ECLI:NL:RBMNE:2013:7281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
07.662349-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan moord op sportschoolhouder in Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op een sportschoolhouder in Almere. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De zaak kwam voort uit een schietincident op 13 september 2011, waarbij het slachtoffer, een sportschoolhouder, werd doodgeschoten. De verdachte had zijn appartement ter beschikking gesteld aan de medeverdachten, die het slachtoffer opwachten en uiteindelijk hebben vermoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen had verschaft, waardoor de uitvoering van het misdrijf werd vergemakkelijkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist van de plannen om het slachtoffer te doden en dat hij zijn appartement ter beschikking stelde met dat doel. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en getuigen als betrouwbaar aangemerkt en concludeerde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar hem wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de moord. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij de vorderingen voor een deel zijn toegewezen en voor een deel niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.662349-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres 1] ([postcode]) te [woonplaats 1],
thans verblijvende in de P.I. Almere, Huis van Bewaring Almere Binnen.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzittingen van 27, 28 en 29 november en 2 en 3 december 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte telkens is verschenen, telkens bijgestaan door mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 13 september 2011 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van zijn mededaders(s) met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en/of het hoofd is getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1]/of [medeverdachte 2] en/of[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of (een) ander(en) op of omstreeks 13 september 2011 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of (een) ander(en) met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en/of het hoofd is getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van
1 januari 2011 tot en met 13 september 2011 te Apeldoorn en/of Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
door opzettelijk (onder meer)
- de verblijfplaats/woonplaats van voornoemd slachtoffer [slachtoffer] bekend te maken/door te geven (van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]) en/of
- (met voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of (een) ander(en)) mee te gaan (naar het bos) om een of meer schietoefening(en) te doen met een of meer vuurwapen(s) en/of om te kijken of het vuurwapen wel goed werkte en/of elders schietoefeningen met een of meer wapens te verrichten en/of
- (de sleutel van) zijn, verdachtes, appartement (gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 1]) ter beschikking te stellen teneinde die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) in staat te stellen voornoemd slachtoffer [slachtoffer] vanuit voornoemd appartement op te wachten en/of bij het appartementencomplex op te wachten en/of
- na te laten die[slachtoffer] te waarschuwen voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een) ander(en) en/of na te laten bijstand/hulp in te roepen van politie en/of (een) ander(en) en/of
- niet in te grijpen en/of te laten ingrijpen door (een) ander(en) ter voorkoming dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een) ander(en) tot de uitvoering van het plegen van bovengenoemd misdrijf zou(den) overgaan en/of (aldus) (op geen enkele wijze) (niet) te voorkomen dat die [slachtoffer] het leven zou laten;

2.

hij in of omstreeks de periode van (ongeveer) 1 maart 2012 tot en met 1 juli 2012 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen van categorie III, te weten

- een pistool (merk onbekend, model M57) en/of
- een pistool (merk Glock, model 19)
van categorie III sub 1 voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Vaststaande feiten [1]
Aantreffen van het dodelijk overschot van het slachtoffer.
Op 13 september 2011 vernemen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat er bij de flats op de [straatnaam] te Almere iemand onwel is geworden dan wel mogelijk is overleden. [2]
De [straatnaam] betreft een lange doodlopende weg met aan de linkerzijde van de weg parkeervakken en aan de rechterzijde van de weg een drietal appartementencomplexen. [3]
Als verbalisanten omstreeks 6.30 uur ter plaatse zijn, treffen verbalisanten een man op de grond aan die verwondingen aan het hoofd heeft die lijken op schotwonden. De man wordt aangetroffen op de stoep naast de parkeervakken bij het laatste appartementencomplex aan de [straatnaam] te Almere. [4]
In de toegangshal van dit appartementencomplex treffen verbalisanten, op aanwijzing van de getuige [getuige 1], een horloge en een sleutel van een Mercedes aan. [5] Tevens nemen zij bloedspetters, hulzen, kogels en mogelijke kogelinslagen waar in de hal van de flat. [6]
Vervolgens komt een vrouw, naar later blijkt [benadeelde 1], aanlopen die zegt dat de op de stoep aangetroffen man haar echtgenoot is [7] , genaamd [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) [8] .
Na het aantreffen van het stoffelijk overschot is door de Regiopolitie Flevoland het ‘Team Grootschalig Onderzoek 32’ geformeerd, dat vervolgens het onderzoek heeft verricht naar de dood van het slachtoffer. Er is een groot aantal onderzoekshandelingen verricht, waaronder de sectie op het lichaam van het slachtoffer, forensische onderzoeken, de inzet van een stelselmatige informatie inwinner werkend onder de naam ‘[naam 1]’ (hierna: ‘[naam 1]’) en het horen van diverse getuigen.
Oorzaak van het overlijden van het slachtoffer.
Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van meermalen bij het leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) op het lichaam. [9]
Bij sectie zijn zeven schotverwondingen gevonden passend bij zes doorschoten en één inschotletsel. Van deze zeven schotverwondingen waren er drie doorschoten door het hoofd. [10] Blijkens de tekening [11] , foto’s [12] en de bijbehorende toelichting bevonden zich drie inschotverwondingen op een rij rechts van de slaap. [13] Verder is een onderhuids verlopend doorschot in de nek aangetroffen, twee doorschoten door en één inschot in de romp en een kogel in de borst. [14] Voorts is geconcludeerd dat de schoten door de romp ernstig en levensbedreigend waren, maar het slachtoffer daardoor niet direct handelingsonbekwaam hoeft te zijn geweest; hij zou nog naar buiten hebben kunnen lopen. [15]
Tijdstip van overlijden van het slachtoffer.
Uit camerabeelden blijkt dat het slachtoffer op 13 september 2011 om 00.18.46 uur de sportschool aan de Markerkant 10-56 te Almere verlaat. [16] De bus van het bedrijf van het slachtoffer rijdt vervolgens om 00.26 uur vanuit de richting van de sportschool in de richting van [straatnaam]. Omstreeks 00.27 uur rijdt de bus richting de rotonde gelegen voor [straatnaam]. [17] De getuige [getuige 2] hoort diezelfde dag omstreeks 00.30 uur drie geluiden achter elkaar. Hierna is het even stil en vervolgens hoort voornoemde getuige de rest van de geluiden. Het aantal geluiden is tussen de zes en acht. [18]
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat het slachtoffer omstreeks 00.30 uur is beschoten en vrijwel direct daarna is overleden.
Forensisch sporenonderzoek.
Op 13 september 2011 treft politiespeurhond Diva op ongeveer vijf meter van de plaats delict een lege patroonhouder aan. [19] De patroonhouder blijkt te behoren bij een pistool van het merk Makarov. [20] De patroonhouder is onderdeel van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [21]
De binnenzijde van voornoemde patroonhouder is bemonsterd. Van deze bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen, waarvan tenminste één man. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] matcht met dat DNA-mengprofiel. De hypothese dat dit mengprofiel wordt verklaard door het mengsel van DNA van [medeverdachte 1] en een willekeurig persoon is meer dan 1 miljard maal waarschijnlijker dan dat het een mengsel van DNA betreft van twee willekeurig gekozen personen. [22]
Op de plaats delict zijn onder meer 10 hulzen aangetroffen bij en in de buurt van het lichaam van het slachtoffer [23] en in de centrale hal van het appartementencomplex [24] . Het NFI heeft onderzoek verricht naar deze 10 hulzen en concludeert dat gezien de op de hulzen aanwezige bodemstempels en hun afmetingen de hulzen van het kaliber 9mm Browning Kort zijn. De conclusie ten aanzien van het onderzoek op de in de hulzen aangetroffen sporen is dat de waargenomen overeenkomsten tussen de sporen in de hulzen passen bij de hypothese dat deze met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten. [25]
Op 11 oktober 2012 is een vuurwapen met daarop bevestigd een demper in het water van [straatnaam] aangetroffen. [26] Het pistool was doorgeladen. In de kamer zat een patroon en in de patroonhouder zaten twee patronen. [27] Het betrof een pistool met het opschrift ‘CARL WALTHER SPEC AUSF’. [28] Het pistool is waarschijnlijk een Makarov. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 sub 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. [29]
De eerder aangetroffen patroonhouder past in het vuurwapen. Met het vuurwapen met daarin de patroonhouder kunnen patronen van het kaliber 9mm Browning Kort worden verschoten. [30]
Uit nader onderzoek blijkt voorts dat het waarschijnlijk is dat drie op de plaats delict aangetroffen hulzen waarschijnlijk zijn verschoten met het in het water aangetroffen vuurwapen. Er is een kleine kans om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen dan het aangetroffen vuurwapen. [31]
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het in het water aangetroffen vuurwapen het wapen is geweest waarmee het slachtoffer is beschoten en dat de op en rond de plaats delict aangetroffen hulzen met dat wapen zijn verschoten.
Nadere verloop van het onderzoek.
Naar aanleiding van het onderzoek zijn de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangehouden. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben uitgebreide verklaringen afgelegd. [medeverdachte 1] heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht, maar heeft bij de rechter-commissaris op 16 maart 2013 een uitgebreide verklaring afgelegd. [medeverdachte 1] heeft, kort gezegd, verklaard dat hij het slachtoffer heeft neergeschoten op 13 september 2011 en vervolgens het wapen in het water achter het appartementencomplex aan de [straatnaam] te Almere heeft gegooid. [32]
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat (in voldoende mate) vaststaat dat [medeverdachte 1] met het in het water gevonden vuurwapen het slachtoffer heeft beschoten, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] in samenhang met het onderzoek van de forensische opsporing, de rapportages van het NFI en de resultaten van het tactisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer opzettelijk door het hoofd is geschoten door [medeverdachte 1] ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 3] en verdachte, de stelselmatig informatie-inwinner ‘[naam 1]’, de getuigen [getuige 3] en[getuige 4] en de telefoongegevens van [medeverdachte 2] kan worden geconcludeerd dat [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] ter plaatse het slachtoffer heeft opgewacht. De voorbedachte raad is geconstrueerd uit het meermalen posten vanuit het appartement van verdachte aan de [straatnaam], het wisselen van diensten in de sportschool in Apeldoorn om te kunnen posten, de aanschaf van het wapen met een demper, het voorafgaand oefenen van het schieten met het wapen, het meenemen van een geladen wapen met demper en een extra patroonhouder op 12 september 2011, het wachten op het slachtoffer gedurende een aantal uren in avond van 12 op 13 september 2011, het in de hal van het appartementencomplex beschieten van het slachtoffer en vervolgens het achtervolgen van het slachtoffer naar buiten en hem vervolgens van korte afstand driemaal door het hoofd schieten.
De officier van justitie is van oordeel dat in het geval van verdachte sprake is van het medeplegen van de moord op het slachtoffer. Hij wist dat [medeverdachte 1] het slachtoffer wilde terugpakken nadat hij was beschoten.
Verdachte heeft doorgegeven waar het slachtoffer woonde en heeft de sleutel van zijn appartement aan de [straatnaam] gegeven voor het posten op het slachtoffer. Voorts heeft verdachte een situatietekening van het appartementencomplex aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gegeven en hen uitgelegd hoe de beschieting diende te verlopen. Verdachte heeft met [medeverdachte 1] schietoefeningen in het bos bij Apeldoorn gedaan en een schietoefening in zijn sportschool. Verdachte heeft zich niet van het voornemen van [medeverdachte 1] om het slachtoffer te doden gedistantieerd en heeft het slachtoffer dan wel de politie niet gewaarschuwd. Nadien heeft verdachte aan [medeverdachte 1] getracht een alibi te verschaffen.
Feit 2.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op het aantreffen van de wapens en munitie bij [medeverdachte 3] en de bekennende verklaringen van verdachte en [medeverdachte 3].
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
Algemeen.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De verklaring van verdachte, te weten dat hij de sleutel van zijn appartement aan de [straatnaam] te Almere aan [medeverdachte 1] heeft gegeven zodat [medeverdachte 1] daar met zijn vriendin [naam 2] kon verblijven, is aannemelijk. Verdachte heeft deze sleutel aan [medeverdachte 1] gegeven voordat zijn moeder in het appartement verbleef. Verdachte heeft geprobeerd te achterhalen of het slachtoffer in het appartementencomplex aan de [straatnaam] woonde, gelet op de bedreiging die het slachtoffer voor verdachte en zijn gezin vormde. Gelet ook op de problemen tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer heeft verdachte [medeverdachte 1] verteld dat hij het slachtoffer daar heeft gesignaleerd.
Het ruilen van diensten in de sportschool is nimmer door verdachte voorafgaand aan het ten laste gelegde geplaatst in het kader van een plan om het slachtoffer van het leven te beroven.
De verklaringen van verdachte bij de politie dienen in de context van de gehele voorgeschiedenis te worden geplaatst alsmede het verleden van verdachte, waardoor het aannemelijk is dat aannames door verdachte zijn gebracht als feiten.
De verklaringen van [medeverdachte 3] dienen te worden uitgesloten voor het bewijs, gelet op het Vidgen-arrest en de onbetrouwbaarheid van haar verklaringen.
Feit 1 primair.
Voorbedachte raad en opzet.
Er is geen sprake van voorbedachte raad, aangezien [medeverdachte 1] eerst met het slachtoffer heeft gesproken en vervolgens door hem werd aangevallen. Voorafgaand heeft [medeverdachte 1] diverse malen aangifte gedaan van incidenten, hetgeen niet rijmt met voorbedachte raad. De onprofessionele wijze van uitvoering strijdt eveneens met de voorbedachte raad.
Voorts ontbrak bij verdachte de opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer.
Medeplegen.
Er is geen sprake van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De feitelijke afwezigheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde dient te worden gecompenseerd door voorafgaande intensieve samenwerking. Niet blijkt dat verdachte de bedenker van het ten laste gelegde was. Het niet distantiëren is eveneens onvoldoende voor het aannemen van een bewuste en nauwe samenwerking. Het nadien niet aan de politie mededelen dat [medeverdachte 1] had verteld dat hij het slachtoffer had gedood was niet vooraf afgesproken tussen verdachte en [medeverdachte 1] en kan derhalve evenmin bijdragen tot een bewuste en nauwe samenwerking.
Feit 1 subsidiair.
Medeplichtigheid.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde medeplichtigheids- handelingen, dan wel zijn de handelingen met een ander doel verricht en ontbreekt derhalve het opzet op de medeplichtigheid.
Het vermelden van de aanname dat het slachtoffer in het appartementencomplex aan de [straatnaam] te Almere woonde is nimmer met het oog op het ten laste gelegde geschied. Ook het ter beschikking stellen van de sleutel aan [medeverdachte 1] had een ander doel dan het ten laste gelegde. Uit deze handelingen kan geen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, worden afgeleid. Voorts blijkt niet uit het dossier dat er in strafrechtelijk verwijtbare zin vanuit het appartement van verdachte is gepost. Het schieten in het bos was om het wapen van verdachte uit te proberen. Er is geen enkel verband met het ten laste gelegde.
Feit 2.
De raadsvrouw heeft zich voor wat een bewezenverklaring van dit feit betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Betrouwbaarheid/bruikbaarheid van de verklaringen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, en in hoeverre, de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 3] voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De verklaring(en) van verdachte.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verklaringen van verdachte dat zich op enig moment, in zijn vierde verhoor bij de politie, een ‘omslagpunt’ heeft voorgedaan waarbij hij over diverse personen, alsmede zichzelf, een belastende verklaring heeft afgelegd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn (delen van) de audiovisueel vastgelegde beelden van dat verhoor, alsmede van nadere verhoren, beluisterd en bekeken. Voorafgaande aan de processen-verbaal van de verhoren hebben verbalisanten weliswaar opgemerkt dat die processen-verbaal geen letterlijke weergave betreffen, echter de rechtbank was onaangenaam verrast toen zij constateerde dat in delen van die in proces-verbaal vervatte verhoren nuances/voorbehouden ontbraken die verdachte wel had gemaakt, maar die niet zijn geverbaliseerd. De rechtbank zal hieraan geen conclusies verbinden, nu zij uitgaat van de audiovisuele verhoren, die deel uitmaken van het dossier en die deels op zitting zijn bekeken.
De rechtbank acht de verklaring die verdachte na het hiervoor benoemde omslagpunt heeft afgelegd, betrouwbaar. In aanloop naar dat ‘omslagpunt’ is verdachte terughoudend in zijn verklaringen, heeft hij ontkend de sleutel van zijn appartement aan verdachte te hebben gegeven en wil hij op bepaalde vragen - mede op advies van zijn advocaat - geen antwoord geven. Het proces-verbaal houdt in dat verdachte bang is dat één en ander van zijn verklaring afhangt. Op enig moment zegt verdachte “laten we het doen maar het verhaal”, waarop hij openheid van zaken lijkt te geven. De verklaring die dan volgt komt op de rechtbank authentiek over, indachtig het bekeken audiovisuele verhoor van verdachte. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard over hetgeen [medeverdachte 1] hem heeft verteld en dit ook op dergelijke wijze aanduidt. Voorts acht de rechtbank die verklaring in zijn vierde verhoor betrouwbaar op grond van het begin van het vijfde verhoor, in welk verhoor verdachte heeft verklaard dat zijn advocaat had gezegd dat het niet zo verstandig is geweest wat hij heeft gezegd en dat hij zich realiseert wat hij heeft gezegd en wat de consequenties daarvan kunnen zijn. In de verhoren die volgen, is verdachte minder stellig. De rechtbank acht echter hetgeen verdachte in zijn vierde verhoor heeft verklaard, gelet op het hiervoor overwogene, als betrouwbaar en naar het oordeel van de rechtbank kan die verklaring dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
De verklaring(en) van [medeverdachte 3].
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en - in het kielzog daarvan - hetgeen [medeverdachte 3] aan ‘[naam 1]’ heeft verteld omtrent de mogelijke rol van verdachte, niet voor het bewijs gebezigd mogen worden, onder meer omdat de verdenking tegen verdachte enkel en alleen stoelt op hetgeen [medeverdachte 3] heeft verklaard en de verdediging haar niet op deze punten heeft kunnen bevragen. Gelet op de uitspraak van het Europees Hof voor de bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) d.d.
10 juli 2012, appl. no. 29353/06, inzake Vidgen tegen Nederland, dienen de verklaringen van [medeverdachte 3] dan ook van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van het EHRM inzake Vidgen tegen Nederland volgt dat een verklaring slechts tot het bewijs gebezigd mag worden indien:
a. a) het ontbreken van de mogelijkheid op enig moment de getuige te kunnen ondervragen een
gerechtvaardigde reden heeft en het absoluut noodzakelijk is geweest om de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden
en mits
b) de mate waarin de getuigenverklaring beslissend is geweest voor de veroordeling in verhouding tot
c) de compensatie voor het nadeel waarin de verdediging door het niet kunnen ondervragen van de getuigen is geplaatst,
de balans niet zodanig door doet slaan in het nadeel van de verdediging dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijk proces.
Met betrekking tot de vraag of het ontbreken van de mogelijkheid op enig moment de getuige [medeverdachte 3] te kunnen ondervragen een gerechtvaardigde reden heeft en het absoluut noodzakelijk is geweest om de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden stelt de rechtbank vast dat op 24 januari 2013 bij de rechter-commissaris een getuigenverhoor van [medeverdachte 3] heeft plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor heeft [medeverdachte 3] aangegeven niet bereid te zijn een verklaring af te leggen en daarom te zwijgen. Ook ter terechtzitting van 27 november 2013 is [medeverdachte 3] als getuige gehoord en bij die gelegenheid heeft zij wederom te kennen gegeven op geen enkele vraag antwoord te zullen geven omdat zij zich wenste te beroepen op het haar als verdachte toekomende verschoningsrecht. De rechter-commissaris respectievelijk de rechtbank kon niet anders dan dit beroep honoreren, omdat er anders sprake zou zijn geweest van een schending van de fundamentele rechten van de getuige. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat het absoluut noodzakelijk is geweest de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden.
Ten aanzien van de vraag of de verklaringen van [medeverdachte 3], voor zover die zien op hetgeen zij over de mogelijke rol van verdachte heeft verklaard, uitsluitend en in beslissende mate (“sole and decisive”) het belastende bewijs in de zaak van verdachte vormen concludeert de rechtbank dat zulks niet het geval is. Immers, naast de verklaringen van [medeverdachte 3] bestaan ook als betrouwbaar aangemerkte belastende verklaringen van onder meer verdachte zelf over zijn rol bij de dood van het slachtoffer. Reeds daarom al kan niet gesteld worden dat de verklaringen van [medeverdachte 3] “sole and decisive” het belastende bewijs in de zaak van verdachte vormen. De verklaringen van [medeverdachte 3] kunnen daarom in de zaak tegen verdachte wel als bewijs worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor de door haar aan ‘[naam 1]’ verstrekte informatie.
[medeverdachte 3] heeft de stelselmatige informatie-inwinner ‘[naam 1]’ in vertrouwen genomen. Tijdens gesprekken met ‘[naam 1]’ heeft [medeverdachte 3] hem bepaalde zaken verteld met betrekking tot de dood van het slachtoffer. Uit de verklaringen van [medeverdachte 3] tegenover de politie volgt dat zij zeer angstig is een verklaring af te leggen over diverse personen, te weten verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met betrekking tot de dood van het slachtoffer. Desondanks heeft zij, op enig moment, een verklaring afgelegd over diverse personen die als belastend gezien kan worden. De rechtbank acht het afleggen van een verklaring, ondanks de grote angst die er bij [medeverdachte 3] naar eigen zeggen bestaat, een belangrijke indicatie dat die verklaring als betrouwbaar moet worden gezien. Haar verklaring komt op belangrijke punten bovendien overeen met de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen dat door ‘[naam 1]’ is opgemaakt met betrekking tot hetgeen [medeverdachte 3] hem heeft verteld tijdens een motorrit op 14 juni 2012. Voorts wordt haar verklaring op diverse punten ondersteund door – met name – de verklaring van verdachte in zijn vierde verhoor, alsmede de verklaring van [medeverdachte 1] tegenover de rechter-commissaris. Daarbij komt dat haar verklaring deels wordt ondersteund door de objectieve gegevens met betrekking tot de twee telefoons van [medeverdachte 2]. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 3] tegenover de politie en hetgeen zij ‘[naam 1]’ heeft verteld, gelet op het voorgaande, geloofwaardig en betrouwbaar en naar het oordeel van de rechtbank kunnen haar verklaringen in die zin daarom voor het bewijs worden gebezigd.
Voorbedachten rade.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte met voorbedachten rade het slachtoffer heeft gedood. De Hoge Raad heeft in het arrest van 28 februari 2012, LJN: BR2342 overwogen dat:
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel met voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen/genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.”
De Hoge Raad heeft voornoemde uitgangspunten in diverse nadien gewezen arresten herhaald. De rechtbank zal voornoemde uitgangspunten toepassen op de vraag of verdachte in casu met voorbedachten rade het slachtoffer heeft gedood.
Verdachte heeft in zijn diverse verklaringen ontkend het slachtoffer met voorbedachte raad te hebben gedood.
Verdachte heeft verklaard “Het is gaan rollen toen ik op een gegeven moment wist dat hij op [straatnaam] woonde. Ik was daar toevallig en ik kwam hem tegen. Ik wist dat hij daar woonde. Dat heb ik tegen [medeverdachte 1] gezegd. Dat hij daar zat. Daarop heeft hij actie ondernomen en ik heb hem de sleutel gegeven.” [33] Verdachte heeft voorts verklaard dat als hij een aandeel zou hebben, dat het toegang geven tot het appartement zou zijn. Op de vraag waarom verdachte daaraan heeft meegewerkt heeft hij geantwoord: “Omdat ik ook wel van hem af wilde, eigenlijk.” [34] Uit het voorgaande volgt dat verdachte wetenschap had van de plannen van [medeverdachte 1]. Over het appartement heeft verdachte verklaard “dat ‘ze’ (daar) echt heel veel zijn geweest. Het posten was altijd in de avonden. Nooit overdag.” Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 2] ook mee ging om te posten. Verdachte heeft over het posten verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dit deden. Wanneer hij later over ‘ze’ spreekt, volgt uit het eerdere deel van het verhoor dat hij over [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verklaart met betrekking tot het posten op het slachtoffer vanuit het appartement van verdachte.
Verdachte heeft verklaard, nadat duidelijk was geworden dat het slachtoffer bij het appartement verbleef: “dat het een vrij rustige plek was en dat hij, verdachte, het appartement daar had. Dat vergemakkelijkt wel. En de sportschool was daar om de hoek en dat zijn ze gaan afleggen volgens mij.[medeverdachte 2] (uit het dossier volgt dat dit [medeverdachte 2] betreft) is daar een paar keer wezen kijken. Dat hebben ze samen opgezet. Ik moest de sleutel dan gaan geven nadat moeder (uit het dossier volgt dat dit de moeder van verdachte betreft) was geweest zodat ze vanaf de sportschool die kant op konden…het speelde al heel lang. Maanden!” [35]
Verdachte heeft voorts een verklaring afgelegd over het doodschieten van het slachtoffer en de aanloop naar die schietpartij. [medeverdachte 1] heeft op de uitkijk gestaan op de tweede verdieping van zijn, verdachtes, appartement. Ze zijn binnen geweest en hebben geen lichten aangedaan, dat heeft [medeverdachte 1] verteld. Ze hebben het slachtoffer zien aankomen en zijn toen naar beneden gegaan. [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer bij de lift/trap opgewacht. Het slachtoffer liep om de hoek en [medeverdachte 1] heeft toen geschoten op hem. Het slachtoffer is toen gaan rennen, [medeverdachte 1] is achter hem aangerend en bij de auto is het slachtoffer door zijn hoeven gezakt. Daar heeft [medeverdachte 1] van dichtbij op zijn hoofd geschoten. [36]
[medeverdachte 3] heeft tegen ‘[naam 1]’ verteld over de schietpartij op het slachtoffer. Zij heeft ‘[naam 1]’ onder meer verteld dat zij van [medeverdachte 1] en verdachte had gehoord dat [medeverdachte 1] het slachtoffer had doodgeschoten. [37] Voorts heeft zij hem verteld dat er een demper was gebruikt, dat er een houder was achtergelaten . [medeverdachte 1] was de enige die geschoten had. [medeverdachte 2] had niet geschoten, maar hij was er wel bij geweest. [38] Over het daadwerkelijke schieten heeft [medeverdachte 3] tegen ‘[naam 1]’ verteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al lange tijd hadden gepost in het appartement aan [straatnaam] en dat ze het eigenlijk al bijna hadden opgegeven. [medeverdachte 1] heeft vanuit de lift op het slachtoffer geschoten, die de hal van de flat was binnen komen lopen. Het slachtoffer was de flat uit gerend. [medeverdachte 1] is hem achterna gerend, waarop hij op straat enkele malen op het slachtoffer heeft geschoten om het af te maken. Voorts heeft zij verklaard dat [medeverdachte 2] zo dom was geweest zijn GSM mee te nemen. [39]
[medeverdachte 3] heeft tegenover de politie ook een verklaring afgelegd en hetgeen zij tegen ‘[naam 1]’ heeft verteld heeft zij op belangrijke punten herhaald. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] heeft verteld dat hij het slachtoffer heeft vermoord. [40] [medeverdachte 1] vertelde dat hij met [medeverdachte 2] had gepost en dat het voor, bij de deur van de flat, was gebeurd. [medeverdachte 1] was samen met [medeverdachte 2] en het wapen is in het water gegooid. [medeverdachte 3] weet dat [medeverdachte 2] erbij was en dat hij regelmatig postte. [medeverdachte 3] heeft begrepen dat het slachtoffer bij de deur is beschoten en nog heeft gerend en toen op het voetpad is gevallen. [41] Voorts maakt zij duidelijk dat zij van [medeverdachte 1], in het eerste gesprek met hem na de dood van het slachtoffer, heeft gehoord dat hij een magazijn heeft laten liggen. Voorts heeft zij van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] gehoord dat er wat verkeerd was gegaan, namelijk dat [medeverdachte 2] zijn telefoons had meegenomen. [42] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij weet dat er vanuit het appartement van verdachte werd gepost. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in het appartement geweest, dat heeft zij van hen gehoord. [43] [medeverdachte 1] heeft haar verteld dat hij heeft geschoten met een wapen met een demper. [44] Voorts heeft [medeverdachte 1] haar verteld dat toen het slachtoffer op het voetpad was gevallen, [medeverdachte 1] nog eens van dichtbij heeft geschoten. [medeverdachte 1] heeft verteld dat hij in het hoofd of in de borst van het slachtoffer schoot. [45]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit delen van voornoemde verklaringen van verdachte en [medeverdachte 3] dat zij beschikten over daderwetenschap. Beiden hebben verklaard dat [medeverdachte 1] hun heeft verteld dat hij het slachtoffer heeft gedood en beiden hebben details naar voren gebracht die zij enkel kunnen hebben vernomen van de dader(s). Bovendien hebben zij beiden verklaard dat zij dit van [medeverdachte 1] hebben gehoord. Daarnaast hebben beiden verklaard over twee schietmomenten, dat er van dichtbij nogmaals is geschoten toen het slachtoffer op de grond lag (waarbij verdachte heeft verklaard dat er van dichtbij door het hoofd is geschoten), dat er een patroonhouder is blijven liggen en dat het wapen in het water is gegooid. Derhalve ondersteunen die verklaringen elkaar, maar vinden die verklaringen voorts steun in de verklaring van [medeverdachte 1], alsmede de bevindingen van, kort gezegd, het (forensisch) sporenonderzoek (zoals opgenomen onder de vaststaande feiten).
Uit voornoemde verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden. Met name uit de verklaring van verdachte volgt dat het appartement van verdachte een centrale rol speelde in de aanloop naar het doden van het slachtoffer, waaruit ook het planmatige karakter volgt. Vanuit dat appartement werd er al een langere periode gepost op het slachtoffer. Uit de verklaring van verdachte volgt voorts dat hij wist waarvoor dat appartement gebruikt werd en dat hij zijn appartement ter beschikking heeft gesteld ‘omdat hij ook wel van hem af wilde’. Vervolgens wordt het appartement ook daadwerkelijk gebruikt in de avond van het doden van het slachtoffer. Het slachtoffer werd vanuit het appartement opgewacht. Daarbij komt dat er door [medeverdachte 1] een extra patroonhouder is meegenomen, dat [medeverdachte 1] een wapen met demper heeft gebruikt en dat wapen op enig moment heeft herladen.
Gelet op het voorgaande heeft [medeverdachte 1] het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank met voorbedachten rade gedood en heeft [medeverdachte 1] zich derhalve schuldig gemaakt aan moord. Dat [medeverdachte 1] de betreffende avond naar het slachtoffer ging om met hem het gesprek aan te gaan in verband met de dreigbrief die zijn schoonouders hadden ontvangen en dat hij vervolgens in paniek heeft gehandeld nadat hij door het slachtoffer werd geslagen en geschopt, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank wijst in dit verband op het feit dat uit het dossier blijkt dat de schoonouders van [medeverdachte 1] op 12 september 2011 na 21.00 uur zijn thuisgekomen en pas daarna de dreigbrief hebben kunnen openen, terwijl uit de bewijsmiddelen onder meer blijkt dat [medeverdachte 1] omstreeks 21.50 uur samen met [medeverdachte 2] in de lift van het appartementencomplex contact heeft gehad met getuige [getuige 3]. Daarnaast volgt uit de vaststaande feiten, zoals hiervoor reeds weergegeven, dat op 13 september 2011 het slachtoffer omstreeks 00.27 uur in zijn bus richting de rotonde gelegen voor [straatnaam] rijdt. [46] De getuige [getuige 2] hoorde diezelfde dag omstreeks 00.30 uur drie geluiden achter elkaar. Hierna was het even stil en vervolgens hoorde hij de rest van de geluiden. Het aantal geluiden was tussen de zes en acht. [47] Naar het oordeel van de rechtbank sluit dit tijdsverloop uit dat [medeverdachte 1], zoals hij zelf heeft verklaard, en het slachtoffer voorafgaand aan de beschieting van het slachtoffer door [medeverdachte 1] een (uitgebreid) gesprek hebben gevoerd gedurende tien tot twintig minuten.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat er geen worsteling of gevecht is geweest, hetgeen [medeverdachte 1] haar heeft verteld. [48] Uit de verklaring van verdachte volgt dat [medeverdachte 1] eerst heeft geschoten en dat het slachtoffer toen nog naar [medeverdachte 1] toe is gerend, waarbij het slachtoffer tegen [medeverdachte 1] aan heeft geduwd, waarop het slachtoffer naar buiten rende. [49] Derhalve volgt uit deze verklaringen dat er geen worsteling heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het schieten. Dat er mogelijk een worsteling is geweest, zoals de Forensische Opsporing heeft geconcludeerd uit de aangetroffen sporen op en nabij de plaats delict, past in hetgeen verdachte daarover heeft verklaard.
De rechtbank overweegt ten overvloede voorts dat wanneer er wel een worsteling aan het schieten vooraf zou zijn gegaan, [medeverdachte 1] dat had mogen verwachten bij een door hem zelf gezochte confrontatie met het slachtoffer, gelet op de voorgeschiedenis tussen hen. Het slachtoffer is eerst beschoten in de hal van het appartement. Het slachtoffer is vervolgens weggerend en buiten nogmaals beschoten. Toen het slachtoffer op de grond lag, is hij van dichtbij door het hoofd geschoten. De rechtbank kan hieruit niet anders concluderen dan dat het slachtoffer is geliquideerd. [medeverdachte 1] is daarbij, gelet op het voorgaande, planmatig te werk gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen contra-indicaties aannemelijk geworden waaraan een zwaarder gewicht toegekend zouden kunnen worden, nu de plannen om het slachtoffer te vermoorden geruime tijd tevoren zijn gemaakt en waarbij er gedurende die tijd is gepost op het slachtoffer. Ook het handelen op het plaats delict duidt op de vastberadenheid om de gemaakte plannen uit te voeren. Immers, [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer eerst in de hal beschoten, is achter het slachtoffer aan gerend toen deze naar buiten ging en heeft het slachtoffer – toen deze op de grond lag – nog driemaal door het hoofd geschoten, waarbij [medeverdachte 1] tussentijds nog heeft herladen. Het besluit om het slachtoffer te doden was reeds gemaakt vòòrdat [medeverdachte 1] naar het appartementencomplex aan [straatnaam] is gereden en de confrontatie met het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Dat [medeverdachte 1] in de tussentijd voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, wordt door de door de verdediging aangevoerde contra-indicaties niet ontkracht. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1126.
Medeplegen/medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger of medeplichtige aan de moord gezien kan worden.
Uit de reeds uitvoerig besproken verklaringen van verdachte en [medeverdachte 3] is reeds gebleken dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] heeft gepost vanuit het appartement van verdachte, hetgeen volgens verdachte al maanden voorafgaande aan de moord plaatsvond. Uit voornoemde verklaringen volgt voorts dat [medeverdachte 2] aanwezig is geweest op/nabij de plaats delict ten tijde van de moord. [medeverdachte 1] heeft tegenover de rechter-commissaris op de vraag of hij daar met iemand anders was, verklaard ‘dat wil ik niet zeggen’. Een dergelijk antwoord heeft [medeverdachte 1] steeds gegeven wanneer hem werd gevraagd naar de mogelijke betrokkenheid van andere personen, aangezien hij anderen niet wil belasten. Derhalve sluit de verklaring van [medeverdachte 1] geenszins uit dat hij daar met een ander of anderen was.
Over het posten heeft verdachte onder meer verklaard dat “het een soort procedure was geworden. Dan gingen ze weer de mannen.[medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) kwam dan binnen. Het was een gewoonte geworden om naar [straatnaam] te rijden.” [50] Uit de reeds aangehaalde verklaring van verdachte is gebleken dat verdachte wist van het plan om het slachtoffer te doden en dat het posten vanuit het appartement daarbij een rol speelde. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij “zijn twijfels had of [medeverdachte 1] het zou durven.[medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) gaf ook al een keer aan dat het hem niet ging worden want dat gaat toch steeds niet goed.” [51] Uit voorgaande verklaring volgt dat ook [medeverdachte 2] wist van het plan het slachtoffer te doden en bovendien maakte hij, gelet op het voorgaande, deel uit van dat plan door meermalen mee te gaan posten en volgt tevens dat hij uiteindelijk aanwezig was op de plaats delict, zoals mede volgt uit het navolgende.
De verklaringen van verdachte en [medeverdachte 3], kort gezegd inhoudende dat [medeverdachte 2] op de plaats delict aanwezig was, vindt steun in het onderzoek naar de onder [medeverdachte 2] inbeslaggenomen telefoons. Er is gebruik gemaakt van het verkeersmeetsysteem van de Verkeersinformatiedienst. Met behulp van Bluetooth antennes wordt ‘verkeer’ opgevangen door Bluetooth signalen van (mobiele) apparaten. Elk apparaat zendt een eigen uniek adres (Mac adres) uit. Van de Nokia N70 van [medeverdachte 2], waarvan hij heeft verklaard dat hij deze nooit uitleent, is het Mac adres vastgesteld. Op 12 september 2011 verplaatst die mobiele telefoon zich in de richting van [straatnaam] (te weten de plaats delict). Om 21.34.35 uur bevindt de telefoon zich op de locatie Hogering S101, afslag Rijksweg A6; om 21.36.44 uur op de locatie Hogering, kruising Hollandsedreef; om 21.38.27 uur op de locatie Hogering, kruising Muziekdreef en om 21.40.48 uur op de locatie Hogering, Kruising [straatnaam]. Vervolgens worden er tot 13 september 2011 om 00.37.57 uur geen metingen gedaan op het meetsysteem van het betreffende Mac adres. Het voorgaande wordt ondersteund door de historische printgegevens van de onder [medeverdachte 2] inbeslaggenomen Blackberry, waarmee op 12 september om 22.28.08 uur en 22.30.01 uur wordt gebeld en welke telefoongesprekken op de telefoonmast gevestigd op de locatie Sint Janskruidplantsoen/Hogering werden geregistreerd. [52]
Voornoemde tijdstippen passen voorts in de verklaring van getuige [getuige 3]. Zij kwam op
12 september 2011 omstreeks 21.45 uur bij haar flat aan. Zij is naar de tweede verdieping van de flat gegaan en ging vervolgens haar hondje uitlaten. De lift ging open op de tweede etage en toen stonden er twee mannen in. Voornoemde getuige dacht dat het twee Turkse mannen waren. De twee mannen liepen naar de deur van nummer [nummer] (te weten het appartement van verdachte). Eén van de mannen maakte een beweging alsof hij een sleutel in het slot stak. Toen de getuige buiten was, zag zij geen licht branden in het appartement met nummer [nummer]. Voornoemde getuige denkt dat het rond 21.50 uur was toen zij de mannen tegenkwam. [53]
Uit de verklaring van getuige [getuige 4] volgt dat er daadwerkelijk twee mannen in het betreffende pand zijn geweest. Tussen 22.00 uur en 22.30 uur zag zij opeens het licht aangaan en zag zij voorts twee mannen in het appartement. Na vijf minuten ging het licht weer uit. [54]
Uit de verklaringen van [medeverdachte 3], verdachte, getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4], alsmede de hiervoor omschreven tijdstippen van de verplaatsing van de mobiele telefoon van [medeverdachte 2], in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen zijn aangekomen op/nabij de plaats delict en dat zij samen - met de lift - naar het appartement van verdachte zijn gegaan.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] in het appartement op de uitkijk heeft gestaan, dat ze het slachtoffer aan zagen komen en dat ze via de trap naar beneden zijn gelopen. [medeverdachte 2] was volgens verdachte bij de garage gaan staan en [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer bij de lift/trap opgewacht. [55] Uit de verklaring van getuige [getuige 3] volgt dat je vanuit de (parkeer)garage naar haar deel van de flat kunt. [56] Dat betekent logischerwijs, zo concludeert de rechtbank, dat het omgekeerd eveneens mogelijk is om vanuit dat deel van de flat rechtstreeks naar de parkeergarage te gaan. Daarbij is van belang dat het appartement van getuige [getuige 3] op dezelfde verdieping is als van [verdachte]. [57] Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] een welbewuste en strategisch van belang zijnde positie heeft ingenomen, aangezien het slachtoffer mogelijk via de garage het appartementencomplex zou binnengaan.
Uit de camerabeelden van ‘Bo Rent Markerkant’ volgt dat de bedrijfsbus van het slachtoffer omstreeks 00.26.07 uur en 00.26.10 uur uit de richting van de sportschool [naam 3] is gereden (te weten de sportschool van het slachtoffer). Rond 00.27.13 uur rijdt de bus richting de rotonde gelegen voor [straatnaam]. [58]
Getuige[getuige 2] heeft verklaard dat hij om 00.30 uur ‘een dof bonkend geluid hoorde, zes tot acht keer’. [59] Hij verklaarde voorts dat het mogelijk schoten geweest kunnen zijn, maar dat hij op het moment zelf niet aan schoten heeft gedacht.
Uit de Mac gegevens van de telefoon (Nokia) van [medeverdachte 2] is reeds gebleken dat deze tot
13 september 2011 om 00.37.57 niet is geregistreerd. Vervolgens is er vanaf voornoemd tijdstip een verplaatsing zichtbaar, met als laatste meting een meting op de locatie Tussenring, kruising oprit Rijksweg A6 om 00.41.33 uur. [60]
De rechtbank leidt uit het samenstel van voorgaande gegevens af dat de telefoon van [medeverdachte 2] zich die avond/nacht tussen 22.30.01 uur en 00.37.57 uur niet vanaf de plaats delict heeft verplaatst. Immers, uit het niet registreren van de telefoon op het VID meetsysteem in die periode, gevolgd door het weer wel registreren vanaf het laatst genoemde tijdstip kan gevoeglijk worden geconcludeerd dat de Bluetooth van de telefoon tussentijds niet uitgeschakeld is geweest en dus dat bij tussentijdse verplaatsing registratie wèl zou hebben plaatsgevonden.
Uit voorgaande tijdstippen volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat het slachtoffer op 13 september 2011 na 00.27 uur en voor 00.37 uur is doodgeschoten, mede gelet op de verklaring van getuige [getuige 2].
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het voorgaande worden vastgesteld dat er tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de moord op het slachtoffer. Weliswaar heeft [medeverdachte 2] niet op het slachtoffer geschoten, maar hij heeft naar het oordeel van de rechtbank een substantiële bijdrage geleverd aan het plegen van de moord. [medeverdachte 2] heeft veelvuldig met [medeverdachte 1] gepost op het slachtoffer, wetende van het plan om het slachtoffer te doden. [medeverdachte 2] was, als goede vriend van [medeverdachte 1], op de hoogte van de voorgeschiedenis met het slachtoffer. Dat blijkt onder meer uit de verklaring van [medeverdachte 1] tegenover de rechter-commissaris. Immers, [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] direct de volgende dag nadat [medeverdachte 1] zelf was beschoten bij hem was en [medeverdachte 2] wist dat het slachtoffer daar achter zat. Op het moment dat [medeverdachte 1] in Frankrijk was, heeft [medeverdachte 2] bovendien door de straat van de vrouw van [medeverdachte 1] gereden om de boel ‘een soort van’ in de gaten te houden. [61] [medeverdachte 2] was daarnaast aanwezig op de plaats delict voorafgaande aan en ten tijde van het doden van het slachtoffer, heeft daarbij een strategisch van belang zijnde positie ingenomen en heeft daarmee bovendien gezorgd voor een getalsmatige versterking en heeft zich niet gedistantieerd van het handelen van [medeverdachte 1]. Gelet op voornoemde tijdstippen en de hiervoor omschreven verklaringen is [medeverdachte 2] bovendien steeds in de buurt van [medeverdachte 1] geweest en is hij na de moord met [medeverdachte 1] van de plaats delict vertrokken. [medeverdachte 2] was op de hoogte van het plan om het slachtoffer te doden en maakte ook deel uit van dat vooropgezette plan. Enerzijds door veelvuldig met [medeverdachte 1] te posten op het slachtoffer in het kader van het plan om het slachtoffer om het leven te brengen, anderzijds door met [medeverdachte 1] mee te gaan voor de uitvoering van dat plan, waarbij [medeverdachte 2] op de plaats delict ook een belangrijke rol heeft gespeeld, zoals hiervoor omschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte eveneens een aandeel gehad in het ombrengen van het slachtoffer. Hij heeft immers zijn appartement beschikbaar gesteld en medegedeeld dat het slachtoffer in datzelfde appartementencomplex woonachtig was. De rechtbank heeft reeds overwogen dat verdachte het appartement ter beschikking heeft gesteld omdat verdachte ook wel van het slachtoffer af wilde, waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat verdachte wist waarvoor hij zijn appartement ter beschikking stelde. Verdachte heeft echter geen uitvoeringshandelingen verricht en was ook niet aanwezig op de plaats delict. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze moord heeft beraamd dan wel mede heeft beraamd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het medeplegen van de moord op het slachtoffer daarom niet worden bewezen en de rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat verdachte medeplichtig is aan het medeplegen van moord, gelet op voornoemde rol van verdachte. Immers, hij heeft daartoe opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft en daardoor de uitvoering van het misdrijf vergemakkelijkt. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij twijfelde of [medeverdachte 1] het zou durven, maar gelet op de wetenschap van de plannen om het slachtoffer om het leven te brengen, en in het licht van die wetenschap zijn appartement ter beschikking te stellen, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de opzet van verdachte ook gericht is geweest op het gevolg, en wel in de vorm van voorwaardelijk opzet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] het slachtoffer om het leven zou(den) brengen.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat de in het bos verrichte schietoefeningen - zoals onder 1 subsidiair onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd - in het kader van de voorbereiding op het doden van het slachtoffer zijn geschied, nu niet is komen vast te staan dat het door [medeverdachte 1] gebruikte wapen toen is getest en het zeer goed mogelijk is geweest dat het testen van die wapens in een ander licht moet worden gezien, namelijk de aanschaf van wapens ter zelfbescherming.
Ook het nalaten het slachtoffer te waarschuwen dan wel nalaten in te grijpen - zoals onder 1 subsidiair onder het vierde en vijfde gedachtestreepje ten laste is gelegd - kunnen niet aan de medeplichtigheid hebben bijgedragen, nu het enkele feit dat men kennis draagt van het voornemen van een ander tot het plegen van een misdrijf niet zonder meer voldoende is voor het doen ontstaan van de rechtsplicht tot openbaarmaking van die kennis en aldus het beletten van het misdrijf. Die plicht kon ook niet worden ontleend aan artikel 136 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte ook als actieve medeplichtige bij het feit betrokken was en door het openbaar maken van zijn wetenschap zichzelf aan het risico van een vervolging zou blootstellen. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2001, LJN: AD4434.
Feit 2.
Op 1 juli 2012 is de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres 3] te [woonplaats 2] doorzocht. Bij deze doorzoeking zijn onder meer wapens (SIN AAEP4094NL en SIN AAEP4095NL) en munitie in beslag genomen. [62]
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het in beslag genomen wapen met SIN AAEP4094NL een pistool betreft van een onbekend merk, model M57, kaliber7,62mm Tokarev. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [63]
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts dat het in beslag genomen wapen met SIN AAEP4095NL een pistool betreft van het merk Glock, model 19, kaliber 9x19. Dit pistool is eveneens een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [64]
De rechtbank constateert dat ten gevolge van een kennelijke vergissing in de tenlastelegging onder 2 in de derde regel "wapen" in plaats van "vuurwapen" staat. De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
Uit zowel de verklaringen van [medeverdachte 3] [65] als verdachte [66] blijkt dat zij het ten laste gelegde feit bekennen. Na de doorzoeking van de sportschool [naam 4] te [woonplaats 2] d.d. 6 maart 2012 [67] hebben verdachte en [medeverdachte 3] voornoemde vuurwapens samen vanuit de sportschool naar de woning van verdachte gebracht.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

1 (subsidiair)

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 13 september 2011 te Almere, tezamen en in vereniging, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven hebben beroofd, immers heef die [medeverdachte 1] met dat opzet, met een vuurwapen kogels (van korte afstand en gericht) afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door meerdere van die kogels in het lichaam en het hoofd is getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,

bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2011 tot en met
13 september 2011 te Apeldoorn en/of Almere, opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft,
door opzettelijk
- de verblijfplaats/woonplaats van voornoemd slachtoffer [slachtoffer] bekend te maken/door te geven (aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]) en
- (de sleutel van) zijn, verdachtes, appartement (gelegen aan de [adres 2] te Almere) ter beschikking te stellen teneinde die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in staat te stellen voornoemd slachtoffer [slachtoffer] vanuit voornoemd appartement op te wachten en bij het appartementencomplex op te wachten.

2.

hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 1 juli 2012 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, vuurwapens van categorie III, te weten

- een pistool (merk onbekend, model M57) en
- een pistool (merk Glock, model 19)
van categorie III sub 1 voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1.
Medeplichtigheid aan medeplegen van moord.
Feit 2.
Medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie neemt een gevangenisstraf tussen de 15 en 20 jaar als uitgangspunt voor de bepaling van de hoogte van de straf, gelet op recente jurisprudentie in moordzaken. In het algemeen wordt nabestaanden groot leed toegebracht en de rechtsorde ernstig geschokt. De verdachte heeft meegedaan aan de plannen om het slachtoffer van het leven te beroven en heeft geprobeerd de aandacht van [medeverdachte 1] af te leiden. Leed dat verdachte mogelijk door het slachtoffer is toegebracht, heeft niet meegewogen bij de bepaling van de strafmaat, aangezien van een voormalig politieagent mag worden verwacht dat hij de uitkomsten van de politie afwacht naar aanleiding van de door hem gedane aangiftes die hij aan het slachtoffer toeschrijft. In beperkte mate is rekening gehouden met de nadelige financiële gevolgen die zijn ontstaan door het reeds ondergane voorarrest.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit tot toepassing van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft voorts bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten de zodanig bedreigende situatie waardoor verdachte zich genoodzaakt voelde wapens aan te schaffen, de ernstige financiële gevolgen van verdachtes detentie en de wijze waarop de media aandacht aan hem hebben besteed.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan medeplegen van moord. Verdachte heeft de verblijfplaats/woonplaats van het slachtoffer doorgegeven aan [medeverdachte 1]. Voorts heeft verdachte de sleutel van zijn appartement gegeven aan [medeverdachte 1] om hem en/of [medeverdachte 2] in staat te stellen om het slachtoffer vanuit en bij dat appartement op te wachten, alsmede om voorafgaande aan het feit te posten vanuit dat appartement.
Verdachte heeft als medeplichtige een bijdrage geleverd aan een van de zwaarste misdrijven die in het Wetboek van Strafrecht voorkomen. Het slachtoffer is het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter met zich en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Daarbij is veel leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht.
De wetgever heeft voor moord als strafmaximum levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren vastgesteld. Ingeval van medeplichtigheid, dient op grond van artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht het strafmaximum met een derde te worden verminderd. Betreft het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren. Kortom, voor medeplichtigheid aan moord kan maximaal een gevangenisstraf van twintig jaar worden opgelegd. Voorts schrijft artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht voor dat bij de bepaling van de strafmaat alleen rekening gehouden dient te worden met de handelingen die de medeplichtige opzettelijk heeft gedaan of bevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte, hoewel enkel gekwalificeerd als medeplichtigheid, wel van dergelijke aard zijn geweest dat deze de moord op het slachtoffer in bijzondere mate hebben vergemakkelijkt. De locatie van het appartement van verdachte lijkt in deze strafzaak van essentieel belang, hetgeen de verdachte in zijn eigen verklaring heeft onderstreept. Vanuit het appartement van verdachte kon [medeverdachte 1] het slachtoffer immers zien aankomen en de locatie was op een afgelegen en rustige plaats. De rechtbank rekent het verdachte, als voormalig politiebeambte, zwaar aan dat hij hieraan zijn medewerking heeft verleend. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte ruim de tijd heeft gehad om de sleutel van zijn appartement terug te vragen, maar dit kennelijk niet heeft gedaan.
Daarnaast heeft verdachte in vereniging met een ander twee vuurwapens voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen. Dergelijke wapens worden gebruikt voor allerlei criminele activiteiten. Bovendien verdwijnen deze wapens in het zwarte circuit, waardoor controle van overheidswege volstrekt onmogelijk wordt.
De rechtbank constateert dat het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (verder te noemen: LOVS) oriëntatiepunten heeft opgesteld voor overtredingen van de Wet wapens en munitie. Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van het voorhanden hebben van een pistool van categorie III een gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat verdachte twee vuurwapens van categorie III gedurende een periode van bijna vier maanden voorhanden heeft gehad, hetgeen leidt tot een hogere straf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 oktober 2013, waaruit blijkt dat verdachte nimmer is veroordeeld wegens soortgelijke delicten.
Voor medeplichtigheid aan moord zijn landelijk geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken zoals die door de diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij is gebleken dat het bewezenverklaarde feit zich moeilijk laat vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat elke moord een aantal specifieke elementen in zich draagt.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden. Deze straf is veel lager dan de officier van justitie heeft gevorderd omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie uitgaat van medeplichtigheid aan de moord. Ook houdt de rechtbank rekening met de straffen die aan de beide mededaders van de moord worden opgelegd.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting hebben respectievelijk [benadeelde 1] (de vrouw van het slachtoffer) en [benadeelde 2] (de broer van het slachtoffer) – beiden daartoe vertegenwoordigd door mrs. D. Moszkowicz en E. Julius – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van respectievelijk € 2.269.995,50 ([benadeelde 1]) en € 11.200,00 ([benadeelde 2]).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,00 (begrafeniskosten en kosten voor rechtsbijstand) en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 400,00 (reiskosten in verband met de begrafenis) en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
In geval van toewijzing van een deel van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie gevorderd tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling van de verdachten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen. Daartoe heeft zij het volgende gesteld. De vorderingen zijn te ingewikkeld en de behandeling daarvan levert derhalve een te grote belasting voor het strafgeding op. Meer subsidiair zijn de begrafeniskosten onvoldoende onderbouwd, aangezien de stukken niet in de Nederlandse taal zijn opgesteld. De verhuis- en inrichtingskosten volgen niet rechtstreeks uit het strafbare feit. De immateriële schade kan niet worden toegewezen, omdat er geen sprake is van shockschade, nu de benadeelde partijen het strafbare feit niet hebben waargenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevorderde immateriële schadevergoeding.
Uit bestendige jurisprudentie, waarbij de rechtbank zich met name baseert op het Taxibus-arrest [68] , blijkt het volgende.
“Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan , een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond, de daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.”.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben beiden het slachtoffer, respectievelijk haar echtgenote en zijn broer, in de vroege ochtend dood op straat zien liggen. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheid aangemerkt kan worden als een directe confrontatie. Niet, althans in onvoldoende mate, is door een van de benadeelde partijen echter onderbouwd wat de precieze psychische problemen zijn en of er enig causaal verband bestaat tussen deze psychische problemen en het zien van het overleden slachtoffer op straat.
De behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen levert derhalve naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen in die vordering niet-ontvankelijk zijn en dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
[benadeelde 2]
De rechtbank maakt een tweedeling in de door de benadeelde partij gevraagde kosten, te weten de reiskosten in verband met de begrafenis van het slachtoffer in Tunesië en de immateriële schade in de vorm van shockschade.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevraagde reiskosten niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen erfgenamen en personen bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen zich als benadeelde partij in een strafgeding voegen. Artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat alleen degene die de kosten van de lijkbezorging voor zijn of haar rekening heeft genomen voor vergoeding van die schade in aanmerking komt. In casu is dat [benadeelde 1].
[benadeelde 1]
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij wat betreft de schade wegens gederfde levensonderhoud (begroot op € 2.202.689,69) levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering kennelijk niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het hiervoor reeds aangehaalde artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:108, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek komen de begrafeniskosten voor toewijzing in aanmerking. Hoewel deze niet op juiste wijze in de Nederlandse taal, zijn onderbouwd met stukken, zal de rechtbank de gevorderde begrafeniskosten van € 4.304,98 toewijzen, nu het de rechtbank niet onredelijk voorkomt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en de hoogte daarvan de rechtbank ook niet als onredelijk voorkomt.
De verhuiskosten en de kosten voor woon-werkverkeer komen blijkens artikel 6:108, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij de kosten voor rechtsbijstand verhalen. Mr. E. Julius heeft ter terechtzitting verklaard dat de kosten voor rechtsbijstand zijn voldaan door de benadeelde partij. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze mededeling te twijfelen. De rechtbank zal de hoogte van de kosten beperken, aangezien de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard en de vordering grotendeels is opgesteld ten behoeve van de gederfde levensonderhoud en de rechtbank die schadepost eveneens niet-ontvankelijk zal verklaren. In redelijkheid stelt de rechtbank dit bedrag op € 1.000,00.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig
artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij, met uitzondering van de vergoeding wegens de kosten voor de rechtsbijstand, aangezien deze kosten niet in aanmerking komen voor de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 47, 48, 49, 57, 91 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1], wonende te [woonplaats 1], van een bedrag van € 5.304,98 (zegge: vijfduizend driehonderdenvier euro en achtennegentig cent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 13 september 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.304,98 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering (kennelijk) niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en
mr. L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra en mr. R.G. Dees, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier behorende bij het onderzoek TGO 32, bestaande uit 11 mappen doorgenummerd 1 tot en met 4460, het FO dossier, bestaande uit
2.Pagina 984, alinea 3.
3.Pagina 921, derde alinea van onder, pagina 989, alinea 5 en pagina 4 (FO dossier).
4.Pagina 984, laatste twee alinea’s.
5.Pagina 987, laatste alinea.
6.Pagina 985.
7.Pagina 988, alinea 4.
8.Pagina 997.
9.Pagina 305 (FO dossier).
10.Pagina 304, regels 12 en 13 (FO dossier).
11.Pagina 298 (FO dossier).
12.Pagina’s 288 en 289 (FO dossier).
13.Pagina 295, laatste alinea (FO dossier).
14.Pagina 304, regels 13 tot en met 15 (FO dossier).
15.Pagina 304, regels 18 tot en met 20 (FO dossier).
16.Pagina’s 1281 en 1284
17.Pagina 1364.
18.Pagina 1024.
19.Pagina 106 (FO dossier) en pagina 926, alinea 7 (FO dossier).
20.Pagina 926, voorlaatste alinea (FO dossier).
21.Pagina 927, alinea 2 (FO dossier).
22.Pagina 868 (FO dossier).
23.Pagina 83 e.v. (FO dossier).
24.Pagina 175 e.v. (FO dossier).
25.Pagina 444 e.v. (FO dossier).
26.Pagina 4730.
27.Pagina 4737, eerste alinea.
28.Pagina 4803C, laatste alinea.
29.Pagina 4803D.
30.Pagina 4803H.
31.Pagina’s 4777 en 4779.
32.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1], op 16 maart 2013 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, blad 5.
33.Het vierde verhoor van [verdachte], te weten de audiovisuele versie, met betrekking tot pagina 743 van het dossier.
34.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door H.W. Kooi, brigadier van politie eenheid Midden-Nederland en gesloten op 27 november 2013, houdende een letterlijk uitgewerkte passage uit het vierde verhoor van medeverdachte [verdachte], te weten de passage van 21.54.40 uur tot en met 21.57 uur.
35.Het vierde verhoor van [verdachte], te weten de audiovisuele versie, met betrekking tot pagina 743 van het dossier.
36.Het vierde verhoor van [verdachte], te weten de audiovisuele versie, met betrekking tot pagina 743 van het dossier.
37.Pagina 1634, de tweede alinea.
38.Pagina 1634, de laatste zin van de vierde alinea.
39.Pagina 1632, de vierde en vijfde alinea.
40.Pagina 603, de zesde, tiende, elfde en twaalfde alinea.
41.Pagina 605, de vijfde, zesde en negende alinea.
42.Pagina 611, de tweede, vierde en achtste alinea.
43.Pagina 628, de vijfde, zesde en zevende alinea.
44.Pagina 629, de tweede alinea.
45.Pagina 639, de derde en vierde alinea.
46.Pagina 1364.
47.Pagina 1024.
48.Pagina 628, de veertiende alinea.
49.Het vierde verhoor van [verdachte], te weten de audiovisuele versie, met betrekking tot pagina 749 van het dossier.
50.Het vierde verhoor van [verdachte], te weten de audiovisuele versie, met betrekking tot pagina 746 van het dossier.
51.Het vierde verhoor van [verdachte], te weten de audiovisuele versie, met betrekking tot pagina 743 van het dossier.
52.Pagina’s 1463 en 1464.
53.Pagina 1252, 1253 en 1254.
54.Pagina 1260.
55.Het vierde verhoor van [verdachte], te weten de audiovisuele versie, met betrekking tot pagina 743 van het dossier.
56.Pagina 1250.
57.Pagina 1250.
58.Pagina 1364.
59.Pagina 1021.
60.Pagina 1465.
61.Getuigenverhoor van [medeverdachte 1] tegenover de rechter-commissaris d.d. 16 maart 2013, RC-nr. 12/5416, pagina 11.
62.Pagina 937 en 938 (FO dossier).
63.Pagina 956 (FO dossier).
64.Pagina 957 (FO dossier).
65.Pagina’s 575, 598, 619 en 620.
66.Pagina’s 699, 702 en het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], op 26 februari 2013 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, blad 6.
67.Pagina 3135 e.v.
68.Hoge Raad 22 februari 2002, LJN AD5356.