behandeling bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek van de GGZWNB te Halsteren, of een soortgelijke instelling, zolang deze kliniek dat nodig acht, ook als dat inhoudt het innemen van medicatie.
Veroordeelde moet bij zijn ouders verblijven, zolang hij geen andere woonplaats heeft.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 261,26 (tweehonderdeenenzestig euro en zesentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 261,26 (tweehonderdeenenzestig euro en zesentwintig eurocent), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mrs. G. Perrick en S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2013.
Mr. Wijna is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 09 januari 2013 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (meermalen) met een (klauw)hamer,
althans een slagvoorwerp, op en/of in de richting van de (rechter)knie en/of
het (rechter)dijbeen, althans op het lichaam en/of op en/of in de richting van
de slaap, althans het hoofd, heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 januari 2013 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) met een (klauw)hamer, althans
een slagvoorwerp, op het (rechter)dijbeen en/of knie, althans het lichaam
en/of het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft
bekomen en / of pijn heeft ondervonden.