Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaken tussen
Stichting Behoud de Eemvallei, gevestigd te Baarn, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder
Geologistiek B.V., gevestigd te Ter Idzard, (gemachtigde: mr. F.P. van Galen).
Procesverloop
[D] en [E]. Vergunninghouder is verschenen bij [F], bijgestaan door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
De aanvraag
i. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
j. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist, en het egaliseren van gronden;
(…)
l. het dempen van sloten en andere watergangen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het afgraven van gronden en het dempen van sloten alsmede de waterlopen niet in strijd is met het betreffende planvoorschrift en de ter plaatse vigerende agrarische bestemming. Het in het bestemmingsplan nagestreefde behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden, waaronder openheid, wordt door deze activiteiten immers niet aangetast. De overige werkzaamheden zijn niet vergunningplichtig. Verweerder heeft dan ook terecht vergunning verleend voor het afgraven van gronden en het dempen van sloten alsmede waterlopen.
artikel 22. De rechtbank is van oordeel dat ook voor de aarden wal geen vergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo. In rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is de definitie van het begrip “bouwwerk” gegeven. Een voorbeeld is de uitspraak van 16 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1574). Een bouwwerk is “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”. Een aarden wal kan niet als “bouwwerk” in vorenbedoelde zin worden aangemerkt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van activiteiten waarvoor vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is vereist. De beroepsgrond slaagt niet.
.Eiseres heeft bij haar tweede handhavingsverzoek aangevoerd dat verweerder handhavend moet optreden omdat er strijd is met het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) vanwege de slechte kwaliteit van de te verspreiden baggerspecie. Volgens eiseres is die verspreiding niet toegestaan omdat het hier zou gaan om toepassing van baggerspecie op landbodem in plaats van de verspreiding over zogeheten “aangrenzende percelen”. Omdat het weilanddepot zich op ongeveer 800 m van de Eem bevindt, kan van “aangrenzende percelen” geen sprake zijn, aldus eiseres, die daarbij verwijst naar de toelichting op het Bbk en naar de Waterstaatswet 1900.
b. toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem, met uitzondering van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, in ophogingen van industrieterreinen, woningbouwlocaties en landbouw- en natuurgronden, met het oog op het verbeteren van de bodemgesteldheid;
f. verspreiding van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen, met het oog op het herstellen of verbeteren van de aan de watergang grenzende percelen;
i. tijdelijke opslag van baggerspecie, bestemd voor één van de toepassingen, bedoeld in onderdeel a tot en met f, gedurende maximaal drie jaar op percelen gelegen naast de watergang waaruit de baggerspecie afkomstig is.
Erven en gronden, gescheiden van den watergang door een weg, voetpad of ander werk of door een grondstrook te gering van breedte om de specie te ontvangen, worden als aan den watergang gelegen aangemerkt.